Minderbroeders Franciscanen (OFM)
Naam | Minderbroeders Franciscanen (OFM) |
Naamsvarianten |
|
Periode | 1209-2011 |
Denominatie | rooms-katholiek |
Org | Missie |
Korte geschiedenis | De orde De Franciscanerorde is gesticht in Assisi (Italië) in 1209 door Franciscus van Assisi (1181/1182-1226). De volgelingen van Franciscus kozen na diens dood voor een monastieke levensvorm onder de naam minderbroeders-conventuelen. In de late Middeleeuwen kwam er een beweging op die terug wilde keren naar de oorspronkelijke idealen. De aanhangers ervan noemden zich observanten. Dit leidde tenslotte in 1517 tot een splitsing tussen de Conventuelen en de observanten. In 1528 splitste nog een groep observanten zich af, de Minderbroeders-Kapucijnen.
De missie Algemeen De Nederlandse Franciscanen hebben voor de missie veel betekend. Hun belangrijkste missie was die in Brazilië, de oudste die in China. De missie in China begon in 1890. Eerder waren er al wel Nederlandse Minderbroeders naar China vertrokken, tussen 1871 en 1890 dertien, de meesten naar Hupé en twee naar Shansi. In deze periode ging de congregatie de Propaganda Fide er steeds vaker toe over om bepaalde gebieden toe te wijzen aan een orde of congregatie. Op het hoogtepunt in 1961 was bijna een derde deel van de geprofeste leden actief in de missie. Van de missiegebieden van de Nederlandse provincie viel de missie in Palestina niet onder de Propaganda.
China In 1880 werd het apostolisch vicariaat Luanfu opgericht dat gelegen was in Zuid Shansi. De Nederlandse provincie was voor deze missie verantwoordelijk vanaf 1890. In 1946 werd het apostolisch vicariaat verheven tot bisdom met als eerste bisschop mgr. F.G. Kramer. Aan het einde van de negentiende eeuw werkten er twintige Nederlandse Franciscaanse priester-missionarissen en een broeder met drie Chinese priesters. De Franciscanen werkten in Luanfu samen met de Franciscanessen Kleine Zusters van de Heilige Joseph. Aanvankelijk richtten zij zich met name op individuele personen, wat maar weinig resultaat opleverde. Het bleef bij in stervensnood dopen van kinderen en opvangen van weeskinderen, van wie men hoopte dat zij christelijke gezinnen zouden vormen. Later richtte men zich meer op de opvang van weeskinderen en de vorming van Chinese priesters, die als seculiere geestelijken de kerk moesten gaan leiden. Niet-katholieken probeerde men te bereiken via scholen en ziekenhuizen. De Tweede Wereldoorlog en de daarop volgende oorlog tussen nationalisten en communisten zouden de missie eerst verstoren en tenslotte beëindigen. De laatste Nederlandse Franciscaan werd in 1954 het land uitgezet.
Japan Naarmate de situatie in China moeilijker werd, verschoof de aandacht meer naar Japan. Het aantal Franciscaanse missionarissen in dat land steeg dan ook na 1950 gestaag. Vanuit China trokken Nederlandse Franciscanen naar Japan en vestigden zich in het bisdom Sapporo (op het eiland Hokkaido). De missie van Kitami werd hen in 1956 toevertrouwd. De Franciscanen zouden tot 1980 in Japan blijven.
Brazilië Naar Brazilië vertrokken meer Franciscanen dan naar alle andere gebieden samen. Rond 1924 was ongeveer 10 procent van leden van de Nederlandse provincie in dit gebied actief. Braziliaanse bisschoppen verzochten in 1897 Nederlandse Franciscanen om steun, maar het algemeen bestuur ging pas twee jaar later in op een verzoek van de bisschoppen van Manaus (in het Amazonegebied) en Petrópolis (in de bergen boven Rio de Janeiro) . Eén van de redenen waarom de Braziliaanse bisschoppen om buitenlandse missionarissen verzochten was tekort aan inheemse priesters. Naast pastoraal werk hielden de Minderbroeders zich bezig met sociaal werk, onderwijs en publicitaire activiteiten. Bij aanvang werden de broeders geteisterd door ziekten. In 1902 reisde men door naar Minas Gerais dat het hart zou gaan vormen van dit missiegebied . In Niterol hadden de Nederlanders geen eigen kerk en geen eigen inkomsten. Zij bedienden enkele parochies en hielden zich bezig met pastoraat onder zieken en gevangenen. Op uitnodiging van de bisschop van Mariana vestigden de Nederlanders zich in 1903 ook in Ouro Preto in de deelstaat Minas Gerais. Daar kregen zij de zielzorg over een eigen parochie en van daaruit uitbreidden met tientallen stichtingen. Zij namen ook andere taken op zich zoals het onderwijs, de vorming van eigen mensen, assistentie bij bestuurlijke taken en de bouw van ziekenhuizen. De hoofdtaak bleef echter parochiële zielzorg, catechese en af en toe volksmissies. Tussen 1900 en 1920 werd de missie met ongeveer 16 stichtingen uitgebreid, waarbij de financiële continuïteit en zelfstandigheid voorop stonden. Aanvankelijk moesten Braziliaanse novicen en priesterstudenten een deel van hun opleiding in Nederland volgen, maar al voor de Tweede Wereldoorlog werd de opleiding verplaatst naar Brazilië. Ook Nederlanders konden hier hun opleiding voltooien. Het lage aantal roepingen na de Tweede Wereldoorlog leek aanvankelijk geen probleem, omdat er aanwas van Nederlandse missionarissen was. In 1949 ontstond de Braziliaanse provincie binnen de orde, omvattende de staat Minas Gerais en Rio Grande do Sul omvatte. Minstens de helft van het aantal Nederlandse Franciscanen werd op dat moment ingezet in onderwijs en opleiding van eigen mensen in plaats van in het parochiewerk zoals oorspronkelijk de bedoeling was. In 1960 bedienden de 302 Franciscanen van de Braziliaanse provincie, waaronder 173 Nederlanders, maar liefst veertig parochies verdeeld over de staten Rio de Janeiro, Minas Gerais, Bahia, en Rio Grande do Sul.
Ned. Indië/Indonesië Nederlandse Minderbroeders namen in 1929 van de Jezuïeten enkele reeds bestaande parochies in het vicariaat van Batavia over, van waaruit zij nieuwe staties stichtten. Hoofdtaak was de zielzorg van de Europese bevolking. Na de Tweede Wereldoorlog maakten de missionarissen zich los van het koloniale stelsel zodat zij zich meer konden concentreren op inheemse gelovigen en het islamitische deel van de bevolking . In de apostolische prefectuur van Soekaboemi waren de Franciscanen vanaf 1931 werkzaam. Dit gebied werd tien jaar later afgescheiden van de apostolisch vicariaat van Batavia en in 1948 verheven tot prefectuur. Zij verzorgden kweekschoolonderwijs en middelbaar onderwijs in Soekaboemi, zo ook in Bogor, Tjipanas en Tjiturug. Verder verzorgden de Zusters Ursulinen en de Broeders van Dongen onderwijs in Soekaboemi. De Zusters Franciscanessen van Bergen op Zoom waren verantwoordelijk voor het ziekenhuis in Soekaboemi. De Zusters Franciscanessen Missionarissen van Maria leidden het ziekenhuis te Rangkasbitoeng en een school in Serang. De Zusters Clarissen hadden een klooster in Patjet.
Nieuw Guinea Nadat Indonesië in 1949 onafhankelijk was geworden, bleef het Nederlandse deel van Nieuw-Guinea nog tot 1962 een Nederlandse kolonie. In dat jaar werd het na een tussenbestuur van de Verenigde Naties overgedragen aan Indonesië. De Franciscanen arriveerden in 1937 in dit uitgestrekte gebied dat toen nog in hoofdzaak werd bevolkt door Papoea's. Op verzoek van mgr. Aerts, de apostolisch vicaris van Nieuw Guinea, aan de Congregatio de Propaganda Fide namen de Franciscanen een deel van het vicariaat over, namelijk de zogenaamde Vogelkop, het noorden van het eiland, en de Molukken. Op 1 april 1937 vond de formele overdracht van het gebied aan de Minderbroeders plaats . In 1937 begonnen zij in Ternate, Fakfak en Babo, in 1952 volgde de Mimika. Op Ternate was sinds 1935 een statie van de Missionarissen van het Heilig Hart geweest. Bij aankomst telde de parochie, die ook het hele eiland Halmahera omvatte, 273 gelovigen, waaronder honderd Europese en 173 inheemse gelovigen. De gelovigen woonden erg verspreid, waren niet erg kerks -er was overigens ook geen kerkgebouw- en de Franciscanen kenden de taal nog onvoldoende om contact met de lokale bevolking te leggen. Om aan het verzoek van het Chinese bevolkingsdeel om een Hollands-Chinese school tegemoet te kunnen komen, legden de Minderbroeders met succes contact met de Kleine Zusters van de Heilige Joseph. In China had men al met elkaar samengewerkt . Overigens konden de eerste paters niet meer doen dan zich richten op de niet-inheemse bevolking. De Islam had in het gebied een sterke positie en delen ervan werden al sedert de negentiende eeuw bewerkt door de zending. In Fakfak woonden naar schatting in 1937 7500 mensen, waarvan ongeveer 3000 islamieten en 2000 protestanten. De dorpen waren over het algemeen homogeen katholiek, protestant of islamitisch. Bekeringen kwamen bijna uitsluitend voor onder 'heidenen'. In elf dorpen was een katholieke goeroe actief. De goeroe's werkten voor ongeveer 2000 mensen. In het district Babo (omgeving van Fakfak) bestonden in 1937 90 schooltjes met 121 leerlingen (gemiddeld 21 per school). Het werkgebied strekte zich uit langs de McCluergolf en langs rivieren stroomopwaarts, waar nog kampongs lagen waar de kans op succes groot was omdat de Islam of de zending er nog geen vast voet aan de grond hadden gekregen. Het werk was deels gericht op de Papoea's, maar zeker ook op het personeel van de oliemaatschappij NNGPM en de Keiese en Chinese bevolkingsgroepen. Manokwari was een dorp van Indische Nederlanders, die zich daar hadden gevestigd. Onder Indische Nederlanders verstond men mensen van gemengde, Nederlands-Indonesische afkomst. De Minderbroeders werkten hier meestal samen met deze groep, hoewel de parochie zich uitstrekte langs de hele noordkust, van Sorong tot Hollandia. Er waren weinig mogelijkheden voor missie onder de inheemse bevolking, omdat dit gebied door de koloniale regering tot zendingsgebied was verklaard. De katholieke bevolkingsgroep bestond naar schatting uit 159 Europese en 73 inheemse katholieken. Bij een evaluatie na de Tweede Wereldoorlog concludeerden de missie-overste en zijn missionarissen dat deze missie wellicht niet levensvatbaar was. Financiële middelen waren er onvoldoende, er was een tekort aan goeroe's, sommige gebieden waren voorbehouden aan de zending, een deel van de bevolking was islamitisch en niet vatbaar voor 'bekering' en de missionarissen leden onder eenzaamheid. Andere problemen, waar ook andere congregaties mee worstelden, waren: gebrekkige voorbereiding op het missiewerk, korte inwerkperiode, grote afstanden. Toch begonnen juist toen de kansen voor de Franciscanen toe te nemen door een grote toevloed van immigranten: Indische Nederlanders die in Nieuw-Guinea een nieuw thuisland hoopten te vinden, ambtenaren om het op te bouwen bestuursapparaat te bemensen en medewerkers van de Nederlands Nieuw-Guinea Petroleum Maatschappij (NNGPM). Onder hen waren grote groepen katholieken aan wie de Franciscanen geestelijke verzorging konden bieden. Bijna de helft van hen bestond uit Europeanen, naar schatting 30 procent uit Papoea's en de rest was uit de Indonesië. Ook werden de contacten met de bevolking in het bergland geïntensiveerd. In personele zin hadden de Franciscanen meer krachten ter beschikking omdat de missie in China afliep. Tot 1962 zijn 80 Nederlandse Franciscanen naar Nieuw-Guinea gestuurd. In 1962 waren er nog 68 Nederlandse Franciscanen werkzaam. Vanaf 1952 werkten ook een kleine groep Augustijnen in Nederlands Nieuw-Guinea. De Franciscanen werkten op dit eiland samen met de Missiezusters van het Kostbaar Bloed die in Fakfak een school en ziekenhuis bestierden, met de Kleine Zusters van de H Jozef die datzelfde in Kokonao en Enarotali deden, met de lekenzusters van het Franciscaans Apostolaat die aan de Wisselmeren onderwijs verzorgden en de Zusters Franciscanessen van Bennebroek die onderwijs gaven in Baliem en Hollandia.
Brits Indië/India en Pakistan In Brits-Indië namen Nederlandse Minderbroeders in 1934 in opdracht van Rome het uitgestrekte missieveld over van Spaanse Jezuïeten, overigens niet geheel zonder problemen. Deze missie omvatte de provincies Sind en Baluchistan in het zuiden en zuidwesten van het latere Pakistan. In samenwerking met Pakistaanse wereldgeestelijken bedienden de Franciscanen verschillende scholen, parochies en missiestaties. Daarnaast leidden zij in een eigen klooster inheemse geestelijken op. School en ziekenhuizen in Mirpurkhas en Hyderabad werden geleid door verpleegsters en onderwijzeressen van de Unie van St. Theresia, een vereniging van Nederlandse leken-missionarissen. India werd in 1959 een apart Commissariaat dat onder verantwoordelijkheid van Nederlandse Minderbroeders viel. Tot aan 1994 waren zij hier actief.
Curacao Tussen 1776 en 1821 missioneerden enkele Franciscanen op Curacao, van waaruit zij Aruba en Bonaire bezochten.
Andere gebieden Er zijn ten slotte missionarissen actief geweest in Hongkong, Korea en Israel. Buiten het bestek van dit repertorium vallen de missies in Noorwegen (begonnen in 1924) en Zweden (begonnen in 1963).
Alle informatie is, tenzij anders vermeld, geput uit: Van Woesik, 16-17, Willemsen, I, par. 1-14. Pius-almanak 1960/61, 396-399 en 459, Sloot, Hoe God verscheen, De Kok, Acht eeuwen, Lamers, 'Ik leerde', een brief van mgr. De Kok van 26 april 2007 en Derix. Brengers van de boodschap.
|
Organisatie | De orde In de loop der eeuwen waren de Minderbroeders-Franciscanen opgesplitst in vier takken die door paus Leo XIII in 1897 werden samengevoegd. De orde is ingedeeld in provincies, elk bestuurd door een provinciaal-overste, terwijl ieder zijn eigen missiegebieden heeft. Nederland was vanaf 1239 een zelfstandige provincie. In de Franse Tijd rond 1800 verdwenen alle kloosters op dat van Megen (provincie Noord-Brabant) na. Van daaruit werd de Nederlandse provincie weer opgebouwd. In 1853 kreeg zij weer een normaal bestuur. Het moederhuis stond in Weert. In 1937 telde de provincie ruim 1,200 leden en 54 huizen. Mondiaal gezien had de orde in 1935 ruim 24,000 leden wat betekent dat het een van de grootste mannelijke orden was. De Nederlandse Franciscanen beschikten over een eigen missie-college voor de opleiding van missionarissen. Voor de instandhouding van de missie was de Franciscaanse Missiebond verantwoordelijk, die gevestigd was in Woerden. Het generalaat bevindt zich in Rome.
De missie Algemeen Vanaf 1891 hield een pater, procurator genaamd, zich bezig met missiezaken. De visitatiereis van overste Simon van Bennebroek naar Brazilië in 1922 leidde tot een reorganisatie. Er kwamen nieuwe scholen in Sittard en Katwijk die een op het missiewerk afgestemde opleiding verzorgden. De missieprocuur en het financieel beheer werden in het moederhuis in Weert ondergebracht. De procurator ontlastte ook de secretaris van de provincie van de correspondentie met de missionarissen. Een andere taak was het aanwerven van zusters. In 1947 werd het missie-secretariaat ingesteld. De missie-secretaris werd de contactpersoon voor alle missie-zaken. De provinciaal-overste motiveerde de instelling van deze nieuwe functie omdat deze hem zou ontlasten van missiezaken en omdat hij het nodig achtte dat de opleiding en begeleiding van missionarissen van een wetenschappelijke basis werd voorzien. De opleiding werd derhalve in 1947 uitgebreid met missierecht, antropologie, missiologie en taalles. De functie van missieprocurator bleef bestaan naast die van missiesecretaris.
Brazilië Na een visitatiereis van de provinciaal overste aan Brazilië in 1922 werd de al sinds 1904 bestaande functie van procurator voor de Braziliaanse missie uitgebreid. Deze man werd voortaan helemaal vrijgesteld voor dit werk. Het missiegebied Brazilië viel niet onder de Nederlandse provincie. Er werd voor dit gebied een Commissariaat gevormd dat afhankelijk was van de Nederlandse provincie. Hoewel het Commissariaat in 1949 werd verheven tot een zelfstandige provincie, bleef de Nederlandse provincie paters en broeders sturen. Verder was Brazilië geen normaal missiegebied, omdat het niet onder de Propaganda Fide viel en een eigen kerkelijke hiërarchie bezat.
Ned. Nieuw Guinea In Nieuw-Guinea werkten de Franciscanen onder leiding van een superior of overste, die later kustos (met als missiegebied kustodie) genoemd werd. Toen in 1949/1950 het vicariaat Nieuw-Guinea van dat van de Molukken werd afgesplitst en verdeeld in de prefecturen Hollandia en Merauke, werd Hollandia toegewezen aan de Franciscanen. Ook het gebied rond de Wisselmeren werd aan hen door de Missionarissen van het Heilig Hart toebedeeld, net als Mimika in het zuiden in 1952. In 1986 werd het Franciscaanse missiegebied in Nieuw-Guinea losgekoppeld van de Nederlandse Franciscaanse provincie en ingedeeld bij de Indonesische provincie (Margry, 'Archieven in het ‘Stenen tijdperk’).
Provinciaal-oversten Vanaf het herstel van de Nederlandse provincie in 1853 waren provinciaal-overste:
Johannes Dominicus de Bruin 1853-1861 Michaël van der Mazen 1861-1868 Theodorus Peters 1868-1877 Joannes Trix 1877-1885 Antonius Kusters 1885-1889 Anselmus Ebben 1889-1893 Benvenutus Franssen 1893-1895 Stephanus van de Burgt 1895-1904 Vitalis Keenen 1904-1910 Simon Bennebroek 1910-1916 Paulus Stein 1916-1919 Simon Bennebroek 1919-1925 Regalatus Hazebroek 1925-1931 Honoratus Caminada 1931-1937 Prudentius van Leusden 1937-1946 Apollinaris van Leeuwen 1946-1952 Castulus van den Eijnden 1952-1961
Missieprocuratoren waren:
Antonius Kusters en Ewald Geldens 1891-1908 Innocentius van Boort 1908-1922 Rosarius van Berkel 1922-1927 Victorianus Kruitwagen en Ludof Bosse 1927-1933 Agnus Ambrosius 1934-1939 Majella Weenink 1940-1947 Theophanes Notenboom 1947-1950 Bonaventura van Schaick 1950-1952 Sigibald Hogenboom 1952-1961
Missiesecretarissen waren:
Odulf van der Vat 1947-1958 Othmarus Smits (adjunct) 1956-1958 Philippus Tetteroo 1958-1962
Alle informatie is, tenzij anders vermeld, geput uit: Van Woesik, 16-17, Willemsen, I, par. 1-14, Katholieke Encyclopaedie, 1937, lemma 'Minderbroeders, Pius-almanak 1960/61, 302-303 en 395-396, De Kok, Acht eeuwen, Sloot, Hoe God verscheen en Lamers, 'Ik leerde'. |
Doelstelling | Het devies van de orde luidde "Non sibi soli vivere, sed aliis proficere" (Niet leven voor zich zelf alleen, maar ook tot geestelijk heil van anderen) (Van Woesik, 16). De Minderbroeders legden zich in hun streven voor anderen niet specifiek op bepaalde terreinen toe, maar wendden onderwijs, missie en pastoraal werk aan om dit doel te bereiken (Willemsen, 14). Zielzorg werd ruim opgevat (Pius-almanak 1960/61, 303). |
Taken en activiteiten |
|
Continenten |
|
Lokatie |
|
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnenpublicatie |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interviews | 38 interviews, en wel de nrs.: 46 69 102 104 197 233 244 251 308 340 371 412 430 434 497 579 616 712 734 738 739 740 743 744 749 750 770 771 775 784 786 802 846 861
|
Meer over het archief |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Websites |
website: www.ofm.org
e-mail: secgen@ofm.org |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen met verslaglegging | Dagboeken
565-576. Odulf van der Vat, eerste missiesecretaris 1947-1958, lopend over de jaren 1947-1958 12 delen (Missiearchief op HUA)
885-887. W. Rombouts over het begin van de missie in de Vogelkop van Nieuw-Guinea, 1948-1952 3 delen (Missiearchief op HUA)
888. H. Peters over Nieuw-Guinea, 1957-1959. 1 deel (Missiearchief op HUA)
Autobiografieën en memoires
'Hoe bijna altijd alles anders liep' door J. Steltenpool met herinnering uit de missie op Nieuw-Guinea, [1985] 5 delen (Missiearchief op HUA)
894. 'Over de grenzen heen' door A.G. Roes met herinneringen uit de missie op Nieuw-Guinea, 1986. 1 deel (Missiearchief op HUA)
Visitatieverslagen
578-579. Java, 1948 en 1952 (Missiearchief op HUA)
580. Karachi, 1948 (Missiearchief op HUA)
581-582. Nieuw-Guinea, 1948 en 1952 (Missiearchief op HUA)
584. Pakistan, 1952 (Missiearchief op HUA)
1271. Pakistan, 1951, 1961 en later 1 omslag (Missiearchief op HUA)
Jaar- en andere verslagen
901. Staties op Ternate, Warisstreek, Babo, Mimika, Omawka, Baliemvallei, Kaimana, en Kep (bij Merauke), allen op Nieuw-Guinea, 1948-1962 1 omslag (Missiearchief op HUA)
1283-1284. Scholen in Karachi-Sadar en Quetta (Baluchistan), 1938-1939. 3 katernen (MIssiearchief op HUA)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Archivalie elders | Het Katholiek Documentatie Centrum heeft in de Verzameling Losse Archivalia (LARC) interessante stukken zitten met betrekking tot de missie van de Franciscanen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verwijzing naar andere archiefvormers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opmerkingen | De kloosterbibliotheek is ondergebracht in de Universiteitsbibliotheek Utrecht (Kroniek St. Aegten, jr 6, nr 1 2008) Godsdienst en maatschappij (4/92), zie Augustijnen artikel [5 foto’s].
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Informatiewaarde | Groot |
Geschiedenis
Korte geschiedenis | De orde De Franciscanerorde is gesticht in Assisi (Italië) in 1209 door Franciscus van Assisi (1181/1182-1226). De volgelingen van Franciscus kozen na diens dood voor een monastieke levensvorm onder de naam minderbroeders-conventuelen. In de late Middeleeuwen kwam er een beweging op die terug wilde keren naar de oorspronkelijke idealen. De aanhangers ervan noemden zich observanten. Dit leidde tenslotte in 1517 tot een splitsing tussen de Conventuelen en de observanten. In 1528 splitste nog een groep observanten zich af, de Minderbroeders-Kapucijnen.
De missie Algemeen De Nederlandse Franciscanen hebben voor de missie veel betekend. Hun belangrijkste missie was die in Brazilië, de oudste die in China. De missie in China begon in 1890. Eerder waren er al wel Nederlandse Minderbroeders naar China vertrokken, tussen 1871 en 1890 dertien, de meesten naar Hupé en twee naar Shansi. In deze periode ging de congregatie de Propaganda Fide er steeds vaker toe over om bepaalde gebieden toe te wijzen aan een orde of congregatie. Op het hoogtepunt in 1961 was bijna een derde deel van de geprofeste leden actief in de missie. Van de missiegebieden van de Nederlandse provincie viel de missie in Palestina niet onder de Propaganda.
China In 1880 werd het apostolisch vicariaat Luanfu opgericht dat gelegen was in Zuid Shansi. De Nederlandse provincie was voor deze missie verantwoordelijk vanaf 1890. In 1946 werd het apostolisch vicariaat verheven tot bisdom met als eerste bisschop mgr. F.G. Kramer. Aan het einde van de negentiende eeuw werkten er twintige Nederlandse Franciscaanse priester-missionarissen en een broeder met drie Chinese priesters. De Franciscanen werkten in Luanfu samen met de Franciscanessen Kleine Zusters van de Heilige Joseph. Aanvankelijk richtten zij zich met name op individuele personen, wat maar weinig resultaat opleverde. Het bleef bij in stervensnood dopen van kinderen en opvangen van weeskinderen, van wie men hoopte dat zij christelijke gezinnen zouden vormen. Later richtte men zich meer op de opvang van weeskinderen en de vorming van Chinese priesters, die als seculiere geestelijken de kerk moesten gaan leiden. Niet-katholieken probeerde men te bereiken via scholen en ziekenhuizen. De Tweede Wereldoorlog en de daarop volgende oorlog tussen nationalisten en communisten zouden de missie eerst verstoren en tenslotte beëindigen. De laatste Nederlandse Franciscaan werd in 1954 het land uitgezet.
Japan Naarmate de situatie in China moeilijker werd, verschoof de aandacht meer naar Japan. Het aantal Franciscaanse missionarissen in dat land steeg dan ook na 1950 gestaag. Vanuit China trokken Nederlandse Franciscanen naar Japan en vestigden zich in het bisdom Sapporo (op het eiland Hokkaido). De missie van Kitami werd hen in 1956 toevertrouwd. De Franciscanen zouden tot 1980 in Japan blijven.
Brazilië Naar Brazilië vertrokken meer Franciscanen dan naar alle andere gebieden samen. Rond 1924 was ongeveer 10 procent van leden van de Nederlandse provincie in dit gebied actief. Braziliaanse bisschoppen verzochten in 1897 Nederlandse Franciscanen om steun, maar het algemeen bestuur ging pas twee jaar later in op een verzoek van de bisschoppen van Manaus (in het Amazonegebied) en Petrópolis (in de bergen boven Rio de Janeiro) . Eén van de redenen waarom de Braziliaanse bisschoppen om buitenlandse missionarissen verzochten was tekort aan inheemse priesters. Naast pastoraal werk hielden de Minderbroeders zich bezig met sociaal werk, onderwijs en publicitaire activiteiten. Bij aanvang werden de broeders geteisterd door ziekten. In 1902 reisde men door naar Minas Gerais dat het hart zou gaan vormen van dit missiegebied . In Niterol hadden de Nederlanders geen eigen kerk en geen eigen inkomsten. Zij bedienden enkele parochies en hielden zich bezig met pastoraat onder zieken en gevangenen. Op uitnodiging van de bisschop van Mariana vestigden de Nederlanders zich in 1903 ook in Ouro Preto in de deelstaat Minas Gerais. Daar kregen zij de zielzorg over een eigen parochie en van daaruit uitbreidden met tientallen stichtingen. Zij namen ook andere taken op zich zoals het onderwijs, de vorming van eigen mensen, assistentie bij bestuurlijke taken en de bouw van ziekenhuizen. De hoofdtaak bleef echter parochiële zielzorg, catechese en af en toe volksmissies. Tussen 1900 en 1920 werd de missie met ongeveer 16 stichtingen uitgebreid, waarbij de financiële continuïteit en zelfstandigheid voorop stonden. Aanvankelijk moesten Braziliaanse novicen en priesterstudenten een deel van hun opleiding in Nederland volgen, maar al voor de Tweede Wereldoorlog werd de opleiding verplaatst naar Brazilië. Ook Nederlanders konden hier hun opleiding voltooien. Het lage aantal roepingen na de Tweede Wereldoorlog leek aanvankelijk geen probleem, omdat er aanwas van Nederlandse missionarissen was. In 1949 ontstond de Braziliaanse provincie binnen de orde, omvattende de staat Minas Gerais en Rio Grande do Sul omvatte. Minstens de helft van het aantal Nederlandse Franciscanen werd op dat moment ingezet in onderwijs en opleiding van eigen mensen in plaats van in het parochiewerk zoals oorspronkelijk de bedoeling was. In 1960 bedienden de 302 Franciscanen van de Braziliaanse provincie, waaronder 173 Nederlanders, maar liefst veertig parochies verdeeld over de staten Rio de Janeiro, Minas Gerais, Bahia, en Rio Grande do Sul.
Ned. Indië/Indonesië Nederlandse Minderbroeders namen in 1929 van de Jezuïeten enkele reeds bestaande parochies in het vicariaat van Batavia over, van waaruit zij nieuwe staties stichtten. Hoofdtaak was de zielzorg van de Europese bevolking. Na de Tweede Wereldoorlog maakten de missionarissen zich los van het koloniale stelsel zodat zij zich meer konden concentreren op inheemse gelovigen en het islamitische deel van de bevolking . In de apostolische prefectuur van Soekaboemi waren de Franciscanen vanaf 1931 werkzaam. Dit gebied werd tien jaar later afgescheiden van de apostolisch vicariaat van Batavia en in 1948 verheven tot prefectuur. Zij verzorgden kweekschoolonderwijs en middelbaar onderwijs in Soekaboemi, zo ook in Bogor, Tjipanas en Tjiturug. Verder verzorgden de Zusters Ursulinen en de Broeders van Dongen onderwijs in Soekaboemi. De Zusters Franciscanessen van Bergen op Zoom waren verantwoordelijk voor het ziekenhuis in Soekaboemi. De Zusters Franciscanessen Missionarissen van Maria leidden het ziekenhuis te Rangkasbitoeng en een school in Serang. De Zusters Clarissen hadden een klooster in Patjet.
Nieuw Guinea Nadat Indonesië in 1949 onafhankelijk was geworden, bleef het Nederlandse deel van Nieuw-Guinea nog tot 1962 een Nederlandse kolonie. In dat jaar werd het na een tussenbestuur van de Verenigde Naties overgedragen aan Indonesië. De Franciscanen arriveerden in 1937 in dit uitgestrekte gebied dat toen nog in hoofdzaak werd bevolkt door Papoea's. Op verzoek van mgr. Aerts, de apostolisch vicaris van Nieuw Guinea, aan de Congregatio de Propaganda Fide namen de Franciscanen een deel van het vicariaat over, namelijk de zogenaamde Vogelkop, het noorden van het eiland, en de Molukken. Op 1 april 1937 vond de formele overdracht van het gebied aan de Minderbroeders plaats . In 1937 begonnen zij in Ternate, Fakfak en Babo, in 1952 volgde de Mimika. Op Ternate was sinds 1935 een statie van de Missionarissen van het Heilig Hart geweest. Bij aankomst telde de parochie, die ook het hele eiland Halmahera omvatte, 273 gelovigen, waaronder honderd Europese en 173 inheemse gelovigen. De gelovigen woonden erg verspreid, waren niet erg kerks -er was overigens ook geen kerkgebouw- en de Franciscanen kenden de taal nog onvoldoende om contact met de lokale bevolking te leggen. Om aan het verzoek van het Chinese bevolkingsdeel om een Hollands-Chinese school tegemoet te kunnen komen, legden de Minderbroeders met succes contact met de Kleine Zusters van de Heilige Joseph. In China had men al met elkaar samengewerkt . Overigens konden de eerste paters niet meer doen dan zich richten op de niet-inheemse bevolking. De Islam had in het gebied een sterke positie en delen ervan werden al sedert de negentiende eeuw bewerkt door de zending. In Fakfak woonden naar schatting in 1937 7500 mensen, waarvan ongeveer 3000 islamieten en 2000 protestanten. De dorpen waren over het algemeen homogeen katholiek, protestant of islamitisch. Bekeringen kwamen bijna uitsluitend voor onder 'heidenen'. In elf dorpen was een katholieke goeroe actief. De goeroe's werkten voor ongeveer 2000 mensen. In het district Babo (omgeving van Fakfak) bestonden in 1937 90 schooltjes met 121 leerlingen (gemiddeld 21 per school). Het werkgebied strekte zich uit langs de McCluergolf en langs rivieren stroomopwaarts, waar nog kampongs lagen waar de kans op succes groot was omdat de Islam of de zending er nog geen vast voet aan de grond hadden gekregen. Het werk was deels gericht op de Papoea's, maar zeker ook op het personeel van de oliemaatschappij NNGPM en de Keiese en Chinese bevolkingsgroepen. Manokwari was een dorp van Indische Nederlanders, die zich daar hadden gevestigd. Onder Indische Nederlanders verstond men mensen van gemengde, Nederlands-Indonesische afkomst. De Minderbroeders werkten hier meestal samen met deze groep, hoewel de parochie zich uitstrekte langs de hele noordkust, van Sorong tot Hollandia. Er waren weinig mogelijkheden voor missie onder de inheemse bevolking, omdat dit gebied door de koloniale regering tot zendingsgebied was verklaard. De katholieke bevolkingsgroep bestond naar schatting uit 159 Europese en 73 inheemse katholieken. Bij een evaluatie na de Tweede Wereldoorlog concludeerden de missie-overste en zijn missionarissen dat deze missie wellicht niet levensvatbaar was. Financiële middelen waren er onvoldoende, er was een tekort aan goeroe's, sommige gebieden waren voorbehouden aan de zending, een deel van de bevolking was islamitisch en niet vatbaar voor 'bekering' en de missionarissen leden onder eenzaamheid. Andere problemen, waar ook andere congregaties mee worstelden, waren: gebrekkige voorbereiding op het missiewerk, korte inwerkperiode, grote afstanden. Toch begonnen juist toen de kansen voor de Franciscanen toe te nemen door een grote toevloed van immigranten: Indische Nederlanders die in Nieuw-Guinea een nieuw thuisland hoopten te vinden, ambtenaren om het op te bouwen bestuursapparaat te bemensen en medewerkers van de Nederlands Nieuw-Guinea Petroleum Maatschappij (NNGPM). Onder hen waren grote groepen katholieken aan wie de Franciscanen geestelijke verzorging konden bieden. Bijna de helft van hen bestond uit Europeanen, naar schatting 30 procent uit Papoea's en de rest was uit de Indonesië. Ook werden de contacten met de bevolking in het bergland geïntensiveerd. In personele zin hadden de Franciscanen meer krachten ter beschikking omdat de missie in China afliep. Tot 1962 zijn 80 Nederlandse Franciscanen naar Nieuw-Guinea gestuurd. In 1962 waren er nog 68 Nederlandse Franciscanen werkzaam. Vanaf 1952 werkten ook een kleine groep Augustijnen in Nederlands Nieuw-Guinea. De Franciscanen werkten op dit eiland samen met de Missiezusters van het Kostbaar Bloed die in Fakfak een school en ziekenhuis bestierden, met de Kleine Zusters van de H Jozef die datzelfde in Kokonao en Enarotali deden, met de lekenzusters van het Franciscaans Apostolaat die aan de Wisselmeren onderwijs verzorgden en de Zusters Franciscanessen van Bennebroek die onderwijs gaven in Baliem en Hollandia.
Brits Indië/India en Pakistan In Brits-Indië namen Nederlandse Minderbroeders in 1934 in opdracht van Rome het uitgestrekte missieveld over van Spaanse Jezuïeten, overigens niet geheel zonder problemen. Deze missie omvatte de provincies Sind en Baluchistan in het zuiden en zuidwesten van het latere Pakistan. In samenwerking met Pakistaanse wereldgeestelijken bedienden de Franciscanen verschillende scholen, parochies en missiestaties. Daarnaast leidden zij in een eigen klooster inheemse geestelijken op. School en ziekenhuizen in Mirpurkhas en Hyderabad werden geleid door verpleegsters en onderwijzeressen van de Unie van St. Theresia, een vereniging van Nederlandse leken-missionarissen. India werd in 1959 een apart Commissariaat dat onder verantwoordelijkheid van Nederlandse Minderbroeders viel. Tot aan 1994 waren zij hier actief.
Curacao Tussen 1776 en 1821 missioneerden enkele Franciscanen op Curacao, van waaruit zij Aruba en Bonaire bezochten.
Andere gebieden Er zijn ten slotte missionarissen actief geweest in Hongkong, Korea en Israel. Buiten het bestek van dit repertorium vallen de missies in Noorwegen (begonnen in 1924) en Zweden (begonnen in 1963).
Alle informatie is, tenzij anders vermeld, geput uit: Van Woesik, 16-17, Willemsen, I, par. 1-14. Pius-almanak 1960/61, 396-399 en 459, Sloot, Hoe God verscheen, De Kok, Acht eeuwen, Lamers, 'Ik leerde', een brief van mgr. De Kok van 26 april 2007 en Derix. Brengers van de boodschap.
|
Organisatie | De orde In de loop der eeuwen waren de Minderbroeders-Franciscanen opgesplitst in vier takken die door paus Leo XIII in 1897 werden samengevoegd. De orde is ingedeeld in provincies, elk bestuurd door een provinciaal-overste, terwijl ieder zijn eigen missiegebieden heeft. Nederland was vanaf 1239 een zelfstandige provincie. In de Franse Tijd rond 1800 verdwenen alle kloosters op dat van Megen (provincie Noord-Brabant) na. Van daaruit werd de Nederlandse provincie weer opgebouwd. In 1853 kreeg zij weer een normaal bestuur. Het moederhuis stond in Weert. In 1937 telde de provincie ruim 1,200 leden en 54 huizen. Mondiaal gezien had de orde in 1935 ruim 24,000 leden wat betekent dat het een van de grootste mannelijke orden was. De Nederlandse Franciscanen beschikten over een eigen missie-college voor de opleiding van missionarissen. Voor de instandhouding van de missie was de Franciscaanse Missiebond verantwoordelijk, die gevestigd was in Woerden. Het generalaat bevindt zich in Rome.
De missie Algemeen Vanaf 1891 hield een pater, procurator genaamd, zich bezig met missiezaken. De visitatiereis van overste Simon van Bennebroek naar Brazilië in 1922 leidde tot een reorganisatie. Er kwamen nieuwe scholen in Sittard en Katwijk die een op het missiewerk afgestemde opleiding verzorgden. De missieprocuur en het financieel beheer werden in het moederhuis in Weert ondergebracht. De procurator ontlastte ook de secretaris van de provincie van de correspondentie met de missionarissen. Een andere taak was het aanwerven van zusters. In 1947 werd het missie-secretariaat ingesteld. De missie-secretaris werd de contactpersoon voor alle missie-zaken. De provinciaal-overste motiveerde de instelling van deze nieuwe functie omdat deze hem zou ontlasten van missiezaken en omdat hij het nodig achtte dat de opleiding en begeleiding van missionarissen van een wetenschappelijke basis werd voorzien. De opleiding werd derhalve in 1947 uitgebreid met missierecht, antropologie, missiologie en taalles. De functie van missieprocurator bleef bestaan naast die van missiesecretaris.
Brazilië Na een visitatiereis van de provinciaal overste aan Brazilië in 1922 werd de al sinds 1904 bestaande functie van procurator voor de Braziliaanse missie uitgebreid. Deze man werd voortaan helemaal vrijgesteld voor dit werk. Het missiegebied Brazilië viel niet onder de Nederlandse provincie. Er werd voor dit gebied een Commissariaat gevormd dat afhankelijk was van de Nederlandse provincie. Hoewel het Commissariaat in 1949 werd verheven tot een zelfstandige provincie, bleef de Nederlandse provincie paters en broeders sturen. Verder was Brazilië geen normaal missiegebied, omdat het niet onder de Propaganda Fide viel en een eigen kerkelijke hiërarchie bezat.
Ned. Nieuw Guinea In Nieuw-Guinea werkten de Franciscanen onder leiding van een superior of overste, die later kustos (met als missiegebied kustodie) genoemd werd. Toen in 1949/1950 het vicariaat Nieuw-Guinea van dat van de Molukken werd afgesplitst en verdeeld in de prefecturen Hollandia en Merauke, werd Hollandia toegewezen aan de Franciscanen. Ook het gebied rond de Wisselmeren werd aan hen door de Missionarissen van het Heilig Hart toebedeeld, net als Mimika in het zuiden in 1952. In 1986 werd het Franciscaanse missiegebied in Nieuw-Guinea losgekoppeld van de Nederlandse Franciscaanse provincie en ingedeeld bij de Indonesische provincie (Margry, 'Archieven in het ‘Stenen tijdperk’).
Provinciaal-oversten Vanaf het herstel van de Nederlandse provincie in 1853 waren provinciaal-overste:
Johannes Dominicus de Bruin 1853-1861 Michaël van der Mazen 1861-1868 Theodorus Peters 1868-1877 Joannes Trix 1877-1885 Antonius Kusters 1885-1889 Anselmus Ebben 1889-1893 Benvenutus Franssen 1893-1895 Stephanus van de Burgt 1895-1904 Vitalis Keenen 1904-1910 Simon Bennebroek 1910-1916 Paulus Stein 1916-1919 Simon Bennebroek 1919-1925 Regalatus Hazebroek 1925-1931 Honoratus Caminada 1931-1937 Prudentius van Leusden 1937-1946 Apollinaris van Leeuwen 1946-1952 Castulus van den Eijnden 1952-1961
Missieprocuratoren waren:
Antonius Kusters en Ewald Geldens 1891-1908 Innocentius van Boort 1908-1922 Rosarius van Berkel 1922-1927 Victorianus Kruitwagen en Ludof Bosse 1927-1933 Agnus Ambrosius 1934-1939 Majella Weenink 1940-1947 Theophanes Notenboom 1947-1950 Bonaventura van Schaick 1950-1952 Sigibald Hogenboom 1952-1961
Missiesecretarissen waren:
Odulf van der Vat 1947-1958 Othmarus Smits (adjunct) 1956-1958 Philippus Tetteroo 1958-1962
Alle informatie is, tenzij anders vermeld, geput uit: Van Woesik, 16-17, Willemsen, I, par. 1-14, Katholieke Encyclopaedie, 1937, lemma 'Minderbroeders, Pius-almanak 1960/61, 302-303 en 395-396, De Kok, Acht eeuwen, Sloot, Hoe God verscheen en Lamers, 'Ik leerde'. |
Doelstelling | Het devies van de orde luidde "Non sibi soli vivere, sed aliis proficere" (Niet leven voor zich zelf alleen, maar ook tot geestelijk heil van anderen) (Van Woesik, 16). De Minderbroeders legden zich in hun streven voor anderen niet specifiek op bepaalde terreinen toe, maar wendden onderwijs, missie en pastoraal werk aan om dit doel te bereiken (Willemsen, 14). Zielzorg werd ruim opgevat (Pius-almanak 1960/61, 303). |
Taken en activiteiten |
|
Geografie
Continenten |
|
Lokatie |
|
Niet-archivalische bronnen
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnenpublicatie |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interviews | 38 interviews, en wel de nrs.: 46 69 102 104 197 233 244 251 308 340 371 412 430 434 497 579 616 712 734 738 739 740 743 744 749 750 770 771 775 784 786 802 846 861
|
Het archief
Meer over het archief |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Websites |
website: www.ofm.org
e-mail: secgen@ofm.org |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen met verslaglegging | Dagboeken
565-576. Odulf van der Vat, eerste missiesecretaris 1947-1958, lopend over de jaren 1947-1958 12 delen (Missiearchief op HUA)
885-887. W. Rombouts over het begin van de missie in de Vogelkop van Nieuw-Guinea, 1948-1952 3 delen (Missiearchief op HUA)
888. H. Peters over Nieuw-Guinea, 1957-1959. 1 deel (Missiearchief op HUA)
Autobiografieën en memoires
'Hoe bijna altijd alles anders liep' door J. Steltenpool met herinnering uit de missie op Nieuw-Guinea, [1985] 5 delen (Missiearchief op HUA)
894. 'Over de grenzen heen' door A.G. Roes met herinneringen uit de missie op Nieuw-Guinea, 1986. 1 deel (Missiearchief op HUA)
Visitatieverslagen
578-579. Java, 1948 en 1952 (Missiearchief op HUA)
580. Karachi, 1948 (Missiearchief op HUA)
581-582. Nieuw-Guinea, 1948 en 1952 (Missiearchief op HUA)
584. Pakistan, 1952 (Missiearchief op HUA)
1271. Pakistan, 1951, 1961 en later 1 omslag (Missiearchief op HUA)
Jaar- en andere verslagen
901. Staties op Ternate, Warisstreek, Babo, Mimika, Omawka, Baliemvallei, Kaimana, en Kep (bij Merauke), allen op Nieuw-Guinea, 1948-1962 1 omslag (Missiearchief op HUA)
1283-1284. Scholen in Karachi-Sadar en Quetta (Baluchistan), 1938-1939. 3 katernen (MIssiearchief op HUA)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Archivalie elders | Het Katholiek Documentatie Centrum heeft in de Verzameling Losse Archivalia (LARC) interessante stukken zitten met betrekking tot de missie van de Franciscanen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verwijzing naar andere archiefvormers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opmerkingen | De kloosterbibliotheek is ondergebracht in de Universiteitsbibliotheek Utrecht (Kroniek St. Aegten, jr 6, nr 1 2008) Godsdienst en maatschappij (4/92), zie Augustijnen artikel [5 foto’s].
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Informatiewaarde | Groot |