Zendingsdeputaatschap der Gereformeerde Kerken in Nederland voor de zending onder heidenen en Mohammedanen
Naam | Zendingsdeputaatschap der Gereformeerde Kerken in Nederland voor de zending onder heidenen en Mohammedanen |
Naamsvarianten |
|
Periode | 1892-1972 |
Denominatie | Gereformeerde Kerken in Nederland |
Org | Zending |
Korte geschiedenis | Toen in 1892 de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken zich verenigden tot de Gereformeerde Kerken in Nederland, kwam de leiding van de zending voorlopig in handen van 17 deputaten. Er ontstond toen veel discussie over de vraag of de zending centraal of decentraal door de kerken moest worden georganiseerd. De Synode van Middelburg (1896) stelde vast dat de zending een taak van de plaatselijke kerk was: alleen deze kon het Woord verkondigen en de sacramenten bedienen en dus gemeenten stichten. Kerken die de missie op zich namen werden zendende kerken genoemd. De zendende kerken zonden zendingsmedewerkers uit en betaalden hun eigen zendingswerk. Zij waren zelfstandige archiefvormers. De Generale Deputaten, die door de synode werden benoemd, behielden bevoegdheden ten aanzien van zendende kerken: a. verdeling van het zendingsgebied, b. beoordeling van uit te zenden zendingsarbeiders (instructie, leeftijd, salaris etc.), c. coördinatie ingeval van gezamenlijke uitzending door meerdere kerken en d) bemiddeling bij geschillen. Verder behartigden Generale deputaten zaken van algemeen belang, zoals de leiding van de opleiding voor de drie diensten, de hoofddienst (verkondiging van de Boodschap), en de hulpdiensten (medische zorg, onderwijs en soms maatschappelijk werk). Dit gold zowel de opleiding van Nederlandse zendingsarbeiders als van Javaanse helpers. Voor Javaanse helpers werden scholen opgericht. Zo verrees nog in de tijd dat de Nederlandse Gereformeerde Zendings Vereniging de zending leidde, in Poerworedjo de Keucheniusschool voor inlandse helpers (1888-1935), die na 1894 onder verantwoordelijkheid van Generale Deputaten werd voortgezet. In 1911 ontstaatontstond uit de tweede afdeling van deze school de Opleidingsschool voor helpers bij de dienst des Woords. Een dergelijke opleiding werd in Karoeni op Soemba begonnen. In Solo startte in 1919 een Christelijke Hollandse Inlandse Kweekschool (Nederlandse opleiding van javaanse onderwijzers, gesloten in 1935). De opleiding in Nederland ontstond pas na de benoeming in 1936 van prof. dr. J.H. Bavinck tot zendingshoogleraar in Kampen en aan de Vrije Universiteit. Ook beheerden deputaten de generale zendingskas en ondersteunden zij zelfstandige Gereformeerde kerken in Indië en het zendingswerk van deze kerken. Behalve deze taken hadden de deputaten een belangrijke publiciteitstaak, zoals de redactie van zendingsbladen en de oprichting in 1930 van het Zendingsbureau in Den Haag, dat vooral administratie- en informatiecentrum van de zending werd. In 1946 werd in Baarn het Zendingscentrum geopend, dat tevens als seminarie gaatging functioneren. In 1972 werd het generaal deputaatschap omgezet in het Centraal Orgaan in verband met een reorganisatie van het zendingswerk. Na de Tweede Wereldoorlog bleven de generale deputaten nog verantwoordelijk voor de theologische opleiding in Jogjakarta. (F. Rozemond, Inventaris archief generaal deputaatschap voor de zending Gereformeerde Kerken (Utrecht 1989) 14-16.
|
Organisatie | De deputaten legden werden aangesteld door en legden verantwoording af aan de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken. |
Doelstelling | Acta van de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland te Middelburg, 1896
Art. 140; daarin art. 3.: 'De G.S. benoemt de navolgende deputaten: 1. vier Deputaten, met last om den ijver voor de zending bij de kerken aan te vuren; 2. drie Deputaten voor de zending op Soemba; 3. drie Deputaten voor de kerken te Batavia en te Soerabaya 4. drie Deputaten voor de zending op Midden-Java ten Noorden 5. drie Deputaten voor de zending op Midden-Java ten Zuiden; 6. drie Deputaten voor den Medischen dienst; 7. drie Deputaten voor de Keuchenius-school; 8. drie Deputaten voor het geven van advies 9. een Deputaat met den titel van quaestor missionis, aan wien een tweede Deputaat als vice-quaestor wordt toegevoegd; 10. drie Deputaten tot machtiging van uitgaven voor opleiding, uitbreiding en gebouwen; 11. zes Deputaten met mandaat om aan de eerstvolgende Synode-Generaal eene concept-regeling voor den dienst der zending in te dienen.' |
Taken en activiteiten |
|
Voorloper |
|
Continenten |
|
Lokatie |
|
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
Meer over het archief |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Archivalie elders | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opmerkingen |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Informatiewaarde | Groot |
Geschiedenis
Korte geschiedenis | Toen in 1892 de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken zich verenigden tot de Gereformeerde Kerken in Nederland, kwam de leiding van de zending voorlopig in handen van 17 deputaten. Er ontstond toen veel discussie over de vraag of de zending centraal of decentraal door de kerken moest worden georganiseerd. De Synode van Middelburg (1896) stelde vast dat de zending een taak van de plaatselijke kerk was: alleen deze kon het Woord verkondigen en de sacramenten bedienen en dus gemeenten stichten. Kerken die de missie op zich namen werden zendende kerken genoemd. De zendende kerken zonden zendingsmedewerkers uit en betaalden hun eigen zendingswerk. Zij waren zelfstandige archiefvormers. De Generale Deputaten, die door de synode werden benoemd, behielden bevoegdheden ten aanzien van zendende kerken: a. verdeling van het zendingsgebied, b. beoordeling van uit te zenden zendingsarbeiders (instructie, leeftijd, salaris etc.), c. coördinatie ingeval van gezamenlijke uitzending door meerdere kerken en d) bemiddeling bij geschillen. Verder behartigden Generale deputaten zaken van algemeen belang, zoals de leiding van de opleiding voor de drie diensten, de hoofddienst (verkondiging van de Boodschap), en de hulpdiensten (medische zorg, onderwijs en soms maatschappelijk werk). Dit gold zowel de opleiding van Nederlandse zendingsarbeiders als van Javaanse helpers. Voor Javaanse helpers werden scholen opgericht. Zo verrees nog in de tijd dat de Nederlandse Gereformeerde Zendings Vereniging de zending leidde, in Poerworedjo de Keucheniusschool voor inlandse helpers (1888-1935), die na 1894 onder verantwoordelijkheid van Generale Deputaten werd voortgezet. In 1911 ontstaatontstond uit de tweede afdeling van deze school de Opleidingsschool voor helpers bij de dienst des Woords. Een dergelijke opleiding werd in Karoeni op Soemba begonnen. In Solo startte in 1919 een Christelijke Hollandse Inlandse Kweekschool (Nederlandse opleiding van javaanse onderwijzers, gesloten in 1935). De opleiding in Nederland ontstond pas na de benoeming in 1936 van prof. dr. J.H. Bavinck tot zendingshoogleraar in Kampen en aan de Vrije Universiteit. Ook beheerden deputaten de generale zendingskas en ondersteunden zij zelfstandige Gereformeerde kerken in Indië en het zendingswerk van deze kerken. Behalve deze taken hadden de deputaten een belangrijke publiciteitstaak, zoals de redactie van zendingsbladen en de oprichting in 1930 van het Zendingsbureau in Den Haag, dat vooral administratie- en informatiecentrum van de zending werd. In 1946 werd in Baarn het Zendingscentrum geopend, dat tevens als seminarie gaatging functioneren. In 1972 werd het generaal deputaatschap omgezet in het Centraal Orgaan in verband met een reorganisatie van het zendingswerk. Na de Tweede Wereldoorlog bleven de generale deputaten nog verantwoordelijk voor de theologische opleiding in Jogjakarta. (F. Rozemond, Inventaris archief generaal deputaatschap voor de zending Gereformeerde Kerken (Utrecht 1989) 14-16.
|
Organisatie | De deputaten legden werden aangesteld door en legden verantwoording af aan de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken. |
Doelstelling | Acta van de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland te Middelburg, 1896
Art. 140; daarin art. 3.: 'De G.S. benoemt de navolgende deputaten: 1. vier Deputaten, met last om den ijver voor de zending bij de kerken aan te vuren; 2. drie Deputaten voor de zending op Soemba; 3. drie Deputaten voor de kerken te Batavia en te Soerabaya 4. drie Deputaten voor de zending op Midden-Java ten Noorden 5. drie Deputaten voor de zending op Midden-Java ten Zuiden; 6. drie Deputaten voor den Medischen dienst; 7. drie Deputaten voor de Keuchenius-school; 8. drie Deputaten voor het geven van advies 9. een Deputaat met den titel van quaestor missionis, aan wien een tweede Deputaat als vice-quaestor wordt toegevoegd; 10. drie Deputaten tot machtiging van uitgaven voor opleiding, uitbreiding en gebouwen; 11. zes Deputaten met mandaat om aan de eerstvolgende Synode-Generaal eene concept-regeling voor den dienst der zending in te dienen.' |
Taken en activiteiten |
|
Voorloper |
|
Geografie
Continenten |
|
Lokatie |
|
Niet-archivalische bronnen
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
Het archief
Meer over het archief |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Archivalie elders | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opmerkingen |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Informatiewaarde | Groot |