Broeders van Huijbergen (CFH)
Naam | Broeders van Huijbergen (CFH) |
Naamsvarianten |
|
Periode | 1854-2011 |
Denominatie | rooms-katholiek |
Org | Missie |
Korte geschiedenis | De congregatie De Congregatie van de Broeders van Huijbergen werd gesticht in 1854 door de bisschop van Breda, mgr. Joannes van Hooijdonk (1782-1868). Als apostolisch vicaris (1827-1853) kreeg hij van de Congregatie De Propaganda Fide de opdracht om met de overgebleven goederen van de uitgestorven Wilhelmietenorde in Huijbergen (provincie Noord-Brabant) een opvoedingsinstituut te beginnen. Uiteindelijk bestemde Van Hooijdonk het klooster voor een weeshuis en wilde hiervoor een broedercongregatie stichten. In 1849 deed hij met succes een beroep op de broeders van Oudenbosch. In 1852 trokken deze broeders zich echter terug en verzamelde Van Hooydonk gegadigden voor een nieuwe congregatie. Deze broeders gaf hij in 1854 een regel van franciscaanse snit en dit wordt als de officiële oprichtingsdatum beschouwd (Van Vugt, Broeders, 87-89; Van Woesik, 95). Van begin af was het moederhuis gevestigd in Huijbergen in het laatst overgebleven klooster van de Wilhelmieten.
De missie Ned. Indië In 1920 schreef Pacificus Bos een brief aan de algemene overste van de broeders van Huijbergen. Bos was als pater Kapucijn sinds 1905 missionaris aan in West-Borneo en in 1918 benoemd tot eerste apostolisch vicaris van Borneo. Hoewel de Kapucijnen werden bijgestaan door de Zusters van Veghel, zocht hij toch nog naar versterking in de vorm van broeders die konden helpen bij de school met internaat in Singkawang. Hij reisde daarvoor door Nederland en klopte aan in Huijbergen. De broeders hadden eerdere verzoeken afgeslagen wegens personeelsgebrek, maar dit verzoek werd gehonoreerd en enige broeders reisden met hem in 1921 terug naar Borneo. De broeders begonnen met een Hollands-Chinese school, een Chinese school en internaat in Singkawang, voor zowel katholieken als niet-katholieken. Overigens studeerden diverse broeders op de Chinese taal. Op verzoek van apostolisch vicaris Bos breidden de broeders hun activiteiten uit naar Pontianak waar zij de jongensafdeling van de Hollands-Chinese School verzorgden (de Zusters van Veghel zorgden voor de meisjes). Op eigen initatief gaven enkele broeders ook les aan 'onvermogende kinderen'. Op verzoek van Chinese kooplieden richtten de broeders in 1937 een handelsschool met internaat op in Pontianak, die gericht was op de opkomende middenklasse. Een derde missiepost kwam tot stand in Banjarmasin in 1935, ook hier met een Hollands-Chinese School, in 1951 uitgebreid met een Sekolah Menengag Pertama (driejarige lagere middelbare school, afgekort als SMP). In 1939 volgde een uitbreiding naar Java met de overname van een Hollands-Indische school met internaat in Blitar. Het verzoek hiertoe was afkomstig van de apostolisch vicaris van Soerabaja. Ten slotte breidde men in 1940 nog uit naar Koedoes, omdat de paters van de Heilige Familie een leerkracht voor de MULO zochten (Van Vugt, De missie, 135). Na de oorlog hervatten de broeders, die geïnterneerd waren geweest, het werk in Pontianak en Bandjarmasin. Vanaf 1948 breidden de broeders hun activiteiten uit met een opleiding voor onderwijzers in Njarumkop (SPG), in 1949 gevolgd door een seminarie. In 1951 volgde nog uitbreiding met een SMP in Pati op verzoek van de paters van de Heilige Familie. De onafhankelijkheid van Indonesië betekende dat de broeders hun lesmethoden moest aanpassen en dat zij over moesten gaan op een andere taal, namelijk het Indonesisch (Bahasa Indonesia). Ruim de helft van de broeders nam de Indonesische nationaliteit aan, degenen die dat niet deden mochten formeel na 1960 geen les meer geven. De handelsschool in Pontianak was al in 1946 overgestapt op de Bahasa Indonesia en was populair: gediplomeerden kregen banen op een regeringsbureau of een handelskantoor. In 1957 ging deze school op in het Indonesische onderwijssysteem als onderdeel van de SMP van Pontianak. Nog in 1960 waren de broeders actief in de vicariaten van Pontianak, Bandjermasin en Semarang. Zij gaven onderwijs, onder meer gericht op de Chinese en Maleise bevolking en Dajaks. Spanningen tussen Nederland en Indonesië leidden tot een grotere behoefte aan inheemse broeders, helemaal toen in 1958 een inreisverbod voor Nederlanders van kracht werd. Inheemse roepingen waren vóór de jaren vijftig niet wijdverbreid en pas mogelijk geworden nadat de broeders in 1948 in Njarumkop met een mulo en kweekschool waren begonnen. In 1958 werd dan ook in Njarumkop een noviciaat geopend, dat in 1959 verhuisde naar Singkawang. In de loop van de tijd zijn er in totaal 70 Nederlandse broeders van Huijbergen actief geweest in Indonesië, nooit meer dan 39 tegelijk ofwel 13% van het totale aantal leden van de congregatie op een bepaald moment. De congregatie was relatief klein en had grote aandacht voor andere vormen van apostolaat, zoals jeugdwerk. Missie is nooit het hoofddoel geweest.
Brazilië Na de Tweede Wereldoorlog raakten Nederland en Indonesië met elkaar in conflict en de congregatie oriënteerde zich mede daarom op andere missie-mogelijkheden. Verder was de opkomst van het communisme een motivatie om missie-inspanningen te vergroten in economisch zwakke en politiek instabiele landen. De broeders van Huijbergen kwamen in Brazilië terecht wegens een toevallig contact tussen de algemeen overste en de Franse TOR. Hoewel de bevolking van Brazilië overwegend katholiek was, behoefde de positie van de kerk wel versterking. In 1958 vestigden de Broeders van Huijbergen zich in Cáceres in de deelstaat Mato Grosso, waar zij op verzoek van de bisschop de katholieke school van de Franse TOR heropenden.
Alle gegevens zijn, tenzij anders vermeld, geput uit: Van Woesik, 95-96, Willemsen, I, par. 3-4, Pius-almanak 1960/61, 426, Van Vugt, De missie, en Wolf, Huijbergen). |
Organisatie | De congregatie viel bij de oprichting direct onder de bisschop van Breda, die een priester-directeur aanwees als bestuurder. Vanaf 1860 werd deze priester-directeur bijgestaan door een raad van vier broeders, die hiermee ook bestuurlijke ervaring opdeden. De congregatie kreeg in 1888 meer autonomie, toen werd toegestaan succursalen buiten het bisdom te beginnen én voortaan een broeder uit eigen midden tot algemeen overste als bestuurder te kiezen. Niettemin bleef de congregatie onder invloed van het bisdom staan. De uitbreiding met succursalen begon vanaf 1890 en in 1922 kreeg de congregatie ook zelf het moederhuis in eigendom (Van Vugt, Broeders, 106-108). Vanaf 1953 is de congregatie pauselijk. Sinds 1999 hebben de drie provincies elk een provinciaal overste. Samen vormen zij het driehoofdig algemeen bestuur van de gehele congregatie. Daarmee is ook een einde gekomen aan het onderscheid tussen missie-gebied en uitzendende provincie. Iedere broeder kon zich na de eeuwige professie beschikbaar stellen voor de missie, maar het hoofdbestuur besliste over uitzending. De rechtspersoon is genaamd Opvoeding- en Onderwijsstichting Sint Marie te Huijbergen. Het generalaat bevindt zich in Nederland.
Lijst van algemeen oversten A. Nelen 1854-1872 H. Graumans 1872-1888 br. Leonardus Baayens 1888-1900 br. Julianus van Baal 1900-1909 br. Aloysius Hoosemans 1909-1911 br. Silvester de maat 1911-1939 br. Clemens van de Walle 1939-1957 br. Venantius Bul 1957-1969
Alle informatie is, tenzij anders vermeld, geput uit: Pius-almanak 1960/61, 342, bezoekrapport KAN 1997, Wolf, Huijbergen, 220.
|
Doelstelling | Doel van de congregatie was naast heiliging van de eigen leden het beoefenen van liefdewerken voor de medemens, in het bijzonder door opvoeding en onderwijs. De stichter had immers de intentie gehad een opvoedingsgesticht te beginnen voor wezen en met dit doel de congregatie gevormd en gesticht. De broeders hebben zich nuttig gemaakt in het lager, voortgezet en speciaal onderwijs, evenals de opvang van jongens in internaatverband en pensionaat. De doelstellingen werden later uitgebreid met pastoraal werk, bejaardenzorg, sociaal werk en missie- en ontwikkelingswerk. Missie is nooit het hoofddoel geweest (Van Vugt, De missie van vijf Nederlandse broedercongregaties, 1862-1990, Trajecta 2 ald 2 (1993) 130-153, 131). |
Taken en activiteiten |
|
Continenten |
|
Lokatie |
|
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interviews | Zes interviews, te weten de nrs.:
57 157 316 377 617 625 |
Meer over het archief |
|
||||||||||||
Archivalie elders | Artikelen in Christus Koning, een uitgave van de Capucijnen
|
||||||||||||
Verwijzing naar andere archiefvormers | |||||||||||||
Opmerkingen | Het KDC beschikt over de complete collectie van het congregatieblad Leer en Leven. |
Geschiedenis
Korte geschiedenis | De congregatie De Congregatie van de Broeders van Huijbergen werd gesticht in 1854 door de bisschop van Breda, mgr. Joannes van Hooijdonk (1782-1868). Als apostolisch vicaris (1827-1853) kreeg hij van de Congregatie De Propaganda Fide de opdracht om met de overgebleven goederen van de uitgestorven Wilhelmietenorde in Huijbergen (provincie Noord-Brabant) een opvoedingsinstituut te beginnen. Uiteindelijk bestemde Van Hooijdonk het klooster voor een weeshuis en wilde hiervoor een broedercongregatie stichten. In 1849 deed hij met succes een beroep op de broeders van Oudenbosch. In 1852 trokken deze broeders zich echter terug en verzamelde Van Hooydonk gegadigden voor een nieuwe congregatie. Deze broeders gaf hij in 1854 een regel van franciscaanse snit en dit wordt als de officiële oprichtingsdatum beschouwd (Van Vugt, Broeders, 87-89; Van Woesik, 95). Van begin af was het moederhuis gevestigd in Huijbergen in het laatst overgebleven klooster van de Wilhelmieten.
De missie Ned. Indië In 1920 schreef Pacificus Bos een brief aan de algemene overste van de broeders van Huijbergen. Bos was als pater Kapucijn sinds 1905 missionaris aan in West-Borneo en in 1918 benoemd tot eerste apostolisch vicaris van Borneo. Hoewel de Kapucijnen werden bijgestaan door de Zusters van Veghel, zocht hij toch nog naar versterking in de vorm van broeders die konden helpen bij de school met internaat in Singkawang. Hij reisde daarvoor door Nederland en klopte aan in Huijbergen. De broeders hadden eerdere verzoeken afgeslagen wegens personeelsgebrek, maar dit verzoek werd gehonoreerd en enige broeders reisden met hem in 1921 terug naar Borneo. De broeders begonnen met een Hollands-Chinese school, een Chinese school en internaat in Singkawang, voor zowel katholieken als niet-katholieken. Overigens studeerden diverse broeders op de Chinese taal. Op verzoek van apostolisch vicaris Bos breidden de broeders hun activiteiten uit naar Pontianak waar zij de jongensafdeling van de Hollands-Chinese School verzorgden (de Zusters van Veghel zorgden voor de meisjes). Op eigen initatief gaven enkele broeders ook les aan 'onvermogende kinderen'. Op verzoek van Chinese kooplieden richtten de broeders in 1937 een handelsschool met internaat op in Pontianak, die gericht was op de opkomende middenklasse. Een derde missiepost kwam tot stand in Banjarmasin in 1935, ook hier met een Hollands-Chinese School, in 1951 uitgebreid met een Sekolah Menengag Pertama (driejarige lagere middelbare school, afgekort als SMP). In 1939 volgde een uitbreiding naar Java met de overname van een Hollands-Indische school met internaat in Blitar. Het verzoek hiertoe was afkomstig van de apostolisch vicaris van Soerabaja. Ten slotte breidde men in 1940 nog uit naar Koedoes, omdat de paters van de Heilige Familie een leerkracht voor de MULO zochten (Van Vugt, De missie, 135). Na de oorlog hervatten de broeders, die geïnterneerd waren geweest, het werk in Pontianak en Bandjarmasin. Vanaf 1948 breidden de broeders hun activiteiten uit met een opleiding voor onderwijzers in Njarumkop (SPG), in 1949 gevolgd door een seminarie. In 1951 volgde nog uitbreiding met een SMP in Pati op verzoek van de paters van de Heilige Familie. De onafhankelijkheid van Indonesië betekende dat de broeders hun lesmethoden moest aanpassen en dat zij over moesten gaan op een andere taal, namelijk het Indonesisch (Bahasa Indonesia). Ruim de helft van de broeders nam de Indonesische nationaliteit aan, degenen die dat niet deden mochten formeel na 1960 geen les meer geven. De handelsschool in Pontianak was al in 1946 overgestapt op de Bahasa Indonesia en was populair: gediplomeerden kregen banen op een regeringsbureau of een handelskantoor. In 1957 ging deze school op in het Indonesische onderwijssysteem als onderdeel van de SMP van Pontianak. Nog in 1960 waren de broeders actief in de vicariaten van Pontianak, Bandjermasin en Semarang. Zij gaven onderwijs, onder meer gericht op de Chinese en Maleise bevolking en Dajaks. Spanningen tussen Nederland en Indonesië leidden tot een grotere behoefte aan inheemse broeders, helemaal toen in 1958 een inreisverbod voor Nederlanders van kracht werd. Inheemse roepingen waren vóór de jaren vijftig niet wijdverbreid en pas mogelijk geworden nadat de broeders in 1948 in Njarumkop met een mulo en kweekschool waren begonnen. In 1958 werd dan ook in Njarumkop een noviciaat geopend, dat in 1959 verhuisde naar Singkawang. In de loop van de tijd zijn er in totaal 70 Nederlandse broeders van Huijbergen actief geweest in Indonesië, nooit meer dan 39 tegelijk ofwel 13% van het totale aantal leden van de congregatie op een bepaald moment. De congregatie was relatief klein en had grote aandacht voor andere vormen van apostolaat, zoals jeugdwerk. Missie is nooit het hoofddoel geweest.
Brazilië Na de Tweede Wereldoorlog raakten Nederland en Indonesië met elkaar in conflict en de congregatie oriënteerde zich mede daarom op andere missie-mogelijkheden. Verder was de opkomst van het communisme een motivatie om missie-inspanningen te vergroten in economisch zwakke en politiek instabiele landen. De broeders van Huijbergen kwamen in Brazilië terecht wegens een toevallig contact tussen de algemeen overste en de Franse TOR. Hoewel de bevolking van Brazilië overwegend katholiek was, behoefde de positie van de kerk wel versterking. In 1958 vestigden de Broeders van Huijbergen zich in Cáceres in de deelstaat Mato Grosso, waar zij op verzoek van de bisschop de katholieke school van de Franse TOR heropenden.
Alle gegevens zijn, tenzij anders vermeld, geput uit: Van Woesik, 95-96, Willemsen, I, par. 3-4, Pius-almanak 1960/61, 426, Van Vugt, De missie, en Wolf, Huijbergen). |
Organisatie | De congregatie viel bij de oprichting direct onder de bisschop van Breda, die een priester-directeur aanwees als bestuurder. Vanaf 1860 werd deze priester-directeur bijgestaan door een raad van vier broeders, die hiermee ook bestuurlijke ervaring opdeden. De congregatie kreeg in 1888 meer autonomie, toen werd toegestaan succursalen buiten het bisdom te beginnen én voortaan een broeder uit eigen midden tot algemeen overste als bestuurder te kiezen. Niettemin bleef de congregatie onder invloed van het bisdom staan. De uitbreiding met succursalen begon vanaf 1890 en in 1922 kreeg de congregatie ook zelf het moederhuis in eigendom (Van Vugt, Broeders, 106-108). Vanaf 1953 is de congregatie pauselijk. Sinds 1999 hebben de drie provincies elk een provinciaal overste. Samen vormen zij het driehoofdig algemeen bestuur van de gehele congregatie. Daarmee is ook een einde gekomen aan het onderscheid tussen missie-gebied en uitzendende provincie. Iedere broeder kon zich na de eeuwige professie beschikbaar stellen voor de missie, maar het hoofdbestuur besliste over uitzending. De rechtspersoon is genaamd Opvoeding- en Onderwijsstichting Sint Marie te Huijbergen. Het generalaat bevindt zich in Nederland.
Lijst van algemeen oversten A. Nelen 1854-1872 H. Graumans 1872-1888 br. Leonardus Baayens 1888-1900 br. Julianus van Baal 1900-1909 br. Aloysius Hoosemans 1909-1911 br. Silvester de maat 1911-1939 br. Clemens van de Walle 1939-1957 br. Venantius Bul 1957-1969
Alle informatie is, tenzij anders vermeld, geput uit: Pius-almanak 1960/61, 342, bezoekrapport KAN 1997, Wolf, Huijbergen, 220.
|
Doelstelling | Doel van de congregatie was naast heiliging van de eigen leden het beoefenen van liefdewerken voor de medemens, in het bijzonder door opvoeding en onderwijs. De stichter had immers de intentie gehad een opvoedingsgesticht te beginnen voor wezen en met dit doel de congregatie gevormd en gesticht. De broeders hebben zich nuttig gemaakt in het lager, voortgezet en speciaal onderwijs, evenals de opvang van jongens in internaatverband en pensionaat. De doelstellingen werden later uitgebreid met pastoraal werk, bejaardenzorg, sociaal werk en missie- en ontwikkelingswerk. Missie is nooit het hoofddoel geweest (Van Vugt, De missie van vijf Nederlandse broedercongregaties, 1862-1990, Trajecta 2 ald 2 (1993) 130-153, 131). |
Taken en activiteiten |
|
Geografie
Continenten |
|
Lokatie |
|
Niet-archivalische bronnen
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interviews | Zes interviews, te weten de nrs.:
57 157 316 377 617 625 |
Het archief
Meer over het archief |
|
||||||||||||
Archivalie elders | Artikelen in Christus Koning, een uitgave van de Capucijnen
|
||||||||||||
Verwijzing naar andere archiefvormers | |||||||||||||
Opmerkingen | Het KDC beschikt over de complete collectie van het congregatieblad Leer en Leven. |