Congregatie van de Heilige Geest (CSSp.)
Naam | Congregatie van de Heilige Geest (CSSp.) |
Naamsvarianten |
|
Periode | 1703-2011 |
Denominatie | rooms-katholiek |
Org | Missie |
Korte geschiedenis | De congregatie In 1703 werd te Parijs het Genootschap van de Heilige Geest, bestaande uit seculiere geestelijken, gesticht door Claude François Poullart des Places (1679-1709). Het Genootschap hield zich onder meer met de missie in de Franse koloniën bezig. Het voortbestaan van het Genootschap kwam in gevaar door de Franse Revolutie en de na 1815 voortdurende politieke instabiliteit. Het aantal leden was te gering voor de missionaire taak. In 1841 had Franz Maria Paul Libermann (1802-1852) de speciaal voor de missie gestichte Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria opgericht, maar deze raakte in moeilijkheden na een missie in Liberia waarbij het merendeel van de missionarissen om het leven kwam (Derix, Brengers van de boodschap, 322). Libermann wist in 1848 een fusie tot stand te brengen tussen beide congregaties. De nieuwe congregatie kreeg de naam van Congregatie van de H. Geest en van het Onbevlekt Hart van Maria. In 1859 vestigde zij zich in Ierland en daarop volgden andere landen. In 1904 kwam de eerste vestiging in Nederland tot stand, toen de paters een klein (voormalig) hotel in Weert huurden (www.erfgoedkloosterleven.nl geraadpleegd op 6 april 2010). In 2003 telde de congregatie wereldwijd ongeveer 3.000 leden. Tot 2003 bedroeg het totaal aantal geprofeste leden van de Nederlandse provincie 1083 (753 priesters en 330 broeders).
De missie De congregatie is vanaf haar stichting een echte missiecongregatie. Ze is dan ook overal ter wereld actief (geweest) met een concentratie in Afrika ten zuiden van de Sahara. De meeste bisdommen zijn ontstaan in Angola (17). Kameroen (10) en Brazilië (9). De congregatie was werkzaam in Congo, Congo-Brazzaville en Angola (vanaf 1865), Tanzania (vanaf 1862), Kameroen (in 1922 overgenomen van de Duitse paters Pallotijnen), de Centraal Afrikaanse Republiek (vanaf 1909), Brazilië (vanaf 1885, aanvankelijk het Amazonegebied, later ook andere delen van het land), Haïti, Kenya (vanaf 1917), Ethiopië, Zuid-Afrika en ten slotte op Guadeloupe en Martinique. De Nederlandse provincie heeft een beperkt aantal eigen missiegebieden gehad, maar wel altijd nauw samengewerkt met andere spiritijnse provincies. Veel Nederlandse spiritijnen - in 1937 ging het om 52 mannen- hebben gewerkt in missiegebieden van andere provincies (Frankrijk, Ierland en Portugal), met name in Afrikaanse landen. Informatie over Nederlandse spiritijnen in Angola (1934-1999) is bijvoorbeeld te vinden in boeken van de Portugese provincie hierover (reactie Martin Wilson, archivaris H Geest, 5 oktober 2005). De Pius-almanak 1960/61 somt alle gebieden op waar Nederlandse paters en broeders toen werkzaam waren: Tanganyika (Tanzania), Kenya, (Belgisch) Congo, Angola, Frans Equatoriaal Afrika, (Frans) Kameroen, de Republiek Guinea A.O., Senegal, Brazilië, Martinique, Guadeloupe, Haïti, de Verenigde Staten van Amerika en Canada.
Tanzania Al een jaar na de oprichting van de Nederlandse provincie in 1931 kreeg deze een eigen missiegebied toegewezen, namelijk het in 1906 opgerichte apostolisch vicariaat Bagamoyo (Tanzania). Het Genootschap was hier vanaf 1868 actief. De Nederlandse provinciaal-overste werd tevens apostolisch vicaris. In deze missie kregen de paters hulp van de Zusters van het Kostbaar Bloed, Aarle-Rixtel. In 1937 waren in dit apostolisch vicariaat 27 paters en 17 broeders werkzaam (Pius-almanak 1938). Andere specifiek Nederlandse gebieden waren in Tanzania de bisdommen Morogoro en Samé.
Ned. Antillen Kleine aantallen Spiritijnen werkten op St. Maarten/St. Martin, Curacao en Bonaire.
Brazilië De Braziliaanse bisschop van Belém do Pará, Antônio de Macedo Costa, deed herhaalde pogingen om buitenlandse religieuzen te interesseren voor zijn bisdom dat reikte van de monding van de Amazone tot aan het Andesgebergte. In Rome bracht hij de problemen van zijn bisdom, met name het priestertekort, onder de aandacht bij de rector van het Frans seminarie, een spiritijn. Via diens bemiddeling kon de bisschop in 1885 zich met een brief wenden tot de generaal-overste van de congregatie. De Spiritijnen weigerden echter hem te hulp te komen, omdat zij meenden onvoldoende personeel te hebben. Na onder druk te zijn gezet door hoge kerkelijke autoriteiten, vingen zijn in 1886 toch met hun werk in Brazilië aan, aanvankelijk in Belém do Pará waar zij lesgaven aan het seminarie. Na onenigheid met de nieuwe bisschop vertrokken zij in 1897 en gingen op uitnodiging van de bisschop van Manaus, wiens bisdom een afsplitsing was van het bisdom Belem do Pará, werken in de parochie in Manaus. In dit gebied werkten voornamelijk Franse en Duitse Spiritijnen. De bedoeling van het algemeen bestuur was geweest te werken onder Indianen, maar het bleek moeilijk contact met hen te leggen. Wel leverden met name de eerste generatie Spiritijnen verdienstelijke linguïstische en etnografische studies af. De Spiritijnen wilden hun werkgebied onttrekken aan het gezag van de bisschop, wat na diens begrijpelijke bezwaren in 1910 toch gelukte; het gebied werd onder het gezag van de congregatie De Propaganda Fide geplaatst en daarmee formeel een missiegebied. De apostolische prefectuur van Tefé werd toevertrouwd aan de Spiritijnen. Het algemeen bestuur van de congregatie wilde, mede vanwege de Eerste Wereldoorlog, de nationaliteiten binnen haar congregatie dáár inzetten waar dat het meest profijtelijk was: Fransen in koloniale gebieden in Afrika en Duitsers in toenemende mate in Brazilië. Herverdelingen van deze aard waren niet onproblematisch en in Tefé daalde het aantal Spiritijnen vanwege onenigheid hierover. In 1945 droeg het algemeen bestuur de in 1931 opgerichte Nederlandse provincie op om missionarissen naar Tefé te sturen. De Nederlander Jouke de Lange werd tot apostolisch prefect benoemd. De Nederlanders versterkten de prefectuur, waar op dat moment vooral oudere Franse en een enkele Braziliaanse Spiritijn overgebleven waren. Vanaf 1950 werkten er alleen nog Nederlanders. Brazilië werd binnen de congregatie niet algemeen als missiegebied gezien. De opleiding was voornamelijk gericht op de 'echte' missie in Afrika. De Nederlanders onderhielden de twee ver uit elkaar liggende parochies. Een steeds terugkerend probleen was de slechte infrastructuur. De paters droegen dagelijks Latijnse missen op voor een gering aantal kerkgangers en besteedden hun tijd aan desobrigareizen: reizen naar afgelegen plekken om Brazilianen ter plaatse de sacramenten toe te dienen en daarmee in de gelegenheid te stellen aan hun katholieke plichten (desobriga) te voldoen. Verder gaven de Spiritijnen de plaatselijke infrastructuur een belangrijke impuls met hun jongensvakschool in Missão: de school leverde vakmensen af, maar bijvoorbeeld ook belangrijke verkeersmiddelen als boten. In 1950 werd ook Centraal-Brazilië door het algemeen bestuur van de congregatie toevertrouwd aan de Nederlanders.
Alle informatie is, tenzij anders vermeld, geput uit: Van Woesik, 37-38, Willemsen, I, par. 1-6, Pius-almanak 1960/61, 399-401, Gruyter, Kracht H. Geest en Harrie Lamers, 'Ik leerde'. |
Organisatie | De congregatie De congregatie werd bestuurd door een generaal overste. Het generalaat bevond zich eerst in Parijs, maar later in Rome. De congregatie is verdeeld in provincies, door de spiritijnen circumscripties genaamd. Van 1904 tot 1931 vormden België en Nederland samen een viceprovincie. In 1931 werd Nederland een zelfstandige provincie. Sinds in 1850 de kloostergeloften werden ingesteld, konden ook broeders intreden in de congregatie. Zij werden opgeleid in Baarle-Nassau en onderricht in diverse ambachten. In 1937 had men vestigingen in: Gemert (missiehuis, grootseminarie, provincialaat en missieprocuur), Gennep (missiehuis), Weert (missiehuis) en Baarle-Nassau (missiehuis) (Piusalmanak 1938; Derix, Brengers van de boodschap, 271-272). In Hattem (provincie Gelderland) bestond van 1958 tot 1970 een seminarie voor late roepingen.
De missie Brazilië Na negatieve ervaringen in een ander bisdom wilden de Spiritijnen een onafhankelijker positie. Om die reden werd de missie in Manaus onttrokken aan het gezag van de Braziliaanse bisschop. Er werden drie prefecturen rechtstreeks onder het gezag van de Propaganda Fide geplaatst, wat voor Brazilië uitzonderlijk was. Formeel gezien waren dit toen echte missiegebieden. In 1950 werd de apostolische prefectuur van Tefé verheven tot praelatura nullius, wat inhield dat zij via een bepaalde constructie werd toegewezen aan de congregatie van de H. Geest (Lamers, 'Ik leerde', 191 en 194).
Alle informatie is, tenzij anders vermeld, geput uit: Van Woesik, 37, Willemsen, I, par. 1-6 en de Pius-almanak 1960/61, 305. |
Doelstelling | Doel was om werkzaamheden uit te oefenen waarvoor de kerk moeilijk anderen kon vinden, namelijk geestelijke hulp te bieden aan de zwarte bevolking van Afrika en Amerika (Van Woesik, 37; Pius-almanak 1960/61, 305). De doelstelling werd verwezenlijkt door middel van pastoraal werk en missiewerk. Voor het liefdewerk was er Africa Christo (Willemsen, P06). |
Taken en activiteiten |
|
Voorloper |
|
Continenten |
|
Lokatie |
|
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnenpublicatie |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interviews | 60 interviews, te weten de nrs.: 6 38 43 44 63 68 110 111 114 142 144 170 188 214 255 262 303 325 326 342 353 357 375 378 380 386 390 425 447 448 450 456 471 501 502 503 514 543 550 588 591 607 630 641 643 654 656 658 659 661 662 667 673 708 710 721 729 827 853
|
Meer over het archief |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Websites |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen met verslaglegging | 14. Visitaties 1929-1965. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nadere Toegangen | Persoonsdossiers
De persoonsdossiers variëren in omvang maar kunnen zeer omvangrijk zijn. Zij bevatten persoonlijke stukken van de leden van de congregatie, zowel formele als informele. Onder de eerste categorie valen bijvoorbeeld doopbewijzen, verzoeken aan de provinciaal overste om te mogen intreden, paspoorten en rijbewijzen en zelfs rijbewijzen uit Afrikaanse landen. Onder de informele stukken moeten met name genoemd worden de soms talrijke brieven aan de provinciaal over het wel en wee in de missie, maar ook over praktische zaken zoals verzoeken om geld of bevestiging van de ontvangst van geldzendingen. De brieven vanuit de missie zijn vaak amicaal en persoonlijk, soms gelardeerd met humor. De formele stukken van vóór de Tweede Wereldoorlog zijn vaak in het Frans geschreven. In principe vangt elk dossier aan met een loopbaanoverzicht. Daarop volgen onder meer rapporten en beoordelingen opgemaakt tijdens het noviciaat en de verdere studies. Rond 1940 werd de student beoordeeld op de volgende kenmerken: gezondheid, temperament, karakter, capaciteiten, werk. bijzondere vaardigheden, inzicht ('jugement pratique'), ernst en bescheidenheid ('gravité, modestie'), netheid en ordelijkheid, zorg waarmee opdrachten worden uitgevoerd, regelmaat, verhouding tot superieuren, verhouding tot medestudenten, onthechting van zijn familie ('détachement de la famille'), spiritualiteit, deugdzaamheid en vroomheid, gebreken, kerkelijke roeping, geestelijke roeping, missieijver, cijfers voor gedrag, studieresultaten en gezondheid en waarnemingen. De variatie aan informele stukken is groot. Zo bevat het dossier van broeder Nicéphorus (Piet Bastiaanssen 1913-1993; inv. nr. ) de tekst van een revue gecomponeerd door medebroeders bij gelegenheid van zijn terugkeer naar Nederland in 1958. Dossiers met stukken van vóór 1930 werden tijdens een steekproefonderzoek niet aangetroffen, waarschijnlijk bevinden deze zich in het archief van de provincie waaronder Nederland voor 1931 ressorteerde. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verwijzing naar andere archiefvormers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opmerkingen | Deze congregatie moet wel onderscheiden worden van de Broederschap van de H. Geest, een rond 1830 opgericht, in deze gids ook beschreven fonds dat gelden inzamelde voor de missie en later opging in het Genootschap tot voortplanting des geloofs. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Informatiewaarde | Groot |
Geschiedenis
Korte geschiedenis | De congregatie In 1703 werd te Parijs het Genootschap van de Heilige Geest, bestaande uit seculiere geestelijken, gesticht door Claude François Poullart des Places (1679-1709). Het Genootschap hield zich onder meer met de missie in de Franse koloniën bezig. Het voortbestaan van het Genootschap kwam in gevaar door de Franse Revolutie en de na 1815 voortdurende politieke instabiliteit. Het aantal leden was te gering voor de missionaire taak. In 1841 had Franz Maria Paul Libermann (1802-1852) de speciaal voor de missie gestichte Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria opgericht, maar deze raakte in moeilijkheden na een missie in Liberia waarbij het merendeel van de missionarissen om het leven kwam (Derix, Brengers van de boodschap, 322). Libermann wist in 1848 een fusie tot stand te brengen tussen beide congregaties. De nieuwe congregatie kreeg de naam van Congregatie van de H. Geest en van het Onbevlekt Hart van Maria. In 1859 vestigde zij zich in Ierland en daarop volgden andere landen. In 1904 kwam de eerste vestiging in Nederland tot stand, toen de paters een klein (voormalig) hotel in Weert huurden (www.erfgoedkloosterleven.nl geraadpleegd op 6 april 2010). In 2003 telde de congregatie wereldwijd ongeveer 3.000 leden. Tot 2003 bedroeg het totaal aantal geprofeste leden van de Nederlandse provincie 1083 (753 priesters en 330 broeders).
De missie De congregatie is vanaf haar stichting een echte missiecongregatie. Ze is dan ook overal ter wereld actief (geweest) met een concentratie in Afrika ten zuiden van de Sahara. De meeste bisdommen zijn ontstaan in Angola (17). Kameroen (10) en Brazilië (9). De congregatie was werkzaam in Congo, Congo-Brazzaville en Angola (vanaf 1865), Tanzania (vanaf 1862), Kameroen (in 1922 overgenomen van de Duitse paters Pallotijnen), de Centraal Afrikaanse Republiek (vanaf 1909), Brazilië (vanaf 1885, aanvankelijk het Amazonegebied, later ook andere delen van het land), Haïti, Kenya (vanaf 1917), Ethiopië, Zuid-Afrika en ten slotte op Guadeloupe en Martinique. De Nederlandse provincie heeft een beperkt aantal eigen missiegebieden gehad, maar wel altijd nauw samengewerkt met andere spiritijnse provincies. Veel Nederlandse spiritijnen - in 1937 ging het om 52 mannen- hebben gewerkt in missiegebieden van andere provincies (Frankrijk, Ierland en Portugal), met name in Afrikaanse landen. Informatie over Nederlandse spiritijnen in Angola (1934-1999) is bijvoorbeeld te vinden in boeken van de Portugese provincie hierover (reactie Martin Wilson, archivaris H Geest, 5 oktober 2005). De Pius-almanak 1960/61 somt alle gebieden op waar Nederlandse paters en broeders toen werkzaam waren: Tanganyika (Tanzania), Kenya, (Belgisch) Congo, Angola, Frans Equatoriaal Afrika, (Frans) Kameroen, de Republiek Guinea A.O., Senegal, Brazilië, Martinique, Guadeloupe, Haïti, de Verenigde Staten van Amerika en Canada.
Tanzania Al een jaar na de oprichting van de Nederlandse provincie in 1931 kreeg deze een eigen missiegebied toegewezen, namelijk het in 1906 opgerichte apostolisch vicariaat Bagamoyo (Tanzania). Het Genootschap was hier vanaf 1868 actief. De Nederlandse provinciaal-overste werd tevens apostolisch vicaris. In deze missie kregen de paters hulp van de Zusters van het Kostbaar Bloed, Aarle-Rixtel. In 1937 waren in dit apostolisch vicariaat 27 paters en 17 broeders werkzaam (Pius-almanak 1938). Andere specifiek Nederlandse gebieden waren in Tanzania de bisdommen Morogoro en Samé.
Ned. Antillen Kleine aantallen Spiritijnen werkten op St. Maarten/St. Martin, Curacao en Bonaire.
Brazilië De Braziliaanse bisschop van Belém do Pará, Antônio de Macedo Costa, deed herhaalde pogingen om buitenlandse religieuzen te interesseren voor zijn bisdom dat reikte van de monding van de Amazone tot aan het Andesgebergte. In Rome bracht hij de problemen van zijn bisdom, met name het priestertekort, onder de aandacht bij de rector van het Frans seminarie, een spiritijn. Via diens bemiddeling kon de bisschop in 1885 zich met een brief wenden tot de generaal-overste van de congregatie. De Spiritijnen weigerden echter hem te hulp te komen, omdat zij meenden onvoldoende personeel te hebben. Na onder druk te zijn gezet door hoge kerkelijke autoriteiten, vingen zijn in 1886 toch met hun werk in Brazilië aan, aanvankelijk in Belém do Pará waar zij lesgaven aan het seminarie. Na onenigheid met de nieuwe bisschop vertrokken zij in 1897 en gingen op uitnodiging van de bisschop van Manaus, wiens bisdom een afsplitsing was van het bisdom Belem do Pará, werken in de parochie in Manaus. In dit gebied werkten voornamelijk Franse en Duitse Spiritijnen. De bedoeling van het algemeen bestuur was geweest te werken onder Indianen, maar het bleek moeilijk contact met hen te leggen. Wel leverden met name de eerste generatie Spiritijnen verdienstelijke linguïstische en etnografische studies af. De Spiritijnen wilden hun werkgebied onttrekken aan het gezag van de bisschop, wat na diens begrijpelijke bezwaren in 1910 toch gelukte; het gebied werd onder het gezag van de congregatie De Propaganda Fide geplaatst en daarmee formeel een missiegebied. De apostolische prefectuur van Tefé werd toevertrouwd aan de Spiritijnen. Het algemeen bestuur van de congregatie wilde, mede vanwege de Eerste Wereldoorlog, de nationaliteiten binnen haar congregatie dáár inzetten waar dat het meest profijtelijk was: Fransen in koloniale gebieden in Afrika en Duitsers in toenemende mate in Brazilië. Herverdelingen van deze aard waren niet onproblematisch en in Tefé daalde het aantal Spiritijnen vanwege onenigheid hierover. In 1945 droeg het algemeen bestuur de in 1931 opgerichte Nederlandse provincie op om missionarissen naar Tefé te sturen. De Nederlander Jouke de Lange werd tot apostolisch prefect benoemd. De Nederlanders versterkten de prefectuur, waar op dat moment vooral oudere Franse en een enkele Braziliaanse Spiritijn overgebleven waren. Vanaf 1950 werkten er alleen nog Nederlanders. Brazilië werd binnen de congregatie niet algemeen als missiegebied gezien. De opleiding was voornamelijk gericht op de 'echte' missie in Afrika. De Nederlanders onderhielden de twee ver uit elkaar liggende parochies. Een steeds terugkerend probleen was de slechte infrastructuur. De paters droegen dagelijks Latijnse missen op voor een gering aantal kerkgangers en besteedden hun tijd aan desobrigareizen: reizen naar afgelegen plekken om Brazilianen ter plaatse de sacramenten toe te dienen en daarmee in de gelegenheid te stellen aan hun katholieke plichten (desobriga) te voldoen. Verder gaven de Spiritijnen de plaatselijke infrastructuur een belangrijke impuls met hun jongensvakschool in Missão: de school leverde vakmensen af, maar bijvoorbeeld ook belangrijke verkeersmiddelen als boten. In 1950 werd ook Centraal-Brazilië door het algemeen bestuur van de congregatie toevertrouwd aan de Nederlanders.
Alle informatie is, tenzij anders vermeld, geput uit: Van Woesik, 37-38, Willemsen, I, par. 1-6, Pius-almanak 1960/61, 399-401, Gruyter, Kracht H. Geest en Harrie Lamers, 'Ik leerde'. |
Organisatie | De congregatie De congregatie werd bestuurd door een generaal overste. Het generalaat bevond zich eerst in Parijs, maar later in Rome. De congregatie is verdeeld in provincies, door de spiritijnen circumscripties genaamd. Van 1904 tot 1931 vormden België en Nederland samen een viceprovincie. In 1931 werd Nederland een zelfstandige provincie. Sinds in 1850 de kloostergeloften werden ingesteld, konden ook broeders intreden in de congregatie. Zij werden opgeleid in Baarle-Nassau en onderricht in diverse ambachten. In 1937 had men vestigingen in: Gemert (missiehuis, grootseminarie, provincialaat en missieprocuur), Gennep (missiehuis), Weert (missiehuis) en Baarle-Nassau (missiehuis) (Piusalmanak 1938; Derix, Brengers van de boodschap, 271-272). In Hattem (provincie Gelderland) bestond van 1958 tot 1970 een seminarie voor late roepingen.
De missie Brazilië Na negatieve ervaringen in een ander bisdom wilden de Spiritijnen een onafhankelijker positie. Om die reden werd de missie in Manaus onttrokken aan het gezag van de Braziliaanse bisschop. Er werden drie prefecturen rechtstreeks onder het gezag van de Propaganda Fide geplaatst, wat voor Brazilië uitzonderlijk was. Formeel gezien waren dit toen echte missiegebieden. In 1950 werd de apostolische prefectuur van Tefé verheven tot praelatura nullius, wat inhield dat zij via een bepaalde constructie werd toegewezen aan de congregatie van de H. Geest (Lamers, 'Ik leerde', 191 en 194).
Alle informatie is, tenzij anders vermeld, geput uit: Van Woesik, 37, Willemsen, I, par. 1-6 en de Pius-almanak 1960/61, 305. |
Doelstelling | Doel was om werkzaamheden uit te oefenen waarvoor de kerk moeilijk anderen kon vinden, namelijk geestelijke hulp te bieden aan de zwarte bevolking van Afrika en Amerika (Van Woesik, 37; Pius-almanak 1960/61, 305). De doelstelling werd verwezenlijkt door middel van pastoraal werk en missiewerk. Voor het liefdewerk was er Africa Christo (Willemsen, P06). |
Taken en activiteiten |
|
Voorloper |
|
Geografie
Continenten |
|
Lokatie |
|
Niet-archivalische bronnen
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnenpublicatie |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interviews | 60 interviews, te weten de nrs.: 6 38 43 44 63 68 110 111 114 142 144 170 188 214 255 262 303 325 326 342 353 357 375 378 380 386 390 425 447 448 450 456 471 501 502 503 514 543 550 588 591 607 630 641 643 654 656 658 659 661 662 667 673 708 710 721 729 827 853
|
Het archief
Meer over het archief |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Websites |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen met verslaglegging | 14. Visitaties 1929-1965. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nadere Toegangen | Persoonsdossiers
De persoonsdossiers variëren in omvang maar kunnen zeer omvangrijk zijn. Zij bevatten persoonlijke stukken van de leden van de congregatie, zowel formele als informele. Onder de eerste categorie valen bijvoorbeeld doopbewijzen, verzoeken aan de provinciaal overste om te mogen intreden, paspoorten en rijbewijzen en zelfs rijbewijzen uit Afrikaanse landen. Onder de informele stukken moeten met name genoemd worden de soms talrijke brieven aan de provinciaal over het wel en wee in de missie, maar ook over praktische zaken zoals verzoeken om geld of bevestiging van de ontvangst van geldzendingen. De brieven vanuit de missie zijn vaak amicaal en persoonlijk, soms gelardeerd met humor. De formele stukken van vóór de Tweede Wereldoorlog zijn vaak in het Frans geschreven. In principe vangt elk dossier aan met een loopbaanoverzicht. Daarop volgen onder meer rapporten en beoordelingen opgemaakt tijdens het noviciaat en de verdere studies. Rond 1940 werd de student beoordeeld op de volgende kenmerken: gezondheid, temperament, karakter, capaciteiten, werk. bijzondere vaardigheden, inzicht ('jugement pratique'), ernst en bescheidenheid ('gravité, modestie'), netheid en ordelijkheid, zorg waarmee opdrachten worden uitgevoerd, regelmaat, verhouding tot superieuren, verhouding tot medestudenten, onthechting van zijn familie ('détachement de la famille'), spiritualiteit, deugdzaamheid en vroomheid, gebreken, kerkelijke roeping, geestelijke roeping, missieijver, cijfers voor gedrag, studieresultaten en gezondheid en waarnemingen. De variatie aan informele stukken is groot. Zo bevat het dossier van broeder Nicéphorus (Piet Bastiaanssen 1913-1993; inv. nr. ) de tekst van een revue gecomponeerd door medebroeders bij gelegenheid van zijn terugkeer naar Nederland in 1958. Dossiers met stukken van vóór 1930 werden tijdens een steekproefonderzoek niet aangetroffen, waarschijnlijk bevinden deze zich in het archief van de provincie waaronder Nederland voor 1931 ressorteerde. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verwijzing naar andere archiefvormers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opmerkingen | Deze congregatie moet wel onderscheiden worden van de Broederschap van de H. Geest, een rond 1830 opgericht, in deze gids ook beschreven fonds dat gelden inzamelde voor de missie en later opging in het Genootschap tot voortplanting des geloofs. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Informatiewaarde | Groot |