Fraters van Tilburg (CMM)
Naam | Fraters van Tilburg (CMM) |
Naamsvarianten |
|
Periode | 1844-2011 |
Denominatie | rooms-katholiek |
Org | Missie |
Korte geschiedenis | De congregatie De Congregatie van de Fraters van Tilburg werd in 1844 gesticht in Tilburg door pastoor Joannes Zwijsen (1794-1877), de latere bisschop van Den Bosch/aartsbisschop van Utrecht, die eerder al de congregatie van de Zusters van Liefde van Tilburg had opgericht in 1832. Zwijsen wilde twee congregaties hebben die zich zouden toeleggen op zorg en onderwijs. In principe kon dit ook buiten Nederland gebeuren. De bisschop schreef zelf de regel en had tot aan zijn dood veel invloed. Tot aan het einde van de jaren vijftig beperkten de fraters zich tot de (voormalige) Nederlandse koloniën, daarna zwermden zij uit over de hele wereld.
De missie Ned. Antillen Vanaf rond 1850 poogde de apostolisch vicaris van Curacao mgr. Niewindt broeders te interesseren voor onderwijs op dat eiland omdat hij de voorkeur gaf aan bijzonder boven neutrale door het gouvernement gegeven onderwijs. Tenslotte lukte het de in Tilburg geboren kapelaan F.E.C. (Ferdinand) Kieckens, die er al in 1855 in geslaagd was om een katholiek ziekenhuis in Willemstad op te richten, in 1886 om de generaal overste van de Fraters te vermurwen. Het missiewerk van de congregatie startte in dat jaar. Hiermee waren de fraters de tweede Nederlandse broedercongregatie die actief werd in de missie . Eerdere verzoeken had men beleefd afgewezen, omdat men in Nederland eigenlijk geen fraters kon missen. Aanvankelijk beperkten de fraters zich tot onderwijs aan welgestelden afkomstig uit Venezuela en Santo Domingo, maar na zes jaar richtten zij zich ook op de bevolking van Curaçao. In 1914 vond uitbreiding naar Bonaire en Aruba plaats. Aruba ging in 1938 weer over naar de Broeders van de Christelijke Scholen. De fraters moesten het werk op Aruba afstoten, omdat het onderwijs op Curaçao in die periode zo uitgebreid was dat de fraters moeite hadden de scholen daar te bemannen . De huizen op de drie benedenwindse eilanden waren actief in het onderwijs en opvoeding van verwaarloosde jongens en wezen . In 1969 hadden de fraters drie MAVO-scholen en vijf basisscholen in eigen beheer en verder acht scholen waaraan zij als onderwijzers waren verbonden.
Suriname Vanaf 1902 werkte de congregatie ook in Suriname, missiegebied van de Redemptoristen. Voordat dit gebeurde waren de fraters onder druk gezet door kerkelijke autoriteiten. In Nederland kampte de congregatie met een personeelstekort. De Redemptoristen namen hun toevlucht tot de prefect van de Congregatie Dde Propaganda Fide om voldoende druk uit te oefenen op het congregatiebestuur. De fraters waren in 1886, 1893 en 1894 al gevraagd door de apostolisch vicaris, maar hadden zelfs aan een formele opdracht van de Propaganda Fide in 1897 nog weerstand geboden. Eenmaal in Suriname aangekomen, namen de Fraters onderwijswerk uit handen van lekenpersoneel dat in dienst was van de Redemptoristen. De fraters verzorgden weesjongens en gaven les aan niet-katholieken uit alle lagen van de bevolking: Indianen, Brits-Indiërs, Chinezen, blanken en kleurlingen op een lagere school en (vanaf 1914) een MULO en een normaalschool. Zij beheerden een jongensinternaat in Paramaribo, waaraan eveneens een timmerij, boekbinderij, sigarenfabriek en drukkerij waren verbonden .
Ned. Indië Met de belofte dat de fraters behalve een Europese school ook een Hollands-Chinese school onder hun hoede mochten nemen en met een aanbeveling van kardinaal van Rossum op zak wisten de Kapucijnen het algemeen bestuur van de fraters in 1923 te overreden om in Padang op Sumatra missiewerk op te nemen. In die stad waren de Zusters van Liefde al gevestigd. Andere vestigingen kwamen tot stand in Menado en Tomohon op Celebes in 1924, waar de fraters ook les konden geven aan de inheemse bevolking. Op het islamitische Sumatra achtten zij dat niet mogelijk. Nieuwe vestigingen volgden in Medan (1926) en Makassar (1934). Het aandeel dat de congregatie had 'in de Oost' was aanzienlijk kleiner dan dat 'in de West'. De broeders waren op Celebes en in het apostolisch vicariaat van Medan actief in het lager-, hoger- en kweekschool onderwijs al dan niet met internaat. Na 1949 werd een deel deel van de scholen aangepast aan het Indonesische onderwijssysteem (SM in Balige Tapanoeli) .
Afrika Onder de fraters was in de jaren voorafgaand aan het zakenkapittel 1957 de wens om meer aan missie te doen toegenomen, zonder dat het bestuur hier echter gehoor aan gaf. Dit veranderde in 1957, toen de algemeen overste een oriëntatiereis door Afrika ondernam. In 1958 leidde dit tot vestigingen in Asumbi en Nyabaru in Kenya én in Nguema en Lubunda in de Belgische Congo. De fraters zouden in Congo blijven tot 1975. De broeders gaven hier middelbaar en kweekschool onderwijs in de apostolische vicariaten Luluaburg en Kongolo . In Kenya in het bisdom Kisumu gaven de broeders kweekschool onderwijs en bedienden een middelbare school. In 1959 volgde een nieuwe vestiging en wel in Doebra in Zuidwest-Afrika (het huidige Namibië). Hier werkten broeders op een middelbare en een normaalschool in het apostolisch vicariaat Windhoek .
Brazilië Een jaar later volgde nóg een nieuwe vestiging in Belo Horizonte, Brazilië.
Alle informatie, tenzij anders vermeld, is geput uit: Van Woesik, 99, Pius-almanak 1960/61, 427 en 456-458, Willemsen, I, par. 3-11, Van Vugt, 'De missie' en Van Vugt, Broeders, Derix, Brengers van de boodschap
|
Organisatie | De congregatie Paters en fraters Bij oprichting bestond de congregatie uit zowel fraters als paters, naar het voorbeeld van de Picpus-paters in Parijs, terwijl volgens Peijnenburg Zwijsen de laat-middeleeuwse Fraters van het Gemene Leven als voorbeeld in gedachten had. De achterliggende gedachte was dat de paters het bestuur over de congregatie op zich zouden nemen en tevens als priester voor de geestelijke verzorging konden instaan. Zo was het ook geregeld bij de Tilburgse Zusters van Liefde. De priester-student Antoon de Beer was dan ook van 1844 tot 1900 algemeen overste, door de Tilburgse fraters aangeduid als 'superior-generaal'. De algemeen overste bestuurde de congregatie tot 1861 in nauw contact met bisschop Zwijsen. Doordat de congregatie De Propaganda Fide en Zwijsen elkaar lang niet konden vinden kwam de pauselijke goedkeuring pas in 1870 af. Een twistpunt was de combinatie van priesters en lekenbroeders waar Rome niet aanwilde. Zwijsen streefde verder naar een zo groot mogelijke zeggenschap over 'zijn' congregatie en wilde daarom zelf de generaal overste benoemen. Hij was bevreesd dat de congregatie in de toekomst een speelbal van pastoors en bisschoppen zou worden en hij verwachtte een zekere protectie van de Heilige Stoel bij mogelijke problemen. De congregatie groeide veel langzamer dan de eveneens door Zwijsen gestichte congregatie van de Zusters van Liefde. In 1877 hadden de Fraters 174 leden en vijf huizen. Het moederhuis heeft altijd in Tilburg gestaan. De rechtspersoon was 'Vereniging van Fraters'. Het generalaat bevindt zich in Nederland. De congregatie exploiteerde ook een nog steeds bestaande grote drukkerij die voornamelijk schoolboeken uitgaf, Drukkerij R.K. Jongensweeshuis. Kardinaal Van Rossum was 'protector' (adviseur) van de congregatie.
Uiteengaan van broeders en paters De combinatie van priesters en broeders veroorzaakte steeds meer spanningen. De paters vormden een minderheid binnen de congregatie en hadden bovendien een minder duidelijke taakomschrijving en onvoldoende werk. De Congregatie van de Religieuzen in Rome kwam eraan te pas om het conflict tussen paters en fraters te beëindigen met een splitsing. De congregatie werd 'gedegradeerd' tot lekencongregatie en ook financieel gingen de fraters er niet op vooruit, terwijl de paters de congregatie verlieten en voor een groot deel opgingen in de diocesane clerus van 's-Hertogenbosch.
Toestand in 1944 Op 31 december 1939 telde de congregatie in Nederland 28 huizen met 882 fraters (incl. novicen). Er waren drie missiegebieden: Curacao, Suriname en Ned. Indië. In de missie van Curacao leidde men zes scholen voor gewoon lager onderwijs, een MULO-school en een weeshuis met ambachtsschool, tezamen 3.020 leerlingen. In de missie van Suriname: leiding over drie scholen voor gewoon lager onderwijs, een MULO-school en een weeshuis, met tezamen 1.783 leerlingen. In Ned. Indië: Sumatra: vijf scholen voor gewoon lager onderwijs, één MULO, tezamen 1.610 leerlingen Noord- en Zuid Celebes: drie scholen voor gewoon lager onderwijs, één MULO en twee internaten, tezamen 819 leerlingen In de drie missiën werkten toen 152 fraters met in totaal 7.512 leerlingen. (Horsten, Fraters van Tilburg, III (1952) 178).
Organisatie De congregatie is verdeeld in provincies, die weer in regio's. Indonesië is thans een aparte provincie.
Alle informatie is, tenzij anders vermeld, geput uit: Pius-almanak 1960/61, 345, Van Vugt, 'De missie', Van Vugt, Broeders en Peijnenburg, Zwijsen, 113-130. |
Doelstelling | Hoewel de stichter gemotiveerd was door het in zijn ogen gebrekkige onderwijs aan armere katholieke jongens, was de directe aanleiding voor oprichting van de congregaties de zorg voor weesjongens. Deze zorg was tot dan toe uitgeoefend door de Zusters van Liefde, die dit echter niet langer konden opbrengen wanneer de jongens ouder werden. Tot de doelstellingen van de congregatie behoorden niet alleen de heiliging van de leden, maar ook het beoefenen van liefdewerken. Onder die laatste werden verstaan de opvoeding en onderwijs van de jeugd, de opvoeding van doofstommen, blinden, wezen en verlaten kinderen en ten slotte de verpleging van mannelijke zieken bij epidemieën. Onder opvoeding en onderwijs werd ook de opleiding van seminaristen en van onderwijzers verstaan. In 1960 waren de doelstellingen nog wat nader gespecificeerd en ingedeeld in categorieën, te weten: 1) onderwijs en opvoeding in lagere scholen en kweekscholen en 2) onderwijs en opvoeding in internaten, weeshuizen en voogdijgestichten, met inbegrip van technische opleiding en 3) jeugdwerk, wijkwerk en dergelijke, met name gericht op de werkende jeugd . |
Taken en activiteiten |
|
Continenten |
|
Lokatie |
|
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interviews | 17 interviews, te weten de nrs.: 4 33 92 93 118 135 153 169 181 198 241 260 376 547 564 772 818
|
Meer over het archief |
|
||||||||||||||
Websites | |||||||||||||||
Archivalie elders | Het Archivo Nashonal, Curaçao bezit een Collectie Fraters van Tilburg, maar daarover is verder niets bekend. na@nationalarchives.an |
||||||||||||||
Losse archiefstukken | In het KDC in de Verzameling Losse Archivalia bevindt zich: LARC nr. 2740. Kronieken van Padang (Indonesië) door (anoniem) met een uiteenzetting van de werkzaamheden van de Fraters van Tilburg te Padang in de periode 1921-1946. Met aantekening. Kopieën.1921-1946, z.j,. |
||||||||||||||
Verwijzing naar andere archiefvormers |
Geschiedenis
Korte geschiedenis | De congregatie De Congregatie van de Fraters van Tilburg werd in 1844 gesticht in Tilburg door pastoor Joannes Zwijsen (1794-1877), de latere bisschop van Den Bosch/aartsbisschop van Utrecht, die eerder al de congregatie van de Zusters van Liefde van Tilburg had opgericht in 1832. Zwijsen wilde twee congregaties hebben die zich zouden toeleggen op zorg en onderwijs. In principe kon dit ook buiten Nederland gebeuren. De bisschop schreef zelf de regel en had tot aan zijn dood veel invloed. Tot aan het einde van de jaren vijftig beperkten de fraters zich tot de (voormalige) Nederlandse koloniën, daarna zwermden zij uit over de hele wereld.
De missie Ned. Antillen Vanaf rond 1850 poogde de apostolisch vicaris van Curacao mgr. Niewindt broeders te interesseren voor onderwijs op dat eiland omdat hij de voorkeur gaf aan bijzonder boven neutrale door het gouvernement gegeven onderwijs. Tenslotte lukte het de in Tilburg geboren kapelaan F.E.C. (Ferdinand) Kieckens, die er al in 1855 in geslaagd was om een katholiek ziekenhuis in Willemstad op te richten, in 1886 om de generaal overste van de Fraters te vermurwen. Het missiewerk van de congregatie startte in dat jaar. Hiermee waren de fraters de tweede Nederlandse broedercongregatie die actief werd in de missie . Eerdere verzoeken had men beleefd afgewezen, omdat men in Nederland eigenlijk geen fraters kon missen. Aanvankelijk beperkten de fraters zich tot onderwijs aan welgestelden afkomstig uit Venezuela en Santo Domingo, maar na zes jaar richtten zij zich ook op de bevolking van Curaçao. In 1914 vond uitbreiding naar Bonaire en Aruba plaats. Aruba ging in 1938 weer over naar de Broeders van de Christelijke Scholen. De fraters moesten het werk op Aruba afstoten, omdat het onderwijs op Curaçao in die periode zo uitgebreid was dat de fraters moeite hadden de scholen daar te bemannen . De huizen op de drie benedenwindse eilanden waren actief in het onderwijs en opvoeding van verwaarloosde jongens en wezen . In 1969 hadden de fraters drie MAVO-scholen en vijf basisscholen in eigen beheer en verder acht scholen waaraan zij als onderwijzers waren verbonden.
Suriname Vanaf 1902 werkte de congregatie ook in Suriname, missiegebied van de Redemptoristen. Voordat dit gebeurde waren de fraters onder druk gezet door kerkelijke autoriteiten. In Nederland kampte de congregatie met een personeelstekort. De Redemptoristen namen hun toevlucht tot de prefect van de Congregatie Dde Propaganda Fide om voldoende druk uit te oefenen op het congregatiebestuur. De fraters waren in 1886, 1893 en 1894 al gevraagd door de apostolisch vicaris, maar hadden zelfs aan een formele opdracht van de Propaganda Fide in 1897 nog weerstand geboden. Eenmaal in Suriname aangekomen, namen de Fraters onderwijswerk uit handen van lekenpersoneel dat in dienst was van de Redemptoristen. De fraters verzorgden weesjongens en gaven les aan niet-katholieken uit alle lagen van de bevolking: Indianen, Brits-Indiërs, Chinezen, blanken en kleurlingen op een lagere school en (vanaf 1914) een MULO en een normaalschool. Zij beheerden een jongensinternaat in Paramaribo, waaraan eveneens een timmerij, boekbinderij, sigarenfabriek en drukkerij waren verbonden .
Ned. Indië Met de belofte dat de fraters behalve een Europese school ook een Hollands-Chinese school onder hun hoede mochten nemen en met een aanbeveling van kardinaal van Rossum op zak wisten de Kapucijnen het algemeen bestuur van de fraters in 1923 te overreden om in Padang op Sumatra missiewerk op te nemen. In die stad waren de Zusters van Liefde al gevestigd. Andere vestigingen kwamen tot stand in Menado en Tomohon op Celebes in 1924, waar de fraters ook les konden geven aan de inheemse bevolking. Op het islamitische Sumatra achtten zij dat niet mogelijk. Nieuwe vestigingen volgden in Medan (1926) en Makassar (1934). Het aandeel dat de congregatie had 'in de Oost' was aanzienlijk kleiner dan dat 'in de West'. De broeders waren op Celebes en in het apostolisch vicariaat van Medan actief in het lager-, hoger- en kweekschool onderwijs al dan niet met internaat. Na 1949 werd een deel deel van de scholen aangepast aan het Indonesische onderwijssysteem (SM in Balige Tapanoeli) .
Afrika Onder de fraters was in de jaren voorafgaand aan het zakenkapittel 1957 de wens om meer aan missie te doen toegenomen, zonder dat het bestuur hier echter gehoor aan gaf. Dit veranderde in 1957, toen de algemeen overste een oriëntatiereis door Afrika ondernam. In 1958 leidde dit tot vestigingen in Asumbi en Nyabaru in Kenya én in Nguema en Lubunda in de Belgische Congo. De fraters zouden in Congo blijven tot 1975. De broeders gaven hier middelbaar en kweekschool onderwijs in de apostolische vicariaten Luluaburg en Kongolo . In Kenya in het bisdom Kisumu gaven de broeders kweekschool onderwijs en bedienden een middelbare school. In 1959 volgde een nieuwe vestiging en wel in Doebra in Zuidwest-Afrika (het huidige Namibië). Hier werkten broeders op een middelbare en een normaalschool in het apostolisch vicariaat Windhoek .
Brazilië Een jaar later volgde nóg een nieuwe vestiging in Belo Horizonte, Brazilië.
Alle informatie, tenzij anders vermeld, is geput uit: Van Woesik, 99, Pius-almanak 1960/61, 427 en 456-458, Willemsen, I, par. 3-11, Van Vugt, 'De missie' en Van Vugt, Broeders, Derix, Brengers van de boodschap
|
Organisatie | De congregatie Paters en fraters Bij oprichting bestond de congregatie uit zowel fraters als paters, naar het voorbeeld van de Picpus-paters in Parijs, terwijl volgens Peijnenburg Zwijsen de laat-middeleeuwse Fraters van het Gemene Leven als voorbeeld in gedachten had. De achterliggende gedachte was dat de paters het bestuur over de congregatie op zich zouden nemen en tevens als priester voor de geestelijke verzorging konden instaan. Zo was het ook geregeld bij de Tilburgse Zusters van Liefde. De priester-student Antoon de Beer was dan ook van 1844 tot 1900 algemeen overste, door de Tilburgse fraters aangeduid als 'superior-generaal'. De algemeen overste bestuurde de congregatie tot 1861 in nauw contact met bisschop Zwijsen. Doordat de congregatie De Propaganda Fide en Zwijsen elkaar lang niet konden vinden kwam de pauselijke goedkeuring pas in 1870 af. Een twistpunt was de combinatie van priesters en lekenbroeders waar Rome niet aanwilde. Zwijsen streefde verder naar een zo groot mogelijke zeggenschap over 'zijn' congregatie en wilde daarom zelf de generaal overste benoemen. Hij was bevreesd dat de congregatie in de toekomst een speelbal van pastoors en bisschoppen zou worden en hij verwachtte een zekere protectie van de Heilige Stoel bij mogelijke problemen. De congregatie groeide veel langzamer dan de eveneens door Zwijsen gestichte congregatie van de Zusters van Liefde. In 1877 hadden de Fraters 174 leden en vijf huizen. Het moederhuis heeft altijd in Tilburg gestaan. De rechtspersoon was 'Vereniging van Fraters'. Het generalaat bevindt zich in Nederland. De congregatie exploiteerde ook een nog steeds bestaande grote drukkerij die voornamelijk schoolboeken uitgaf, Drukkerij R.K. Jongensweeshuis. Kardinaal Van Rossum was 'protector' (adviseur) van de congregatie.
Uiteengaan van broeders en paters De combinatie van priesters en broeders veroorzaakte steeds meer spanningen. De paters vormden een minderheid binnen de congregatie en hadden bovendien een minder duidelijke taakomschrijving en onvoldoende werk. De Congregatie van de Religieuzen in Rome kwam eraan te pas om het conflict tussen paters en fraters te beëindigen met een splitsing. De congregatie werd 'gedegradeerd' tot lekencongregatie en ook financieel gingen de fraters er niet op vooruit, terwijl de paters de congregatie verlieten en voor een groot deel opgingen in de diocesane clerus van 's-Hertogenbosch.
Toestand in 1944 Op 31 december 1939 telde de congregatie in Nederland 28 huizen met 882 fraters (incl. novicen). Er waren drie missiegebieden: Curacao, Suriname en Ned. Indië. In de missie van Curacao leidde men zes scholen voor gewoon lager onderwijs, een MULO-school en een weeshuis met ambachtsschool, tezamen 3.020 leerlingen. In de missie van Suriname: leiding over drie scholen voor gewoon lager onderwijs, een MULO-school en een weeshuis, met tezamen 1.783 leerlingen. In Ned. Indië: Sumatra: vijf scholen voor gewoon lager onderwijs, één MULO, tezamen 1.610 leerlingen Noord- en Zuid Celebes: drie scholen voor gewoon lager onderwijs, één MULO en twee internaten, tezamen 819 leerlingen In de drie missiën werkten toen 152 fraters met in totaal 7.512 leerlingen. (Horsten, Fraters van Tilburg, III (1952) 178).
Organisatie De congregatie is verdeeld in provincies, die weer in regio's. Indonesië is thans een aparte provincie.
Alle informatie is, tenzij anders vermeld, geput uit: Pius-almanak 1960/61, 345, Van Vugt, 'De missie', Van Vugt, Broeders en Peijnenburg, Zwijsen, 113-130. |
Doelstelling | Hoewel de stichter gemotiveerd was door het in zijn ogen gebrekkige onderwijs aan armere katholieke jongens, was de directe aanleiding voor oprichting van de congregaties de zorg voor weesjongens. Deze zorg was tot dan toe uitgeoefend door de Zusters van Liefde, die dit echter niet langer konden opbrengen wanneer de jongens ouder werden. Tot de doelstellingen van de congregatie behoorden niet alleen de heiliging van de leden, maar ook het beoefenen van liefdewerken. Onder die laatste werden verstaan de opvoeding en onderwijs van de jeugd, de opvoeding van doofstommen, blinden, wezen en verlaten kinderen en ten slotte de verpleging van mannelijke zieken bij epidemieën. Onder opvoeding en onderwijs werd ook de opleiding van seminaristen en van onderwijzers verstaan. In 1960 waren de doelstellingen nog wat nader gespecificeerd en ingedeeld in categorieën, te weten: 1) onderwijs en opvoeding in lagere scholen en kweekscholen en 2) onderwijs en opvoeding in internaten, weeshuizen en voogdijgestichten, met inbegrip van technische opleiding en 3) jeugdwerk, wijkwerk en dergelijke, met name gericht op de werkende jeugd . |
Taken en activiteiten |
|
Geografie
Continenten |
|
Lokatie |
|
Niet-archivalische bronnen
Selectie uit de literatuur |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interviews | 17 interviews, te weten de nrs.: 4 33 92 93 118 135 153 169 181 198 241 260 376 547 564 772 818
|
Het archief
Meer over het archief |
|
||||||||||||||
Websites | |||||||||||||||
Archivalie elders | Het Archivo Nashonal, Curaçao bezit een Collectie Fraters van Tilburg, maar daarover is verder niets bekend. na@nationalarchives.an |
||||||||||||||
Losse archiefstukken | In het KDC in de Verzameling Losse Archivalia bevindt zich: LARC nr. 2740. Kronieken van Padang (Indonesië) door (anoniem) met een uiteenzetting van de werkzaamheden van de Fraters van Tilburg te Padang in de periode 1921-1946. Met aantekening. Kopieën.1921-1946, z.j,. |
||||||||||||||
Verwijzing naar andere archiefvormers |