Broeders van Amsterdam
Naam | Broeders van Amsterdam |
Naamsvarianten |
|
Periode | 1851-2011 |
Denominatie | rooms-katholiek |
Org | Missie |
Korte geschiedenis | Stichting De Congregatie van de Broeders van Amsterdam werd in 1851 in Amsterdam gesticht door de rector (directeur) van het St. Aloysiusgesticht Petrus Johannes Hesseveld (1806-1859) terwijl ook kapelaan Arnoldus Frentrop sj (1802-1865) er bij betrokken was. Directe aanleiding was dat de Broeders van Maastricht hun medewerking aan het Sint Aloysiusgesticht voor kansarme jongens, zoals (half)wezen en jongens die door hun ouders aan hun lot waren overgelaten, stopzetten. De nieuwe congregatie legde zich toe op zorg van deze groep jongens. Naast een school met internaat in Amsterdam was er in Heythuysen (provincie Limburg) een landbouwkolonie, De Heibloem genaamd. De congregatie bleef tamelijk klein: in 1925 telde zij 153 broeders (Boerrigter, In smarten geboren, 228), in 1958 had zij 256 leden, het hoogst ooit bereikte aantal. Missie China De congregatie was van oorsprong geen missiecongregatie, maar zij werd bij haar 75-jarig bestaan in 1926 benaderd door de prefect van de Congregatie De Propaganda Fide, kardinaal Van Rossum met het verzoek zich ook in te zetten voor de missie. Vrijwel tegelijkertijd kwam een verzoek binnen van de apostolisch vicaris van Yungping-fu, mgr. F. Geurts cm. Yungping-fu ligt in de provincie Hebei in het noordoosten van China. Na enig aandringen gaven de broeders in 1927 toe. De eerste vestiging was in Tangshan. Zij waren de eerste Nederlandse broedercongregatie in China. De broeders namen een internaat over en startten diverse beroepsopleidingen. In 1936 vond de inkleding van de eerste Chinese broeders plaats. Tijdens de oorlog werden de broeders in China geïnterneerd, maar zij overleefden de oorlog. In 1949 moesten de broeders op last van de communistische autoriteiten China verlaten met achterlating van de Chinese broeders. Bisschop Mgr. Huibers betreurde het vertrek, omdat hij meende dat een marteldood voor de congregatie zeer vererend zou zijn geweest (rapport 25, Fr. K. Paanakker/W.M., 3).
Nieuw-Guinea Een jaar voor het vertrek uit China (1948) waren de broeders met missie in Nederlands Nieuw-Guinea begonnen. Eerder waren er al verzoeken uit (onder meer) Nederlands-Indië gekomen, maar door personeelsgebrek kon daaraan geen gehoor worden gegeven. Het perspectief van aflopende missie in China veranderde dit echter. Op verzoek van apostolisch vicaris mgr. J. Grent msc begonnen de broeders in Merauke en toen de missie in China beëindigd was ook in Langgur (Kei-eilanden, 1949-1960). Daar beheerden de broeders in 1960 een lagere technische school en een internaat (rapport 25, Fr. K. Paanakker/W.M., 4 en 8). In Merauke startten zij met technisch onderwijs, landbouwonderwijs en een internaat. In 1956 opende men een landbouwcentrum in Képi (1956-1980) en in 1957 in Mindiptana (1957-1976) een lagere school met internaat (Pius-almanak 1960, 428). Hun inspanningen op dat gebied bereikten een hoogtepunt in de jaren zestig, toen zij ook een begeleidingsprogramma opzetten voor afgestudeerden (rapport 25, Fr. K. Paanakker/W.M., 4, 8). Er werkten op dat moment 17 broeders op scholen en internaten in Képi, Mindiptana en Merauke . Ook was er specifiek een broeder belast met het bouwen van kerken en scholen. Later breidden zij nog uit naar Sampit op Borneo en Manado op Celebes (rapport 25, Fr. K. Paanakker/W.M., 8). Van de Kei-eilanden werden de broeders in 1960 teruggetrokken, omdat zij wegens ondervoeding met gezondheidsproblemen kampten.
Canada Vanaf 1956 vertrokken er ook broeders naar de missie in Canada (Willemsen, B01). De Canadese priester MacNeill had namens de bisschop van Antigonish in Nova Scotia verzocht om de stichting van een technische school. De congregatie hoopte op vastigheid en roepingen en ging op het verzoek in . De broeders leidden in 1960 het Junior Technical Institute in New Glasgow en een noviciaat en landbouwcentrum in Mabou.
Alle informatie is, tenzij anders vermeld, geput uit: Van Woesik, 101, Willemsen, I, par. 3-1, Pius-almanak 1960/61, 348 en 428 en Boerrigter, In smarten geboren). |
Organisatie | Goedkeuring van de regel In 1853 werd voorlopige goedkeuring van de regel verleend door de apostolische internuntius en vice-superior van de Hollandse Missie mgr. C. Belgrado. Stichter Hesseveld werd tot moderator benoemd. De definitieve goedkeuring van de regel en de constituties door de bisschop van Haarlem was een lange en moeizame weg. Bij het streven naar pauselijke goedkeuring van de regel na 1925 speelde de gedachte mee dat de broedercongregatie dan meer bewegingsvrijheid zou krijgen tegenover de bisschop. Om de verstandhouding met de bisschop niet te schaden is de congregatie toch bisschoppelijk gebleven en ontving zij bisschoppelijke goedkeuring.
Verhouding broeders - katholieke geestelijkheid De verhouding tussen de broeders en de geestelijkheid was steeds gespannen. De broeders wilden graag een van hen als algemeen overste, maar de bisschop van Haarlem en andere kerkelijke autoriteiten hielden dit tot 1925 tegen. Boerrigter geeft de schuld aan het clericalisme en noemt dit zelfs als één van de nadelen van het rijke roomse leven. Leden van de geestelijkheid drongen in alle geledingen van organisaties door en meenden het altijd beter te weten dan leken zoals de broeders (Boerrigter, 248). De broeders beschouwden zichzelf als experts in het geven van onderricht aan kinderen en vonden dat deze deskundigheid door de clerus onvoldoende werd gehonoreerd. Ook in de huizen ontstonden geregeld conflicten tussen de rector, een priester, en de huisoverste. Een minder ernstig conflict werd veroorzaakt door kapelaan Frentrop die het gezag van de priester-directeur van de congregatie niet wilde erkennen. Hij werd door zijn eigen orde uit Amsterdam verwijderd, maar bleef zich met de congregatie bemoeien. Zo verzocht hij buiten Hesseveld om bij de paus om goedkeuring van de regel van de congregatie.
Bestuur: overste en raad Aanvankelijk werd de congregatrie bestuurd door priester-directeuren die het gezag van de bisschop van Haarlem vertegenwoordigden. Dit ging niet zonder problemen. In 1925 mochten de broeders in een algemeen kapittel voor het eerst een algemene overste uit hun midden kiezen. Toen dit gebeurd was, benoemde de bisschop van Haarlem, Carlier, de rector van Voorhout tot 'raadsman' van de zojuist gekozen algemeen overste, broeder Caspar Leusen. De broeders protesteerden openlijk tegen deze maatregel. De bisschop verzekerde dat de raadsman niet meer dan een tussenpersoon tussen hem en de algemeen overste zou zijn, maar de broeders vreesden voor ondermijning van het gezag van de algemeen overste. De bisschop trachtte de congregatie nog sterker onder clericaal gezag te brengen door een 'ervaren priesteropvoeder' te benoemen die als 'raadsman in de pedagodiek' de congregatie moest ondersteunen. De algemeen-overste werd geassisteerd door een algemene raad die uit tenminste zes en ten hoogste 12 leden bestond. Onder hen bevonden zich de twee assistenten van de algemeen overste, de admonitor en de novicenmeester. De huizen werden geleid door een overste geassisteerd door een bijzondere raad en een priester als rector.
Algemeen oversten Petrus Joannes Hesseveld 1854-1859 (priester-directeur) Joannes Hermanus Bekker 1859-1887 (priester-directeur) Antonius Henricus F. Wennen 1887-1895 (priester-directeur) Hermanus Franciscus J. Rikmenspoel 1895-1904 (priester-directeur) Bernardus Josephus Schrandt 1904-1913 (priester-directeur) Cornelis Marinus Jonckbloedt 1913-1925 (priester-directeur) Caspar Leusen 1925-1943 (broeder algemeen overste) Tarcisius van Dooremalen 1943-1955 (broeder algemeen overste) Waltherus Jansen 1955-1962 (broeder algemeen overste) Dalmatius van Heel 1962-na 1985 (broeder algemeen overste)
De missie De missie in Nieuw-Guinea viel onder het gezag van de apostolisch vicaris (later: de bisschop), steeds een pater van de Congregatie van Missionarissen van het H. Hart van Jezus. De paters meenden als clerici leiding te moeten geven aan de Broeders, die uitgingen van hun eigen initiatief en expertise op het gebied van onderwijs. Aangezien een contract tussen beide congregaties pas in 1961 tot stand kwam, bleven de broeders van Amsterdam tot die tijd financieel volledig afhankelijk van de apostolisch vicaris.
Alle informatie, tenzij anders is vermeld, ontleend aan: Boerrigter, In smarten geboren.
|
Doelstelling | Het doel van de congregatie werd door de oprichter Hesseveld als volgt omschreven: 'Als de congregatie de leiding van wezen of halve wezen op zich neemt, moet zij trachten die niet slechts godsvruchtig op te voeden, maar ook bekwaam te maken om in het vervolg van tijd zich het noodige onderhoud te verschaffen, hetzij door hen een ambacht te leeren of te doen leeren, of ook indien het zijn kan voor den landbouw op te leiden'. (Boerrigter, 62). Naast de werken van naastenliefde, in het bijzonder onderwijs en opvoeding, behoorde ook zelfheiliging van de leden tot de doelstellingen (Pius-almanak 1960/61, 348). Deze doelstellingen strekten zich ook uit tot de missie (Van Woesik, 100-101). Later werden de doelstellingen nog uitgebreid tot kinderbescherming (Willemsen, B01). |
Taken en activiteiten |
|
Continenten |
|
Lokatie |
|
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interviews | Acht interviews, te weten de nrs.:
41 134 289 403 438 445 486 606
|
Meer over het archief |
|
||||||||||||||||||||
Bronnen met verslaglegging | Dagboeken
inv. nrs. 524-530. Dagboeken van de broeders verblijvend in China. 1927-1933, 1942-1949. 7 delen: 524. Dagboek 1927-1933 525. Dagboek 1942 526. Dagboek 1943-1944 527. Dagboek 1944-1945 528. Dagboek 1946 529. Dagboek 1947 530. Dagboek 1948-1949 (bevat een verslag over het verblijf in China tot april 1949, het verblijf in Nederland in april-oktober 1949 en daarna het verblijf in Indonesië. Zie voor het vervolg het dagboek van Indonesië inv. nr. 564)
519. 'Dagboek van de missiereis naar China 12 september - 11 december 1947' van broeder Canisius Beijer. 1947. 2 delen in 2 exemplaren.
inv. nrs. 564-570. Dagboeken van de broeders verblijvende in Papua (Irian Jaya). 1948-1964, 1975-1976. 5 delen en 2 omslagen 564. Dagboek 1948-1950 565. Dagboek 1951-1952 566. Dagboek 1953-1954 567. Dagboek 1955 568. Dagboek 1956 569. Dagboek 1957-1964. Aantekeningen in 14 cahiers. 1 omslag.
618. "Grepen uit een dagboek. Van mijn belevenissen in de missie te Nieuw Guinea (thans Irian Jaya) vicariaat Merauke, 1948-1964" van br. Ladislaus G. Oostermeyer. 1966. 1 deel
|
||||||||||||||||||||
Archivalie elders | Bisdom Haarlem Aangezien de congregatie eerst onder het bisdom Haarlem viel (zie organisatie) zijn veel stukken voor 1925 in het bisschoppelijk archief van Haarlem bewaard gebleven.
Broeders van Maastricht Stukken van vóór 1851 berusten bij de Broeders van Maastricht, aangezien de broeders van Amsterdam hun werk in het St. Aloysiusgesticht voortzetten (rapport 25, Fr. K. Paanakker/W.M., 6).
Jezuïeten Ten slotte bevindt zich in het archief van de Jezuïeten in de Historische Handschriftenverzameling de schriftelijke nalatenschap van mede-oprichter A. Frentrop SJ (rapport 25, Fr. K. Paanakker/W.M., 6). |
||||||||||||||||||||
Verwijzing naar andere archiefvormers | |||||||||||||||||||||
Opmerkingen | De archieven gaan op termijn naar het Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven in St. Agatha. |
||||||||||||||||||||
Informatiewaarde | Groot |
Geschiedenis
Korte geschiedenis | Stichting De Congregatie van de Broeders van Amsterdam werd in 1851 in Amsterdam gesticht door de rector (directeur) van het St. Aloysiusgesticht Petrus Johannes Hesseveld (1806-1859) terwijl ook kapelaan Arnoldus Frentrop sj (1802-1865) er bij betrokken was. Directe aanleiding was dat de Broeders van Maastricht hun medewerking aan het Sint Aloysiusgesticht voor kansarme jongens, zoals (half)wezen en jongens die door hun ouders aan hun lot waren overgelaten, stopzetten. De nieuwe congregatie legde zich toe op zorg van deze groep jongens. Naast een school met internaat in Amsterdam was er in Heythuysen (provincie Limburg) een landbouwkolonie, De Heibloem genaamd. De congregatie bleef tamelijk klein: in 1925 telde zij 153 broeders (Boerrigter, In smarten geboren, 228), in 1958 had zij 256 leden, het hoogst ooit bereikte aantal. Missie China De congregatie was van oorsprong geen missiecongregatie, maar zij werd bij haar 75-jarig bestaan in 1926 benaderd door de prefect van de Congregatie De Propaganda Fide, kardinaal Van Rossum met het verzoek zich ook in te zetten voor de missie. Vrijwel tegelijkertijd kwam een verzoek binnen van de apostolisch vicaris van Yungping-fu, mgr. F. Geurts cm. Yungping-fu ligt in de provincie Hebei in het noordoosten van China. Na enig aandringen gaven de broeders in 1927 toe. De eerste vestiging was in Tangshan. Zij waren de eerste Nederlandse broedercongregatie in China. De broeders namen een internaat over en startten diverse beroepsopleidingen. In 1936 vond de inkleding van de eerste Chinese broeders plaats. Tijdens de oorlog werden de broeders in China geïnterneerd, maar zij overleefden de oorlog. In 1949 moesten de broeders op last van de communistische autoriteiten China verlaten met achterlating van de Chinese broeders. Bisschop Mgr. Huibers betreurde het vertrek, omdat hij meende dat een marteldood voor de congregatie zeer vererend zou zijn geweest (rapport 25, Fr. K. Paanakker/W.M., 3).
Nieuw-Guinea Een jaar voor het vertrek uit China (1948) waren de broeders met missie in Nederlands Nieuw-Guinea begonnen. Eerder waren er al verzoeken uit (onder meer) Nederlands-Indië gekomen, maar door personeelsgebrek kon daaraan geen gehoor worden gegeven. Het perspectief van aflopende missie in China veranderde dit echter. Op verzoek van apostolisch vicaris mgr. J. Grent msc begonnen de broeders in Merauke en toen de missie in China beëindigd was ook in Langgur (Kei-eilanden, 1949-1960). Daar beheerden de broeders in 1960 een lagere technische school en een internaat (rapport 25, Fr. K. Paanakker/W.M., 4 en 8). In Merauke startten zij met technisch onderwijs, landbouwonderwijs en een internaat. In 1956 opende men een landbouwcentrum in Képi (1956-1980) en in 1957 in Mindiptana (1957-1976) een lagere school met internaat (Pius-almanak 1960, 428). Hun inspanningen op dat gebied bereikten een hoogtepunt in de jaren zestig, toen zij ook een begeleidingsprogramma opzetten voor afgestudeerden (rapport 25, Fr. K. Paanakker/W.M., 4, 8). Er werkten op dat moment 17 broeders op scholen en internaten in Képi, Mindiptana en Merauke . Ook was er specifiek een broeder belast met het bouwen van kerken en scholen. Later breidden zij nog uit naar Sampit op Borneo en Manado op Celebes (rapport 25, Fr. K. Paanakker/W.M., 8). Van de Kei-eilanden werden de broeders in 1960 teruggetrokken, omdat zij wegens ondervoeding met gezondheidsproblemen kampten.
Canada Vanaf 1956 vertrokken er ook broeders naar de missie in Canada (Willemsen, B01). De Canadese priester MacNeill had namens de bisschop van Antigonish in Nova Scotia verzocht om de stichting van een technische school. De congregatie hoopte op vastigheid en roepingen en ging op het verzoek in . De broeders leidden in 1960 het Junior Technical Institute in New Glasgow en een noviciaat en landbouwcentrum in Mabou.
Alle informatie is, tenzij anders vermeld, geput uit: Van Woesik, 101, Willemsen, I, par. 3-1, Pius-almanak 1960/61, 348 en 428 en Boerrigter, In smarten geboren). |
Organisatie | Goedkeuring van de regel In 1853 werd voorlopige goedkeuring van de regel verleend door de apostolische internuntius en vice-superior van de Hollandse Missie mgr. C. Belgrado. Stichter Hesseveld werd tot moderator benoemd. De definitieve goedkeuring van de regel en de constituties door de bisschop van Haarlem was een lange en moeizame weg. Bij het streven naar pauselijke goedkeuring van de regel na 1925 speelde de gedachte mee dat de broedercongregatie dan meer bewegingsvrijheid zou krijgen tegenover de bisschop. Om de verstandhouding met de bisschop niet te schaden is de congregatie toch bisschoppelijk gebleven en ontving zij bisschoppelijke goedkeuring.
Verhouding broeders - katholieke geestelijkheid De verhouding tussen de broeders en de geestelijkheid was steeds gespannen. De broeders wilden graag een van hen als algemeen overste, maar de bisschop van Haarlem en andere kerkelijke autoriteiten hielden dit tot 1925 tegen. Boerrigter geeft de schuld aan het clericalisme en noemt dit zelfs als één van de nadelen van het rijke roomse leven. Leden van de geestelijkheid drongen in alle geledingen van organisaties door en meenden het altijd beter te weten dan leken zoals de broeders (Boerrigter, 248). De broeders beschouwden zichzelf als experts in het geven van onderricht aan kinderen en vonden dat deze deskundigheid door de clerus onvoldoende werd gehonoreerd. Ook in de huizen ontstonden geregeld conflicten tussen de rector, een priester, en de huisoverste. Een minder ernstig conflict werd veroorzaakt door kapelaan Frentrop die het gezag van de priester-directeur van de congregatie niet wilde erkennen. Hij werd door zijn eigen orde uit Amsterdam verwijderd, maar bleef zich met de congregatie bemoeien. Zo verzocht hij buiten Hesseveld om bij de paus om goedkeuring van de regel van de congregatie.
Bestuur: overste en raad Aanvankelijk werd de congregatrie bestuurd door priester-directeuren die het gezag van de bisschop van Haarlem vertegenwoordigden. Dit ging niet zonder problemen. In 1925 mochten de broeders in een algemeen kapittel voor het eerst een algemene overste uit hun midden kiezen. Toen dit gebeurd was, benoemde de bisschop van Haarlem, Carlier, de rector van Voorhout tot 'raadsman' van de zojuist gekozen algemeen overste, broeder Caspar Leusen. De broeders protesteerden openlijk tegen deze maatregel. De bisschop verzekerde dat de raadsman niet meer dan een tussenpersoon tussen hem en de algemeen overste zou zijn, maar de broeders vreesden voor ondermijning van het gezag van de algemeen overste. De bisschop trachtte de congregatie nog sterker onder clericaal gezag te brengen door een 'ervaren priesteropvoeder' te benoemen die als 'raadsman in de pedagodiek' de congregatie moest ondersteunen. De algemeen-overste werd geassisteerd door een algemene raad die uit tenminste zes en ten hoogste 12 leden bestond. Onder hen bevonden zich de twee assistenten van de algemeen overste, de admonitor en de novicenmeester. De huizen werden geleid door een overste geassisteerd door een bijzondere raad en een priester als rector.
Algemeen oversten Petrus Joannes Hesseveld 1854-1859 (priester-directeur) Joannes Hermanus Bekker 1859-1887 (priester-directeur) Antonius Henricus F. Wennen 1887-1895 (priester-directeur) Hermanus Franciscus J. Rikmenspoel 1895-1904 (priester-directeur) Bernardus Josephus Schrandt 1904-1913 (priester-directeur) Cornelis Marinus Jonckbloedt 1913-1925 (priester-directeur) Caspar Leusen 1925-1943 (broeder algemeen overste) Tarcisius van Dooremalen 1943-1955 (broeder algemeen overste) Waltherus Jansen 1955-1962 (broeder algemeen overste) Dalmatius van Heel 1962-na 1985 (broeder algemeen overste)
De missie De missie in Nieuw-Guinea viel onder het gezag van de apostolisch vicaris (later: de bisschop), steeds een pater van de Congregatie van Missionarissen van het H. Hart van Jezus. De paters meenden als clerici leiding te moeten geven aan de Broeders, die uitgingen van hun eigen initiatief en expertise op het gebied van onderwijs. Aangezien een contract tussen beide congregaties pas in 1961 tot stand kwam, bleven de broeders van Amsterdam tot die tijd financieel volledig afhankelijk van de apostolisch vicaris.
Alle informatie, tenzij anders is vermeld, ontleend aan: Boerrigter, In smarten geboren.
|
Doelstelling | Het doel van de congregatie werd door de oprichter Hesseveld als volgt omschreven: 'Als de congregatie de leiding van wezen of halve wezen op zich neemt, moet zij trachten die niet slechts godsvruchtig op te voeden, maar ook bekwaam te maken om in het vervolg van tijd zich het noodige onderhoud te verschaffen, hetzij door hen een ambacht te leeren of te doen leeren, of ook indien het zijn kan voor den landbouw op te leiden'. (Boerrigter, 62). Naast de werken van naastenliefde, in het bijzonder onderwijs en opvoeding, behoorde ook zelfheiliging van de leden tot de doelstellingen (Pius-almanak 1960/61, 348). Deze doelstellingen strekten zich ook uit tot de missie (Van Woesik, 100-101). Later werden de doelstellingen nog uitgebreid tot kinderbescherming (Willemsen, B01). |
Taken en activiteiten |
|
Geografie
Continenten |
|
Lokatie |
|
Niet-archivalische bronnen
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interviews | Acht interviews, te weten de nrs.:
41 134 289 403 438 445 486 606
|
Het archief
Meer over het archief |
|
||||||||||||||||||||
Bronnen met verslaglegging | Dagboeken
inv. nrs. 524-530. Dagboeken van de broeders verblijvend in China. 1927-1933, 1942-1949. 7 delen: 524. Dagboek 1927-1933 525. Dagboek 1942 526. Dagboek 1943-1944 527. Dagboek 1944-1945 528. Dagboek 1946 529. Dagboek 1947 530. Dagboek 1948-1949 (bevat een verslag over het verblijf in China tot april 1949, het verblijf in Nederland in april-oktober 1949 en daarna het verblijf in Indonesië. Zie voor het vervolg het dagboek van Indonesië inv. nr. 564)
519. 'Dagboek van de missiereis naar China 12 september - 11 december 1947' van broeder Canisius Beijer. 1947. 2 delen in 2 exemplaren.
inv. nrs. 564-570. Dagboeken van de broeders verblijvende in Papua (Irian Jaya). 1948-1964, 1975-1976. 5 delen en 2 omslagen 564. Dagboek 1948-1950 565. Dagboek 1951-1952 566. Dagboek 1953-1954 567. Dagboek 1955 568. Dagboek 1956 569. Dagboek 1957-1964. Aantekeningen in 14 cahiers. 1 omslag.
618. "Grepen uit een dagboek. Van mijn belevenissen in de missie te Nieuw Guinea (thans Irian Jaya) vicariaat Merauke, 1948-1964" van br. Ladislaus G. Oostermeyer. 1966. 1 deel
|
||||||||||||||||||||
Archivalie elders | Bisdom Haarlem Aangezien de congregatie eerst onder het bisdom Haarlem viel (zie organisatie) zijn veel stukken voor 1925 in het bisschoppelijk archief van Haarlem bewaard gebleven.
Broeders van Maastricht Stukken van vóór 1851 berusten bij de Broeders van Maastricht, aangezien de broeders van Amsterdam hun werk in het St. Aloysiusgesticht voortzetten (rapport 25, Fr. K. Paanakker/W.M., 6).
Jezuïeten Ten slotte bevindt zich in het archief van de Jezuïeten in de Historische Handschriftenverzameling de schriftelijke nalatenschap van mede-oprichter A. Frentrop SJ (rapport 25, Fr. K. Paanakker/W.M., 6). |
||||||||||||||||||||
Verwijzing naar andere archiefvormers | |||||||||||||||||||||
Opmerkingen | De archieven gaan op termijn naar het Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven in St. Agatha. |
||||||||||||||||||||
Informatiewaarde | Groot |