Dochters van Maria en Joseph
Naam | Dochters van Maria en Joseph |
Naamsvarianten |
|
Periode | 1820-2011 |
Denominatie | rooms-katholiek |
Org | Missie |
Korte geschiedenis | De congregatie De congregatie van de Dochters van Maria en Joseph werd in 1820 gesticht in 's-Hertogenbosch door de aan de St. Jacobskerk verbonden kapelaan Jacobus Antonius Heeren (1775-1859) met als doel de zorg voor zogenaamde verlaten kinderen. Dat waren kinderen die niet meer door hun ouders werden verzorgd. De zusters hielden zich vanaf het begin ook bezig met de zorg voor oude, chronisch zieke vrouwen. In 1838 werd het onderwijs daaraan toegevoegd. In de loop der tijd werd dit steeds belangrijker en specialiseerde de congregatie zich op het onderwijs aan dove en slechthorende kinderen. Later kwam daar het onderwijs en de verzorging van gehandicapte kinderen bij. In 's-Hertogenbosch kregen zij al spoedig de naam van Zusters van de Choorstraat, naar de straat waar het moederhuis gevestigd werd.
Missie Brazilië De eerste poging tot missiewerk ondernamen de Zusters in Brazilië. In 1906 werden zij uitgenodigd door de redemptorist P. Beks die in opdracht van zijn provinciale overste optrad als bemiddelaar van de Braziliaanse kardinaal-aartsbisschop J. Arcoverde de Albuquerque Cavalcanti, die op zoek was naar Nederlandse zusters voor de missie van de Redemptoristen. Aanvankelijk droegen de zusters zorg voor kostdames in een pension, later werkten zij in een ziekenhuis, maar aan onderwijs en opvoeding kwamen zij niet toe. Onvoldoende voorbereiding en slechte organisatie leidden er toe dat de uitgezonden zusters na vier jaar ziek en teleurgesteld terugkeerden in Nederland .
China Vanaf 1922 werkten zusters in China. Zij werden door de Scheutisten gevraagd te komen werken in het apostolisch vicariaat Jehol in Oost-Mongolië om contact te leggen met het vrouwelijke deel van de bevolking, tot wie de priester-missionarissen vanwege hun sekse nauwelijks toegang hadden. De zusters werden ook ingeschakeld voor de opleiding van eigenlandse meisjes tot religieuzen of een afgeleide, de maagden-catechistinnen: Chinese vrouwen die gedurende een bepaalde periode gelieerd waren aan de missie en daarvoor werkten. De Zusters van de Goddelijke Voorzienigheid (Steyl) hielpen de Zusters van de Choorstraat met de introductie in deze missie. Vanaf 1923 werkten de Bossche zusters vanuit een eigen standplaats. Uitbreiding volgde al snel met de opleiding van inheemse religieuzen en gezondheidszorg vanuit een apotheek, terwijl ook veel kinderen in stervensnood werden gedoopt. De werkzaamheden werden vanaf 1931 uitgebreid tot het onderwijs. Bij hun werkzaamheden in ziekenzorg, bejaardenzorg, meisjesonderwijs en opvoeding van weesmeisjes werkten de zusters samen met ongehuwde vrouwen, aan wie zij leiding gaven. De omstandigheden waaronder zij moesten werken waren moeilijk: oorlog, Japanse bezetting, roversbenden en burgeroorlog, welke laatste tenslotte leidde tot de communistische machtsovername. In de periode 1922-1948 verbleven er in totaal 21 zusters in Oost-Mongolië, waarvan er één ziek terugkeerde, en er drie overleden; de overige zusters werden in 1948 het land uitgestuurd nadat de de communisten de macht hadden overgenomen .
Ned. Indië/Indonesië In 1936 lanceerde mgr. A. Hermus, de priester-directeur van het Doofstommen Instituut in St. Michielsgestel, het plan om in Nederlands-Indië een dergelijk instituut op te richten. Hij vroeg de zusters, die hierin veel ervaring hadden, daaraan mee te werken. Het bestuur van de congregatie reageerde eind 1936 gunstig op zijn verzoek door zusters ter beschikking te stellen voor het onderwijs. In de apostolische prefectuur van Poerwokerto (residentie Banjoemas op Java) begonnen de zusters met een missiehuis in Wonosobo. Zij werkten op een school en internaat voor doofstomme meisjes (aanvankelijk ook jongens) . Na 1960 breidde dit werk zich uit naar andere plaatsen op Java en ontstond er vanaf 1963 een Indonesische tak, de Kongregasi Puteri Maria dan Yosef (afgekort als PMY). Dit werd in 1997 een provincie van de congregatie met 35 leden (Molengraaf, Geroepen en toegewijd, 118-127).
Congo In 1958 maakten de algemeen-overste en priester-directeur Oomens een oriëntatiereis naar Congo. Besloten werd daar een missie op te zetten. De eerste zeven zusters volgden eerst een opleiding aan het Instituut voor Koloniale Sociale Vorming in Brussel in 1958-1959, waarna zij in augustus 1959 vertrokken. Zij werkten in Kabuluanda in de verpleging, de zorg voor moeders en het onderwijs en in Mashala eveneens in de verpleging, de zorg voor moeders, in het onderwijs en huishoudelijke vorming. Deze plaatsen lagen in de provincie West-Kasai en in het apostolisch vicariaat Luebo. De zorg voor gehandicapte kinderen kreeg prioriteit. In 1999 verlieten de laatste Nederlandse zusters Congo.
Alle informatie is, tenzij anders vermeld, ontleend aan: Van Woesik, 68, Willemsen, I, par. 2-7, Pius-almanak 1960/61, 359 en 369, Eijt, Religieuze vrouwen, |
Organisatie | Bestuur in de beginfaze De tot 1848 geldende wetgeving maakte het zeer moeilijk om nieuwe congregaties op te richten en evenmin was er in het beginstadium al pauselijke goedkeuring aan de door Heeren geschreven constituties. Heeren nam de rol van priester-directeur op zich en hoewel de overste, gesteund door twee assistentes, officieel verantwoordelijk was voor het financieel beheer, de dagelijkse gang van zaken en de tucht, had Heeren in de praktijk grote invloed. Naast priester-directeur oefende hij ook de taken van geestelijk leidsman en biechtvader van de zusters uit. Met de uitbreiding van de congregatie met een succursaal in 1838 nam de overste van het moederhuis ook de rol van algemeen overste over de gehele congregatie op zich.
Rechtspersoon De congregatie kreeg rechtspersoonlijkheid in 1843. De rechtspersoon is Het Zedelijk Lichaam van Vrouwen 'In Omnibus Charitas' te 's-Hertogenbosch. In 1843 werd in de notariële akte vastgelegd dat de algemeen-overste door alle leden bij meerderheid van stemmen voor onbepaalde tijd werd gekozen. Zij had als enige de bevoegdheid om ledenvergaderingen te beleggen. Indien bij dergelijke vergaderingen meer dan de helft van de leden aanwezig was, werden besluiten hieruit van kracht. Bij het staken van stemmen gaf de stem van de algemeen overste de doorslag.
Onder paus en bisschop De verhouding tot het kerkelijk gezag werd vastgelegd in de pauselijke goedkeuring van 1850. De congregatie werd geplaatst onder gezag van de bisschop van 's-Hertogenbosch, die zijn gezag uitoefende door een priester-directeur aan te stellen die naast de algemeen overste functioneerde. Vanaf 1866 was de priester-directeur steeds de vicaris-generaal van de bisschop. De algemene overste moest eens per vijf jaar schriftelijk verslag aan Rome uitbrengen over de stand van zaken in de congregatie. Dit verslag moest ondertekend zijn door de bisschop of zijn vicaris-generaal. De congregatie moest aan de bisschop op financieel gebied verantwoording afleggen. Een ander middel om het bisschoppelijk gezag over de congregatie uit te oefenen was de vijfjaarlijkse bisschoppelijke visitatie, die meestal werd uitgevoerd door een door de bisschop aangewezen priester .
Bestuur (dit gedeelte vooral uit: Eyt, Religieuze vrouwen, 97-107) De overste van het moederhuis was tevens algemeen overste voor de hele congregatie (moederhuis en succursalen). De algemene overste werd gekozen in een algemeen kapittel dat om de zes jaar gehouden werd. Zij kon voor een tweede termijn herkozen worden. Het algemeen kapittel bestond uit de zusters in het moederhuis die de eeuwige geloften hadden afgelegd en uit afgevaardigden uit elk succursaal. Tijdens het kapittel moesten besluiten met absolute meerderheid van stemmen worden genomen, maar deze werden pas van kracht op het moment dat het officieel kapittelverslag was verschenen. Het algemeen kapittel werd voorgezeten door de bisschop of zijn gedelegeerde. Andere bevoegdheden van het algemeen kapittel waren: beheer van het erfgoed, verkiezing van de raadszusters, wijziging van de constitutiën en vaststelling van het beleid voor de komende bestuursperiode. Ook legde het bestuur verantwoording af over het in de afgelopen jaren gevoerde beleid en het financieel beheer. Één van de belangrijkste taken van de algemeen overste was het toezicht op de naleving van de bijzondere regels. In haar werkzaamheden werd de algemeen overste bijgestaan door vier assistentes, die werden gekozen door het algemeen kapittel. Eén ervan kreeg de functie van speciaal raadsvrouw toebedeeld, wat inhield dat zij de overste verving bij afwezigheid of ziekte en bovendien de taak had de overste op haar fouten te wijzen. Hoewel de congregatie de algemeen overste en haar raadszusters koos, moest de bisschop hier wel goedkeuring aan verlenen. De bisschop had bovendien tot 1918 de bevoegdheid om hen te schorsen of af te zetten als zij hun taken volgens hem niet naar behoren uitvoerden. De algemeen overste benoemde, in overleg met haar assistentes, de oversten van succursalen voor drie jaar en kon hen ontslaan als zij niet voldeden. Elk half jaar moesten de oversten aan de algemeen overste verslag uitbrengen en zij werden ieder half jaar gecontroleerd door de assistentes van de algemeen overste.
Missie Indonesië Voor het missiewerk in Ned. Indië werd de stichting 'Werk voor misdeelde kinderen in Nederlands Oost-Indië' opgericht . Voor de dependance op Java werd een overste aangesteld. Het algemeen bestuur benoemde het bestuur voor Indonesië, waarbij de zusters in Indonesië na verloop van tijd wel de gelegenheid kregen een voordracht te doen van geschikte zusters. Het regionaal bestuur diende te zorgen voor een goede geest binnen de congregatie, de opleiding van nieuwe zusters en het uitvoeren van liefdewerken. Het gezag over een plaatselijke communiteit was in handen van een overste, die na overleg met de communiteit benoemd werd door het algemeen bestuur voor een periode van drie jaar. De plaatselijke overste had tot taak het geestelijk en tijdelijk welzijn van de zusters te verzorgen en de communiteit naar buiten toe te vertegenwoordigen.
Andere missiegebieden Over het bestuur in de missie elders is bijna niets bekend. Het missiegebied China had geen missieoverste, terwijl de plaatselijke stations door oversten werden geleid.
Oversten Algemeen overste waren:
Anna Catharina van Hees 1820-1825 Catharina van Grinsven 1825-1855 Rosalia Knaapen 1855-1873 Victoria Pauwen 1873-1874 Constantia van Meerwijk 1874-1888 Candida Beijer 1888-1894 Concordia Berendsen 1894-1911 Simplicia Verhuizen 1911-1929 Venantia van Maanen 1929-1947 Elisa van der Westen 1947-1965 In 2010 was algemeen overste Rosa de Lima Wigink.
Alle informatie is, tenzij anders vermeld, geput uit: Van Woesik, 70, Eijt, Religieuze vrouwen en Congregatie der Zusters van Liefde "Dochters van Maria en Joseph". |
Doelstelling | Het devies van de congregatie luidde: 'In Omnibus Charitas' waarbij de bedoeling was dat de zusters door hun liefdewerken iedereen voor Christus zouden winnen (Bijzondere Regelen 1852 nummer 2, naar Congregatie der Zusters van Liefde "Dochters van Maria en Joseph" ('s-Hertogenbosch [1988]) d. (sic!). Werken van liefdadigheid werden daarom aangevat, waaronder het opvoeden en onderwijzen van arme meisjes, het verzorgen van oude mannen en vrouwen en het verplegen van zieken, kortom: onderwijs en bejaardenzorg. Een ander doel was pastoraal werk en missiewerk. |
Taken en activiteiten |
|
Continenten |
|
Lokatie |
|
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interviews | Twee interviews, en wel de nrs.: 321 563 |
Meer over het archief |
|
||||||||||||||||
Websites |
|
||||||||||||||||
Verwijzing naar andere archiefvormers | |||||||||||||||||
Opmerkingen | De archieven gaan op termijn naar het Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven. |
||||||||||||||||
Informatiewaarde | Groot |
Geschiedenis
Korte geschiedenis | De congregatie De congregatie van de Dochters van Maria en Joseph werd in 1820 gesticht in 's-Hertogenbosch door de aan de St. Jacobskerk verbonden kapelaan Jacobus Antonius Heeren (1775-1859) met als doel de zorg voor zogenaamde verlaten kinderen. Dat waren kinderen die niet meer door hun ouders werden verzorgd. De zusters hielden zich vanaf het begin ook bezig met de zorg voor oude, chronisch zieke vrouwen. In 1838 werd het onderwijs daaraan toegevoegd. In de loop der tijd werd dit steeds belangrijker en specialiseerde de congregatie zich op het onderwijs aan dove en slechthorende kinderen. Later kwam daar het onderwijs en de verzorging van gehandicapte kinderen bij. In 's-Hertogenbosch kregen zij al spoedig de naam van Zusters van de Choorstraat, naar de straat waar het moederhuis gevestigd werd.
Missie Brazilië De eerste poging tot missiewerk ondernamen de Zusters in Brazilië. In 1906 werden zij uitgenodigd door de redemptorist P. Beks die in opdracht van zijn provinciale overste optrad als bemiddelaar van de Braziliaanse kardinaal-aartsbisschop J. Arcoverde de Albuquerque Cavalcanti, die op zoek was naar Nederlandse zusters voor de missie van de Redemptoristen. Aanvankelijk droegen de zusters zorg voor kostdames in een pension, later werkten zij in een ziekenhuis, maar aan onderwijs en opvoeding kwamen zij niet toe. Onvoldoende voorbereiding en slechte organisatie leidden er toe dat de uitgezonden zusters na vier jaar ziek en teleurgesteld terugkeerden in Nederland .
China Vanaf 1922 werkten zusters in China. Zij werden door de Scheutisten gevraagd te komen werken in het apostolisch vicariaat Jehol in Oost-Mongolië om contact te leggen met het vrouwelijke deel van de bevolking, tot wie de priester-missionarissen vanwege hun sekse nauwelijks toegang hadden. De zusters werden ook ingeschakeld voor de opleiding van eigenlandse meisjes tot religieuzen of een afgeleide, de maagden-catechistinnen: Chinese vrouwen die gedurende een bepaalde periode gelieerd waren aan de missie en daarvoor werkten. De Zusters van de Goddelijke Voorzienigheid (Steyl) hielpen de Zusters van de Choorstraat met de introductie in deze missie. Vanaf 1923 werkten de Bossche zusters vanuit een eigen standplaats. Uitbreiding volgde al snel met de opleiding van inheemse religieuzen en gezondheidszorg vanuit een apotheek, terwijl ook veel kinderen in stervensnood werden gedoopt. De werkzaamheden werden vanaf 1931 uitgebreid tot het onderwijs. Bij hun werkzaamheden in ziekenzorg, bejaardenzorg, meisjesonderwijs en opvoeding van weesmeisjes werkten de zusters samen met ongehuwde vrouwen, aan wie zij leiding gaven. De omstandigheden waaronder zij moesten werken waren moeilijk: oorlog, Japanse bezetting, roversbenden en burgeroorlog, welke laatste tenslotte leidde tot de communistische machtsovername. In de periode 1922-1948 verbleven er in totaal 21 zusters in Oost-Mongolië, waarvan er één ziek terugkeerde, en er drie overleden; de overige zusters werden in 1948 het land uitgestuurd nadat de de communisten de macht hadden overgenomen .
Ned. Indië/Indonesië In 1936 lanceerde mgr. A. Hermus, de priester-directeur van het Doofstommen Instituut in St. Michielsgestel, het plan om in Nederlands-Indië een dergelijk instituut op te richten. Hij vroeg de zusters, die hierin veel ervaring hadden, daaraan mee te werken. Het bestuur van de congregatie reageerde eind 1936 gunstig op zijn verzoek door zusters ter beschikking te stellen voor het onderwijs. In de apostolische prefectuur van Poerwokerto (residentie Banjoemas op Java) begonnen de zusters met een missiehuis in Wonosobo. Zij werkten op een school en internaat voor doofstomme meisjes (aanvankelijk ook jongens) . Na 1960 breidde dit werk zich uit naar andere plaatsen op Java en ontstond er vanaf 1963 een Indonesische tak, de Kongregasi Puteri Maria dan Yosef (afgekort als PMY). Dit werd in 1997 een provincie van de congregatie met 35 leden (Molengraaf, Geroepen en toegewijd, 118-127).
Congo In 1958 maakten de algemeen-overste en priester-directeur Oomens een oriëntatiereis naar Congo. Besloten werd daar een missie op te zetten. De eerste zeven zusters volgden eerst een opleiding aan het Instituut voor Koloniale Sociale Vorming in Brussel in 1958-1959, waarna zij in augustus 1959 vertrokken. Zij werkten in Kabuluanda in de verpleging, de zorg voor moeders en het onderwijs en in Mashala eveneens in de verpleging, de zorg voor moeders, in het onderwijs en huishoudelijke vorming. Deze plaatsen lagen in de provincie West-Kasai en in het apostolisch vicariaat Luebo. De zorg voor gehandicapte kinderen kreeg prioriteit. In 1999 verlieten de laatste Nederlandse zusters Congo.
Alle informatie is, tenzij anders vermeld, ontleend aan: Van Woesik, 68, Willemsen, I, par. 2-7, Pius-almanak 1960/61, 359 en 369, Eijt, Religieuze vrouwen, |
Organisatie | Bestuur in de beginfaze De tot 1848 geldende wetgeving maakte het zeer moeilijk om nieuwe congregaties op te richten en evenmin was er in het beginstadium al pauselijke goedkeuring aan de door Heeren geschreven constituties. Heeren nam de rol van priester-directeur op zich en hoewel de overste, gesteund door twee assistentes, officieel verantwoordelijk was voor het financieel beheer, de dagelijkse gang van zaken en de tucht, had Heeren in de praktijk grote invloed. Naast priester-directeur oefende hij ook de taken van geestelijk leidsman en biechtvader van de zusters uit. Met de uitbreiding van de congregatie met een succursaal in 1838 nam de overste van het moederhuis ook de rol van algemeen overste over de gehele congregatie op zich.
Rechtspersoon De congregatie kreeg rechtspersoonlijkheid in 1843. De rechtspersoon is Het Zedelijk Lichaam van Vrouwen 'In Omnibus Charitas' te 's-Hertogenbosch. In 1843 werd in de notariële akte vastgelegd dat de algemeen-overste door alle leden bij meerderheid van stemmen voor onbepaalde tijd werd gekozen. Zij had als enige de bevoegdheid om ledenvergaderingen te beleggen. Indien bij dergelijke vergaderingen meer dan de helft van de leden aanwezig was, werden besluiten hieruit van kracht. Bij het staken van stemmen gaf de stem van de algemeen overste de doorslag.
Onder paus en bisschop De verhouding tot het kerkelijk gezag werd vastgelegd in de pauselijke goedkeuring van 1850. De congregatie werd geplaatst onder gezag van de bisschop van 's-Hertogenbosch, die zijn gezag uitoefende door een priester-directeur aan te stellen die naast de algemeen overste functioneerde. Vanaf 1866 was de priester-directeur steeds de vicaris-generaal van de bisschop. De algemene overste moest eens per vijf jaar schriftelijk verslag aan Rome uitbrengen over de stand van zaken in de congregatie. Dit verslag moest ondertekend zijn door de bisschop of zijn vicaris-generaal. De congregatie moest aan de bisschop op financieel gebied verantwoording afleggen. Een ander middel om het bisschoppelijk gezag over de congregatie uit te oefenen was de vijfjaarlijkse bisschoppelijke visitatie, die meestal werd uitgevoerd door een door de bisschop aangewezen priester .
Bestuur (dit gedeelte vooral uit: Eyt, Religieuze vrouwen, 97-107) De overste van het moederhuis was tevens algemeen overste voor de hele congregatie (moederhuis en succursalen). De algemene overste werd gekozen in een algemeen kapittel dat om de zes jaar gehouden werd. Zij kon voor een tweede termijn herkozen worden. Het algemeen kapittel bestond uit de zusters in het moederhuis die de eeuwige geloften hadden afgelegd en uit afgevaardigden uit elk succursaal. Tijdens het kapittel moesten besluiten met absolute meerderheid van stemmen worden genomen, maar deze werden pas van kracht op het moment dat het officieel kapittelverslag was verschenen. Het algemeen kapittel werd voorgezeten door de bisschop of zijn gedelegeerde. Andere bevoegdheden van het algemeen kapittel waren: beheer van het erfgoed, verkiezing van de raadszusters, wijziging van de constitutiën en vaststelling van het beleid voor de komende bestuursperiode. Ook legde het bestuur verantwoording af over het in de afgelopen jaren gevoerde beleid en het financieel beheer. Één van de belangrijkste taken van de algemeen overste was het toezicht op de naleving van de bijzondere regels. In haar werkzaamheden werd de algemeen overste bijgestaan door vier assistentes, die werden gekozen door het algemeen kapittel. Eén ervan kreeg de functie van speciaal raadsvrouw toebedeeld, wat inhield dat zij de overste verving bij afwezigheid of ziekte en bovendien de taak had de overste op haar fouten te wijzen. Hoewel de congregatie de algemeen overste en haar raadszusters koos, moest de bisschop hier wel goedkeuring aan verlenen. De bisschop had bovendien tot 1918 de bevoegdheid om hen te schorsen of af te zetten als zij hun taken volgens hem niet naar behoren uitvoerden. De algemeen overste benoemde, in overleg met haar assistentes, de oversten van succursalen voor drie jaar en kon hen ontslaan als zij niet voldeden. Elk half jaar moesten de oversten aan de algemeen overste verslag uitbrengen en zij werden ieder half jaar gecontroleerd door de assistentes van de algemeen overste.
Missie Indonesië Voor het missiewerk in Ned. Indië werd de stichting 'Werk voor misdeelde kinderen in Nederlands Oost-Indië' opgericht . Voor de dependance op Java werd een overste aangesteld. Het algemeen bestuur benoemde het bestuur voor Indonesië, waarbij de zusters in Indonesië na verloop van tijd wel de gelegenheid kregen een voordracht te doen van geschikte zusters. Het regionaal bestuur diende te zorgen voor een goede geest binnen de congregatie, de opleiding van nieuwe zusters en het uitvoeren van liefdewerken. Het gezag over een plaatselijke communiteit was in handen van een overste, die na overleg met de communiteit benoemd werd door het algemeen bestuur voor een periode van drie jaar. De plaatselijke overste had tot taak het geestelijk en tijdelijk welzijn van de zusters te verzorgen en de communiteit naar buiten toe te vertegenwoordigen.
Andere missiegebieden Over het bestuur in de missie elders is bijna niets bekend. Het missiegebied China had geen missieoverste, terwijl de plaatselijke stations door oversten werden geleid.
Oversten Algemeen overste waren:
Anna Catharina van Hees 1820-1825 Catharina van Grinsven 1825-1855 Rosalia Knaapen 1855-1873 Victoria Pauwen 1873-1874 Constantia van Meerwijk 1874-1888 Candida Beijer 1888-1894 Concordia Berendsen 1894-1911 Simplicia Verhuizen 1911-1929 Venantia van Maanen 1929-1947 Elisa van der Westen 1947-1965 In 2010 was algemeen overste Rosa de Lima Wigink.
Alle informatie is, tenzij anders vermeld, geput uit: Van Woesik, 70, Eijt, Religieuze vrouwen en Congregatie der Zusters van Liefde "Dochters van Maria en Joseph". |
Doelstelling | Het devies van de congregatie luidde: 'In Omnibus Charitas' waarbij de bedoeling was dat de zusters door hun liefdewerken iedereen voor Christus zouden winnen (Bijzondere Regelen 1852 nummer 2, naar Congregatie der Zusters van Liefde "Dochters van Maria en Joseph" ('s-Hertogenbosch [1988]) d. (sic!). Werken van liefdadigheid werden daarom aangevat, waaronder het opvoeden en onderwijzen van arme meisjes, het verzorgen van oude mannen en vrouwen en het verplegen van zieken, kortom: onderwijs en bejaardenzorg. Een ander doel was pastoraal werk en missiewerk. |
Taken en activiteiten |
|
Geografie
Continenten |
|
Lokatie |
|
Niet-archivalische bronnen
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interviews | Twee interviews, en wel de nrs.: 321 563 |
Het archief
Meer over het archief |
|
||||||||||||||||
Websites |
|
||||||||||||||||
Verwijzing naar andere archiefvormers | |||||||||||||||||
Opmerkingen | De archieven gaan op termijn naar het Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven. |
||||||||||||||||
Informatiewaarde | Groot |