Notulen van de vergaderingen der Staten van Holland 1620-1640 door N. Stellingwerff en S. Schot

 
English | Nederlands

Aantekeningen op 11 december 1637

ZITTING F

Staten van Holland en Westfriesland, Zitting van 2 tot 22 december 1637

Vrijdag 11 december 1637 voornoen

34. Is gehouden het besogne bij den heeren gecommitteert tottet ondersoek van de geheele geleegentheyt van den Staet ende om geproportionneerde middelen tegens de lasten te vinden ten overstaen van de raedtpensionaris, sodat geen vergaderinge is gehouden.

Vrijdag 11 december 1637 nanoen

35. Is bij den gedeputeerden op voornoen gebesogneert hebbende op ’t proportioneeren van de middelen tegens ’t innecomen rapport ghedaen ende verhaelt dat zij mette heeren Committeerde Raden alles overleydt hebbende, bevinden datte noottelijcke schulden die geen uytstel van betaelinge connen lijden jegenwoordigh bedraegen ontrent de vijff millioenen; dat zij daertoe geen middelen hebben connen bedencken die haer in haer gemoedt hebben connen contenteren. Omme effenwel yet bij provisie te vinden dat noodigh weesen soude te presenteren in eenen hondertsten penning ende dat bij de steeden een somme van anderhalff millioen soude mogen werden gefurneert, te vinden op sodanigen maniere als ijder in den zijnen best geraden achten soude; de heeren Committeerde Raden daerbeneffens ten hooghste urgerende dat de verpondinge van ’t jaer 1637 geconsenteert ende aen ’t comptoir van Mirop moght werden gebracht om opte affectatie nyet t’eenemael in gebreecke te blijven, daer hij schoon promptelijck van betaelt werdende noch een groote somme op tecort compt, waerover de clachten van de compagnieën op hem geaffecteert van dagh te dagh grooter vallen tot grooten ondienst van den landen, urgeren oock zeer het menageren van de lasten ende ’t vermeerderen ende beneficiëren van oude middelen, doch datte heeren van Haerlem geëxcuseert hadden op ’t besogne te comen solange de 50 compagnieën nyet en souden weesen affgedanckt.

Deese zaecke in deliberatie geleyt zijnde wierde bij de heeren van Dordrecht, Haerlem ende Goude versocht dat belanghende de clachten over het mandement van complaincte bij dijckgraeff ende hooge heemraden van Rijnlandt tegens haer gelicht, alhier volgens ’t geadviseerde van de meeste leeden moght werden geconcludeert tenmintsten in omvraege ghebracht off men opte surcheance van proceduren soude concluderen off nyet. Daertegens de Edelen haer op ’t alderserieuste canten, sustinerende als vooren ’tzelve te weesen tegens haer privilegen ende geen conclusie inne te connen gedooghen; waerover so langhe disputen ende contestatiën over ende weeder over vielen dat geen vorder deliberatie gevallen, maer alles uytgestelt is tot merghen.