Bisdom Suriname
Naam | Bisdom Suriname |
Naamsvarianten |
|
Periode | 1825-2011 |
Denominatie | rooms-katholiek |
Org | Missie |
Korte geschiedenis | Hollandse Zending en apostolisch vicariaat Pas in 1786 werden priesters toegelaten tot de kolonie Suriname. Dit gebied viel tussen 1786 en 1825 onder de Hollandse Zending. In 1825 kwam Suriname onder het gezag van de congregatie De Propaganda Fide en kreeg het gebied de status van apostolische prefectuur (Willemsen, II, 143). Vanaf 1817 kwam er enige continuïteit in het werk van seculiere priesters onder leiding van P. Wennekers, die later de titel van apostolisch prefect zou krijgen (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 7). M. Niewindt werd in 1842 benoemd tot apostolisch vicaris van de Nederlandse Antillen en Suriname, maar omdat dit een wel erg groot gebied betrof werd er voor Suriname een plaatsvervanger van de apostolisch vicaris, ofwel pro-vicaris, aangesteld (Vernooij, Volwaardig zelfstandig, 7). Een zelfstandig apostolisch vicariaat van Suriname kwam in 1852 tot stand, waarvoor G. Schepers benoemd werd tot apostolisch vicaris. Hij haalde de Franciscanessen van Roosendaal over in Suriname te komen werken in onderwijs en opvoeding in 1856 (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 8).
Redemptoristen en bisdom In 1856 namen de redemptoristen de Surinaamse missie over van de seculiere geestelijkheid. Rome deed dit omdat het belang hechtte aan een grotere continuïteit. (Pius Almanak 1960, 456; Willemsen II, 143; Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 8). In 1949 werd een gedeelte van het vicariaat (Nickerie, Wageningen en Coronie) toevertrouwd aan de congregatie van de Oblaten van Maria (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 56). In 1958 werd het apostolisch vicariaat Suriname verheven tot het bisdom Paramaribo, dat weer ondergeschikt was aan het aartsbisdom Port of Spain (op Trinidad en Tobago) (Willemsen, II, 143; Pius Almanak (1960) 456).
Vele missies, voor elke bevolkingsgroep een In het begin van de negentiende eeuw stonden de katholieken onder een kerkbestuur, dat naar protestants model hoogeerwaarde kerkeraad werd genoemd. De katholieke kerk werd aangeduid als katholieke gemeente en de katholieken als lidmaten (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 14-15). De katholieke gemeente groeide vanaf 1817 voornamelijk onder Europeanen. De paar aanwezige priesters konden niet in contact komen met de slaven op de plantages, omdat zij niet werden toegelaten door plantage-eigenaren en administrateurs. Van overheid en andere christelijke gemeenten ondervonden zij nauwelijks medewerking. Bovendien was reizen (langs de rivier) een tijdrovende en kostbare zaak. Slaven golden niet als mensen. De apostolisch prefect deed zijn best om hen te bereiken en liet al een catechismus in het 'Negerengels' (Sranantongo) vertalen. De priesters introduceerden het systeem van waka kerki, de rondtrekkende kerk (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 14). Zij maakten ook gebeden en zangboekjes in Sranantongo, maar lezen en schrijven was van overheidswege tot 1840 verboden, zodat onduidelijk is wie er gebruik van konden maken. De katholieke kerk en de Evangelische Broedergemeente waren op dat moment volkskerken met een creools karakter, waar de hervormde en lutherse gemeenten voornamelijk uit Europeanen bestonden (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 15). Met de komst van contractarbeiders uit Brits-Indië (India) en Java (Indonesië) veranderde de werkwijze van zending en missie. Aangezien deze nieuwkomers het christendom associeerden met creolen en de bestuurders van de kolonie, besloten zending en missie de contractarbeiders in de eigen taal en via hun eigen cultuur te benaderen. Zo ontstond er categoriale zielzorg in Paramaribo en het omringende district. Overigens kon de creoolse bevolkingsgroep deze belangstelling van zending en missie voor taal en cultuur matig waarderen, omdat de missionarissen geen belangstelling aan de dag legden voor hun, uit West-Afrika afkomstige cultuur (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 15-16). De aandacht voor de Hindoestanen sloeg om in rivaliteit met de Evangelische Broedergemeente toen deze zich ook op deze groep richtte. De missionaire inspanningen waren aanzienlijk, maar het was allerminst vanzelfsprekend om christen te worden in overwegend hindoe- en moslimfamilies. Lidmaat worden van de katholieke gemeente kon onaantrekkelijke gevolgen hebben voor leden uit deze families, zoals uitgestoten worden of verdacht worden van 'vernegeren', omdat christendom geassocieerd werd met creolen. Overigens hield de missie de katholieke Hindostanen gescheiden van Creoolse, Chinese of Javaanse katholieken. Aangezien katholieke Hindostanen vaak trouwden binnen hun eigen kring van Hindostaanse of moslimfamilies, verviel hun geloof vaak weer (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 25-26). De Javaanse missie nam een aanvang in 1925 en verschilde van de Hindostaanse missie in die zin dat de Javanen de gelegenheid geboden werd heel langzaam te wennen aan andere taal en cultuur en zij níet uit hun eigen gemeenschappen of families los werden gemaakt (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 26). Diversiteit was een belangrijk kenmerk van de missie in Suriname. Er bestonden in deze kleine samenleving vele kerkmodellen naast elkaar, meertalig of Nederlands gericht, op aanpassing gericht of meer naar het Nederlandse model, in de stad Paramaribo of in de plattelandsdistricten enzovoort (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 16-17). De missie werkte niet alleen met religieuzen, maar ook met catechisten voor missie onder de inheemse en de hindostaanse en javaanse missies. Ook in het bosland werkten zij onder inheemsen (dat wilde zeggen de Indianen) of marrons, maar zelf kwamen zij vaak uit de stad en waren creool of hindostaan wat geregeld aanpassingsproblemen veroorzaakte (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 41). Nog in 1958 werd er gesproken over de zogenaamde 'boslandpaters' en priesters in de disctricten van de Hindostaanse of Javaanse missie (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 17-18). Met de oprichting van het bisdom viel samen met een opkomende tendens tot surinamisering (Vernooij, Volwaardig zelfstandig, 56).
Onderwijs en opvoeding Onderwijs in dit missiegebied werd verzorgd door Redemptoristen, Fraters van Tilburg, Zusters Franciscanessen van Roosendaal, Zusters Franciscanessen van Oudenbosch, eigenlandse zusters (Zusters van Paramaribo) en lekenpersoneel. In de gezondheidszorg hadden de Zusters van Oudenbosch en de Zusters van Liefde van Tilburg hun aandeel. Verder beheerde men internaten en patronaten. De katholieke missie richtte zich ook op inheemsen (vooral in oudere geschriften vaak aangeduid als Indianen), Marrons (in oudere geschriften vaak aangeduid als Bosnegers), Hindostanen en Javanen door middel van zogenaamde opvoedingsgestichten (Pius-almanak, 1960, 456). Een eigenlandse congregatie werd gesticht door mgr. Van Roosmalen in 1932: de (diocesane) congregatie van de Zusters Dochters van Maria Onbevlekt Ontvangen, of in het kort, de Zusters van Paramaribo (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 8, voor een overzicht van het onderwijs in 1958 zie aldaar, 17).
Comité van Christelijke Kerken In 1942 werd een Comité Christelijke Kerken (Evangelische Broeder Gemeente, Nederlandse Hervormde kerk, Evangelisch-Lutherse gemeente en rooms-katholieke kerk) opgericht om een tegenwicht te bieden aan de Amerikaanse soldaten die in Suriname aanwezig waren om de bauxietindustrie te beschermen, maar in hun ogen een slechte invloed hadden op de moraal. Deze organisatie zou zichzelf later gaan beschouwen als het geweten van de natie (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 9).
Bevolkingsaantallen en aantallen katholieken Het overgrote deel van de bevolking van Suriname woonde en woont in de hoofdstad Paramaribo. Het binnenland is uitermate dun bevolkt. In 1870 telde de bevolking van Suriname 50.210 inwoners, in 1950 178.078 en in 1960 256.526. In 1958 bestond de bevolking van Suriname , inheemsen en Marrons niet meegerekend, uit 100.400 Creolen, 85.400 Hindostanen, 48.200 Javanen, 3.400 Europeanen, 3.200 Chinezen en 5.400 overigen. De geografische verdeling was: 107.100 in Paramaribo, 22.900 in het district Nickerie, 4.400 in Coronie, 10.300 in Saramacca, 74.100 in Suriname, 18.100 in Commewijne, 9.100 in Marowijne. Toen de slavernij in 1863 werd afgeschaft, waren er van de totale bevolking ongeveer 27.000 mensen lidmaat van de Evangelische Broedergemeente en tussen de 10 en 12.000 van de katholieke kerk. Het aantal priesters bedroeg toen vier. Met de komst van contractarbeiders naar Suriname, sinds 1853 Chinezen, na 1873 Hindostanen en vanaf 1890 Javanen werd het religieuze landschap van Suriname uitgebreid met confucianisme, hindoeïsme en islam. Na de Tweede Wereldoorlog werd de katholieke kerk groter dan de Evangelische Broedergemeente, die nauwelijks meer kon beschikken over zendelingen uit Europa, terwijl er meer katholieke missionarissen uit Europa kwamen (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 9-11). In 1958 bestond de rooms-katholieke gemeente, zoals deze officieel werd genoemd, uit 50.594 leden, van wie er 30.037 in Paramaribo woonden. Het personeel bestond uit 47 redemptoristen, 8 oblaten, 1 seculier priester, 34 fraters van Tilburg, 71 zusters van Roosendaal, 77 zusters van Tilburg, 37 zusters van Oudenbosch en 23 zusters van Paramaribo. (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 11-12). |
Organisatie | Hollandse Zending Suriname maakte tussen 1786 en 1825 deel uit van de Hollandse Zending. Aartspriesters in Holland zochten priesters voor het gebied en onderhielden de contacten met Rome (Willemsen II, 143; Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 70).
Onder gezag van de Propaganda Fide In 1825 kwam Suriname onder het gezag van de Propaganda Fide. Het bleef de taak van kerkelijke leiders in Nederland, zoals de internuntius, om te zoeken naar priesters die het gebied konden bewerken. Kerkrechtelijk gezien stond Suriname los van alle andere gebieden, maar desondanks werden de missionarissen wel uitgenodigd om deel te nemen aan lokale synodes in 1854 en 1867 in Port of Spain (Trinidad). Daarnaast waren er gelegenheidscontacten met de Nederlandse Antillen (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 20).
Van apostolische prefectuur naar bisdom De apostolische prefectuur van Suriname werd in 1825 opgericht en in 1852 verheven tot apostolisch vicariaat. In 1865 namen de redemptoristen de missionering van Suriname over van seculiere priesters. In 1958 werd het apostolisch vicariaat Suriname verheven tot bisdom (Willemsen, II, 143). Vanaf dat moment was Suriname officieel geen missiegebied meer.
Apostolisch vicaris en (vice)provinciale overste De apostolisch-vicaris had geen rechtstreeks gezag over de missionarisen, die voor wat ordeszaken betreft onder het gezag van de provinciale overste stonden. De vicaris moest derhalve nauwe contacten onderhouden met de overste en had daarnaast veel van doen met de congregatie De Propaganda Fide in Rome. Combinaties van de functie van vicaris en (vice)provinciale overste kwamen overigens tot 1911 geregeld voor (mondelinge mededeling door Vernooij 26 februari 2009).
Apostolisch-vicaris resp. bisschop waren: M. van der Weyden 1826 (apostolisch prefect) J. Grooff 1826-1842 (1ste apostolisch vicaris) G. Schepers 1842 (provicaris) J. Grooff 1847-1852 (apostolisch visitator) G. Schepers 1852-1863 (apostolisch vicaris) J. Swinkels cssr 1863-1875 (idem) J. Schaap cssr 1875-1889 (idem) W. Wulfingh cssr 1889-1906 (idem) J. Meeuwissen cssr 1907-1911 (idem) Th. van Roosmalen cssr 1912-1946 (idem) S. Kuypers cssr 1946-1971 (idem, vanaf 1958 bisschop) A. Zichem cssr 1971- (Willemsen II, 143)
Categorale zielzorg Tot aan de oprichting van het bisdom bestond de pastorale structuur uit stadsparochies en staties in de districten daarbuiten en in het bosland met daarnaast categorale zielzorg voor Hindostanen, Javanen en Chinezen (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 20).
Orden en congregaties De volgende orden en congregaties waren in Suriname actief (in chronologische volgorde): 1. Franciscanessen van Mariadal Roosendaal (1856) 2. Redemptoristen (1866) 3. Zusters van Liefde van Tilburg (1894) 4. Franciscanessen van Oudenbosch (1925) 5. Fraters van Tilburg (1902) 6. Dochters van Onze Lieve Vrouw, Zusters van Paramaribo (1932) 7. De Graal (1948) 8. Missionarissen Oblaten van de Onbevlekte Maagd Maria (1949) 9. Zusters Franciscanessen Missionarissen van Maria (1974) 10. Het Sint Melania-Werk (deze instelling was overigens niet zelf in Suriname werkzaam; mededeling Vernooij 26 februari 2009) (Willemsen, 144)
|
Doelstelling | Leiding van zielzorg in missie in Suriname |
Taken en activiteiten |
|
Continenten |
|
Lokatie |
|
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||
Periodieken |
|
Meer over het archief |
|
||||||||||||||||||||
Bronnen met verslaglegging | Verslaglegging
Verslag over het vicariaat, 1920 (A-177) Idem 1921 (A-184) Idem, 1923 (A-191) Vijfjaarlijks verslag, 1939 (A-40) Verslag 1945 (A-249) Vijfjaarlijks verslag 1956 (A-275) NB: De serie jaarverslagen is dus verre van volledig. Wel zijn er nog veel begeleidende brieven aan de Propaganda Fide. De verslagen zelf bevinden zich nog daar [Vernooij 26-2-2009].
Verslag en rapport over het vicariaat Suriname opgezonden aan de nuntiatuur in Caracas, 2 dossiers, 1934 (doos M-1) |
||||||||||||||||||||
Archivalie elders | KB In de afdeling Handschriften van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag bevinden zich enkele manuscripten die in het bezit waren van het Nederlands Instituut te Rome. Zij werden in 1978 overgedragen. Cf. J.P. de Valk, Romeinse bescheiden voor de geschiedenis der Rooms-katholieke kerk in Nederland, 1727-1831. IV. Inventaris van Romeinse archivalia betreffende het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, 1813-1831 (Den Haag, 1991, twee banden; RGP, Grote Serie, nrs. 215-216): 4.6. Den Haag K.B., afdeling Handschriften <<nummer??>>; Jaren: 1818‑1821.; Inhoud: Stukken samenhangend met de behandeling door het H. Officie van aanvragen voor bijzondere faculteiten afkomstig van de missieprefecten Wennekers van Suriname en Prinsen van Batavia: adviezen van een of meer consultoren en instructies.; Opgenomen: nrs. 1759 (bijl.), 1431 (bijl.), 1290, 1901, 1758.
|
||||||||||||||||||||
Losse archiefstukken | Bij het Katholiek Documentatie Centrum in Nijmegen bevinden zich in de Verzameling Losse Archivalia (LARC) de volgende stukken: LARC nr. 3670. Circulaire van Th.A.L.M. van Roosmalen, bisschop te Suriname, inzake een verzoek om financiële hulp voor het missiewerk. z.j. 1 stuk. LARC nr. 3671. Aantekeningen van (onbekend) over een huizenproject in Latour (Suriname) in het kader van missiewerk. Met een toelichting van J.A. Schouten, makelaar. Doorslag. z.j. 2 stukken. |
||||||||||||||||||||
Verwijzing naar andere archiefvormers | |||||||||||||||||||||
Opmerkingen | http://nationaalarchief.sr/archieven/overzicht/
|
||||||||||||||||||||
Informatiewaarde | Groot |
Geschiedenis
Korte geschiedenis | Hollandse Zending en apostolisch vicariaat Pas in 1786 werden priesters toegelaten tot de kolonie Suriname. Dit gebied viel tussen 1786 en 1825 onder de Hollandse Zending. In 1825 kwam Suriname onder het gezag van de congregatie De Propaganda Fide en kreeg het gebied de status van apostolische prefectuur (Willemsen, II, 143). Vanaf 1817 kwam er enige continuïteit in het werk van seculiere priesters onder leiding van P. Wennekers, die later de titel van apostolisch prefect zou krijgen (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 7). M. Niewindt werd in 1842 benoemd tot apostolisch vicaris van de Nederlandse Antillen en Suriname, maar omdat dit een wel erg groot gebied betrof werd er voor Suriname een plaatsvervanger van de apostolisch vicaris, ofwel pro-vicaris, aangesteld (Vernooij, Volwaardig zelfstandig, 7). Een zelfstandig apostolisch vicariaat van Suriname kwam in 1852 tot stand, waarvoor G. Schepers benoemd werd tot apostolisch vicaris. Hij haalde de Franciscanessen van Roosendaal over in Suriname te komen werken in onderwijs en opvoeding in 1856 (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 8).
Redemptoristen en bisdom In 1856 namen de redemptoristen de Surinaamse missie over van de seculiere geestelijkheid. Rome deed dit omdat het belang hechtte aan een grotere continuïteit. (Pius Almanak 1960, 456; Willemsen II, 143; Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 8). In 1949 werd een gedeelte van het vicariaat (Nickerie, Wageningen en Coronie) toevertrouwd aan de congregatie van de Oblaten van Maria (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 56). In 1958 werd het apostolisch vicariaat Suriname verheven tot het bisdom Paramaribo, dat weer ondergeschikt was aan het aartsbisdom Port of Spain (op Trinidad en Tobago) (Willemsen, II, 143; Pius Almanak (1960) 456).
Vele missies, voor elke bevolkingsgroep een In het begin van de negentiende eeuw stonden de katholieken onder een kerkbestuur, dat naar protestants model hoogeerwaarde kerkeraad werd genoemd. De katholieke kerk werd aangeduid als katholieke gemeente en de katholieken als lidmaten (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 14-15). De katholieke gemeente groeide vanaf 1817 voornamelijk onder Europeanen. De paar aanwezige priesters konden niet in contact komen met de slaven op de plantages, omdat zij niet werden toegelaten door plantage-eigenaren en administrateurs. Van overheid en andere christelijke gemeenten ondervonden zij nauwelijks medewerking. Bovendien was reizen (langs de rivier) een tijdrovende en kostbare zaak. Slaven golden niet als mensen. De apostolisch prefect deed zijn best om hen te bereiken en liet al een catechismus in het 'Negerengels' (Sranantongo) vertalen. De priesters introduceerden het systeem van waka kerki, de rondtrekkende kerk (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 14). Zij maakten ook gebeden en zangboekjes in Sranantongo, maar lezen en schrijven was van overheidswege tot 1840 verboden, zodat onduidelijk is wie er gebruik van konden maken. De katholieke kerk en de Evangelische Broedergemeente waren op dat moment volkskerken met een creools karakter, waar de hervormde en lutherse gemeenten voornamelijk uit Europeanen bestonden (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 15). Met de komst van contractarbeiders uit Brits-Indië (India) en Java (Indonesië) veranderde de werkwijze van zending en missie. Aangezien deze nieuwkomers het christendom associeerden met creolen en de bestuurders van de kolonie, besloten zending en missie de contractarbeiders in de eigen taal en via hun eigen cultuur te benaderen. Zo ontstond er categoriale zielzorg in Paramaribo en het omringende district. Overigens kon de creoolse bevolkingsgroep deze belangstelling van zending en missie voor taal en cultuur matig waarderen, omdat de missionarissen geen belangstelling aan de dag legden voor hun, uit West-Afrika afkomstige cultuur (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 15-16). De aandacht voor de Hindoestanen sloeg om in rivaliteit met de Evangelische Broedergemeente toen deze zich ook op deze groep richtte. De missionaire inspanningen waren aanzienlijk, maar het was allerminst vanzelfsprekend om christen te worden in overwegend hindoe- en moslimfamilies. Lidmaat worden van de katholieke gemeente kon onaantrekkelijke gevolgen hebben voor leden uit deze families, zoals uitgestoten worden of verdacht worden van 'vernegeren', omdat christendom geassocieerd werd met creolen. Overigens hield de missie de katholieke Hindostanen gescheiden van Creoolse, Chinese of Javaanse katholieken. Aangezien katholieke Hindostanen vaak trouwden binnen hun eigen kring van Hindostaanse of moslimfamilies, verviel hun geloof vaak weer (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 25-26). De Javaanse missie nam een aanvang in 1925 en verschilde van de Hindostaanse missie in die zin dat de Javanen de gelegenheid geboden werd heel langzaam te wennen aan andere taal en cultuur en zij níet uit hun eigen gemeenschappen of families los werden gemaakt (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 26). Diversiteit was een belangrijk kenmerk van de missie in Suriname. Er bestonden in deze kleine samenleving vele kerkmodellen naast elkaar, meertalig of Nederlands gericht, op aanpassing gericht of meer naar het Nederlandse model, in de stad Paramaribo of in de plattelandsdistricten enzovoort (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 16-17). De missie werkte niet alleen met religieuzen, maar ook met catechisten voor missie onder de inheemse en de hindostaanse en javaanse missies. Ook in het bosland werkten zij onder inheemsen (dat wilde zeggen de Indianen) of marrons, maar zelf kwamen zij vaak uit de stad en waren creool of hindostaan wat geregeld aanpassingsproblemen veroorzaakte (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 41). Nog in 1958 werd er gesproken over de zogenaamde 'boslandpaters' en priesters in de disctricten van de Hindostaanse of Javaanse missie (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 17-18). Met de oprichting van het bisdom viel samen met een opkomende tendens tot surinamisering (Vernooij, Volwaardig zelfstandig, 56).
Onderwijs en opvoeding Onderwijs in dit missiegebied werd verzorgd door Redemptoristen, Fraters van Tilburg, Zusters Franciscanessen van Roosendaal, Zusters Franciscanessen van Oudenbosch, eigenlandse zusters (Zusters van Paramaribo) en lekenpersoneel. In de gezondheidszorg hadden de Zusters van Oudenbosch en de Zusters van Liefde van Tilburg hun aandeel. Verder beheerde men internaten en patronaten. De katholieke missie richtte zich ook op inheemsen (vooral in oudere geschriften vaak aangeduid als Indianen), Marrons (in oudere geschriften vaak aangeduid als Bosnegers), Hindostanen en Javanen door middel van zogenaamde opvoedingsgestichten (Pius-almanak, 1960, 456). Een eigenlandse congregatie werd gesticht door mgr. Van Roosmalen in 1932: de (diocesane) congregatie van de Zusters Dochters van Maria Onbevlekt Ontvangen, of in het kort, de Zusters van Paramaribo (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 8, voor een overzicht van het onderwijs in 1958 zie aldaar, 17).
Comité van Christelijke Kerken In 1942 werd een Comité Christelijke Kerken (Evangelische Broeder Gemeente, Nederlandse Hervormde kerk, Evangelisch-Lutherse gemeente en rooms-katholieke kerk) opgericht om een tegenwicht te bieden aan de Amerikaanse soldaten die in Suriname aanwezig waren om de bauxietindustrie te beschermen, maar in hun ogen een slechte invloed hadden op de moraal. Deze organisatie zou zichzelf later gaan beschouwen als het geweten van de natie (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 9).
Bevolkingsaantallen en aantallen katholieken Het overgrote deel van de bevolking van Suriname woonde en woont in de hoofdstad Paramaribo. Het binnenland is uitermate dun bevolkt. In 1870 telde de bevolking van Suriname 50.210 inwoners, in 1950 178.078 en in 1960 256.526. In 1958 bestond de bevolking van Suriname , inheemsen en Marrons niet meegerekend, uit 100.400 Creolen, 85.400 Hindostanen, 48.200 Javanen, 3.400 Europeanen, 3.200 Chinezen en 5.400 overigen. De geografische verdeling was: 107.100 in Paramaribo, 22.900 in het district Nickerie, 4.400 in Coronie, 10.300 in Saramacca, 74.100 in Suriname, 18.100 in Commewijne, 9.100 in Marowijne. Toen de slavernij in 1863 werd afgeschaft, waren er van de totale bevolking ongeveer 27.000 mensen lidmaat van de Evangelische Broedergemeente en tussen de 10 en 12.000 van de katholieke kerk. Het aantal priesters bedroeg toen vier. Met de komst van contractarbeiders naar Suriname, sinds 1853 Chinezen, na 1873 Hindostanen en vanaf 1890 Javanen werd het religieuze landschap van Suriname uitgebreid met confucianisme, hindoeïsme en islam. Na de Tweede Wereldoorlog werd de katholieke kerk groter dan de Evangelische Broedergemeente, die nauwelijks meer kon beschikken over zendelingen uit Europa, terwijl er meer katholieke missionarissen uit Europa kwamen (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 9-11). In 1958 bestond de rooms-katholieke gemeente, zoals deze officieel werd genoemd, uit 50.594 leden, van wie er 30.037 in Paramaribo woonden. Het personeel bestond uit 47 redemptoristen, 8 oblaten, 1 seculier priester, 34 fraters van Tilburg, 71 zusters van Roosendaal, 77 zusters van Tilburg, 37 zusters van Oudenbosch en 23 zusters van Paramaribo. (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 11-12). |
Organisatie | Hollandse Zending Suriname maakte tussen 1786 en 1825 deel uit van de Hollandse Zending. Aartspriesters in Holland zochten priesters voor het gebied en onderhielden de contacten met Rome (Willemsen II, 143; Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 70).
Onder gezag van de Propaganda Fide In 1825 kwam Suriname onder het gezag van de Propaganda Fide. Het bleef de taak van kerkelijke leiders in Nederland, zoals de internuntius, om te zoeken naar priesters die het gebied konden bewerken. Kerkrechtelijk gezien stond Suriname los van alle andere gebieden, maar desondanks werden de missionarissen wel uitgenodigd om deel te nemen aan lokale synodes in 1854 en 1867 in Port of Spain (Trinidad). Daarnaast waren er gelegenheidscontacten met de Nederlandse Antillen (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 20).
Van apostolische prefectuur naar bisdom De apostolische prefectuur van Suriname werd in 1825 opgericht en in 1852 verheven tot apostolisch vicariaat. In 1865 namen de redemptoristen de missionering van Suriname over van seculiere priesters. In 1958 werd het apostolisch vicariaat Suriname verheven tot bisdom (Willemsen, II, 143). Vanaf dat moment was Suriname officieel geen missiegebied meer.
Apostolisch vicaris en (vice)provinciale overste De apostolisch-vicaris had geen rechtstreeks gezag over de missionarisen, die voor wat ordeszaken betreft onder het gezag van de provinciale overste stonden. De vicaris moest derhalve nauwe contacten onderhouden met de overste en had daarnaast veel van doen met de congregatie De Propaganda Fide in Rome. Combinaties van de functie van vicaris en (vice)provinciale overste kwamen overigens tot 1911 geregeld voor (mondelinge mededeling door Vernooij 26 februari 2009).
Apostolisch-vicaris resp. bisschop waren: M. van der Weyden 1826 (apostolisch prefect) J. Grooff 1826-1842 (1ste apostolisch vicaris) G. Schepers 1842 (provicaris) J. Grooff 1847-1852 (apostolisch visitator) G. Schepers 1852-1863 (apostolisch vicaris) J. Swinkels cssr 1863-1875 (idem) J. Schaap cssr 1875-1889 (idem) W. Wulfingh cssr 1889-1906 (idem) J. Meeuwissen cssr 1907-1911 (idem) Th. van Roosmalen cssr 1912-1946 (idem) S. Kuypers cssr 1946-1971 (idem, vanaf 1958 bisschop) A. Zichem cssr 1971- (Willemsen II, 143)
Categorale zielzorg Tot aan de oprichting van het bisdom bestond de pastorale structuur uit stadsparochies en staties in de districten daarbuiten en in het bosland met daarnaast categorale zielzorg voor Hindostanen, Javanen en Chinezen (Vernooij, Volwaardig en zelfstandig, 20).
Orden en congregaties De volgende orden en congregaties waren in Suriname actief (in chronologische volgorde): 1. Franciscanessen van Mariadal Roosendaal (1856) 2. Redemptoristen (1866) 3. Zusters van Liefde van Tilburg (1894) 4. Franciscanessen van Oudenbosch (1925) 5. Fraters van Tilburg (1902) 6. Dochters van Onze Lieve Vrouw, Zusters van Paramaribo (1932) 7. De Graal (1948) 8. Missionarissen Oblaten van de Onbevlekte Maagd Maria (1949) 9. Zusters Franciscanessen Missionarissen van Maria (1974) 10. Het Sint Melania-Werk (deze instelling was overigens niet zelf in Suriname werkzaam; mededeling Vernooij 26 februari 2009) (Willemsen, 144)
|
Doelstelling | Leiding van zielzorg in missie in Suriname |
Taken en activiteiten |
|
Geografie
Continenten |
|
Lokatie |
|
Niet-archivalische bronnen
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||
Periodieken |
|
Het archief
Meer over het archief |
|
||||||||||||||||||||
Bronnen met verslaglegging | Verslaglegging
Verslag over het vicariaat, 1920 (A-177) Idem 1921 (A-184) Idem, 1923 (A-191) Vijfjaarlijks verslag, 1939 (A-40) Verslag 1945 (A-249) Vijfjaarlijks verslag 1956 (A-275) NB: De serie jaarverslagen is dus verre van volledig. Wel zijn er nog veel begeleidende brieven aan de Propaganda Fide. De verslagen zelf bevinden zich nog daar [Vernooij 26-2-2009].
Verslag en rapport over het vicariaat Suriname opgezonden aan de nuntiatuur in Caracas, 2 dossiers, 1934 (doos M-1) |
||||||||||||||||||||
Archivalie elders | KB In de afdeling Handschriften van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag bevinden zich enkele manuscripten die in het bezit waren van het Nederlands Instituut te Rome. Zij werden in 1978 overgedragen. Cf. J.P. de Valk, Romeinse bescheiden voor de geschiedenis der Rooms-katholieke kerk in Nederland, 1727-1831. IV. Inventaris van Romeinse archivalia betreffende het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, 1813-1831 (Den Haag, 1991, twee banden; RGP, Grote Serie, nrs. 215-216): 4.6. Den Haag K.B., afdeling Handschriften <<nummer??>>; Jaren: 1818‑1821.; Inhoud: Stukken samenhangend met de behandeling door het H. Officie van aanvragen voor bijzondere faculteiten afkomstig van de missieprefecten Wennekers van Suriname en Prinsen van Batavia: adviezen van een of meer consultoren en instructies.; Opgenomen: nrs. 1759 (bijl.), 1431 (bijl.), 1290, 1901, 1758.
|
||||||||||||||||||||
Losse archiefstukken | Bij het Katholiek Documentatie Centrum in Nijmegen bevinden zich in de Verzameling Losse Archivalia (LARC) de volgende stukken: LARC nr. 3670. Circulaire van Th.A.L.M. van Roosmalen, bisschop te Suriname, inzake een verzoek om financiële hulp voor het missiewerk. z.j. 1 stuk. LARC nr. 3671. Aantekeningen van (onbekend) over een huizenproject in Latour (Suriname) in het kader van missiewerk. Met een toelichting van J.A. Schouten, makelaar. Doorslag. z.j. 2 stukken. |
||||||||||||||||||||
Verwijzing naar andere archiefvormers | |||||||||||||||||||||
Opmerkingen | http://nationaalarchief.sr/archieven/overzicht/
|
||||||||||||||||||||
Informatiewaarde | Groot |