Details van document 175
Nummer | 175 | |||||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Datum | tussen 11-07-1472 en 17-07-1472 | |||||||||||||||||||||
Documenttype | verbond | |||||||||||||||||||||
Plaats | Heerenberg 's | |||||||||||||||||||||
Vergadering | 11-07-1472 | |||||||||||||||||||||
Archief |
|
|||||||||||||||||||||
Incipit | Ersame gude friende, also in affwesen des hoigeboeren duerluchtigen fursten unss gnedigen lieven heren, heren Adolphs hertogen van Gelre ind van Guylich ende greven van Zutphen, sijnre gnaden lande, luyde ende undersaiten mit roeff, brant, doitslach, venckesschapp, brantschattinge, dingtale ende anderen oeveldaden an lijve ende guede | |||||||||||||||||||||
Explicit | Ende wes uwer gueder meyningen hiervan is, daer men sich in den besten nae schicken mach, begeren wij bij desem baiden brenger dis brieffs uwer gutliken beschreven antworde, unse here Got wille uwe ersamheit bewaeren. Geschreven onder secreet siegel heren Oesswaldtz here van dem Berghe des wij teser tijt sementlic hierin gebruycken. [Item in gelycker manieren hebben wij om den werckmeisteren ende allen gemeynen burgeren ende ingeseten geschreven.] Deputeerde der dryer vierdelen, burgermeistere ende raitzvriende des dryer houffsteide der lande van Gelre, Nymegen, Zutphen ende Arnhem teser tijt ten Berge ther dachfart wesende. |
|||||||||||||||||||||
Regest | Gedeputeerden van de drie kwartieren en de hoofdsteden Nijmegen, Zutphen en Arnhem schrijven de regering van Roermond dat zij de eenheid van het land willen bewaren en dat zij in afwezigheid van hertog Adolf besloten hebben om jonker Vincentius van Meurs als bestuurder van het land aan te wijzen; verzoeken via de bode van de brief hun standpunt in deze zaak kenbaar te maken. | |||||||||||||||||||||
Opmerking tekst | NB De brief is ongedateerd, maar de datering berust op het afschrift van Elburg, zie regesten van Elburg nrs. 399-401. De zinssnede tussen [ ] in het explicit ontbreekt bij Elburg. Vgl. Alberts, Staten II, 67-68. |