Brinkman, Anna Catharina (1760-1828)

 
English | Nederlands

BRINKMAN, Anna Catharina (ged. Amsterdam 21-10-1760 – gest. Den Haag 4-7-1828), schrijfster en vertaalster. Dochter van Hendrik Brinkman (1725-1776), handelaar, en Alida Phaff (1732-1761). Anna Catharina Brinkman ging op 12-11-1784 in Amsterdam in ondertrouw met Coenraad van Streek (1765-ca. 1794), wijnkoper. Het huwelijk bleef kinderloos.

Anna Catharina (Naatje) was het zesde kind in het gezin Brinkman-Phaff. Haar vader, afkomstig uit Bielefeld (Duitsland), handelde in kruiden en was redelijk welgesteld. Ze was één jaar oud toen haar moeder overleed; haar vader hertrouwde niet. Hij overleed vijftien jaar later, zodat Anna Catharina op haar zestiende wees was. Een van de haar toegewezen voogden was Johannes Klap, predikant van de lutherse gemeente waartoe het gezin Brinkman behoorde. Over haar scholing is niets bekend, maar later blijkt ze Frans, Latijn en Duits te kennen. Frans beheerste ze ook actief, zoals uit een brief van haar blijkt (uit circa 1820; Koninklijke Bibliotheek)). Duits zal ze van haar vader geleerd hebben.

Op haar 24ste trouwde Naatje Brinkman in de Waalse kerk van Amsterdam met de vijf jaar jongere wijnkoper Coenraad van Streek, over wie verder niets bekend is. Wanneer ze is gaan schrijven, is onduidelijk, maar haar vroegst bekende publicatie is van eind 1790 of begin 1791: een gedicht naar aanleiding van de dood van haar vroegere voogd, Johannes Klap. In 1791 volgde een briefroman, Eduard en Charles, en twee jaar later een bundel Zedelijke verhalen, fabelen en vertellingen voor de Nederlandsche jeugd (1793). Waarschijnlijk is haar man het jaar daarop overleden, want haar Grootheid en zwakheid van den mensch (1795) publiceerde ze als N.C. Brinkman, wed. C. van Streek. Naatje – de N in haar initialen N.C. – is nooit hertrouwd. Om in haar onderhoud te voorzien is zij gaan schrijven en vertalen.

Via haar neef Arend Fokke Simonsz. had Naatje Brinkman goede contacten in de Amsterdamse toneelwereld (Lauwerkrans), die haar hele leven standhielden. In ‘het eerste jaar der Bataafse vrijheid’ (1795) beproefde ze zelf haar pen op een – berijmd – toneelstuk, De triumph der vryheid, dat ze opdroeg aan ‘de vrije Batavieren’. Aan het eind van het stuk moeten alle personages tezamen ‘vivat de natie! vivat de Fransen! vivat de vrijheid!’ roepen. Het stuk verscheen datzelfde jaar nog in Franse vertaling. Voor zover bekend heeft Naatje Brinkman daarna alleen maar toneelstukken en zangspelen vertaald, vooral uit het Frans. In 1800 schreef ze een Lykzang op het overlijden van de acteur Jan Adriaan Roos, de man van de toneelspeelster Hilletje Rivier. Ook de dood van de Bartholomeus Ruloffs (1801), muziekmeester van de Amsterdamse Schouwburg, herdacht ze in een gedicht.

Een jaar na haar patriotse toneelstuk publiceerde Naatje Brinkman een vertaling van de Catéchisme républicain van De la Chabeausièrre: De Fransche catechismus, of Beginselen van republikeinsche zedekunde (1796) – een pseudo-catechismus die volgens P.J. Buynsters (225) als schoolboek bedoeld was. Eind 1798 volgde ze, onder de naam N.C. van Streek, Maria Bos op als redactrice van de Constitutioneele Oprechte Nationaale Courant en de Constitutioneele Bataafsche Courant. Onbekend is tot wanneer ze dit redacteurschap uitgeoefend heeft – wellicht tot 1804 (Jensen, 74, 262). Beide kranten waren, ook al onder haar voorgangster, regeringsgetrouw (idem, 72) en die regering lag inmiddels bij de Fransen en Napoleon. Brinkmans pro-Napoleontische houding kwam tot uiting in bijvoorbeeld haar eigen gedichten die ze in de Constitutioneele Couranten plaatste.

Naatje Brinkman was van vele schrijversmarkten thuis, en dat had ook praktische redenen: op die manier kon ze op verschillende terreinen geld verdienen. Zo schreef ze onder meer een tweedelige roman, Julius en Amalia, of de Gevaaren van een al te gevoelig hart (1805-1806) en een opvoedkundig boekje, Bibliotheek voor de schoone sexe (1807). Naar aanleiding van haar vergeefse poging Napoleon te ontmoeten, schreef ze een verhaal over haar Uitstap naar Brussel bij Bonaparte’s koomst en verblijf aldaar (1803). Na de val van Napoleon echter dichtte ze met hetzelfde gemak een vreugdevers over de terugkeer van de Nederlandse soldaten uit het Franse leger: Op de terugkomst van Neêrlands jongelingen uit de Fransche slavernij (1814). Als vele broodschrijvers voor en na haar, zette Naatje Brinkman de tering naar de nering.

Omstreeks 1815 verruilde Naatje Brinkman Amsterdam voor Den Haag. Dat jaar verscheen haar vertaling van Vergilius’ Aeneas, waarvan ze eerder al, in 1806, de eerste twee zangen had gepubliceerd met een opdracht aan de toenmalige raadpensionaris Schimmelpenninck. Het was haar meest ambitieuze werk, ook in haar eigen ogen: ze was, zo benadrukte ze zelf, ‘de enige vaderlandse vrouw’ die toen een klassiek werk aan het vertalen was. Volgens Ria Koolmees-Drost wierf ze zelf actief intekenaren voor dit werk (Lauwerkrans, 721). De uiteindelijke lijst ziet er indrukwekkend uit: Willem I – aan wie de vertaling opgedragen was – bestelde zes exemplaren en verder namen vele ministers, hoogleraren en predikanten een exemplaar af. Ook ondernemers (Johanna Elisabeth Swaving), aristocraten (Keetje Hodshon) en bekende dichters (Bilderdijk, Feith, Helmers) prijken op de lijst. Behalve uit de verkoop, had de Aeneas ook andere inkomsten opgeleverd: voor elk van de twaalf zangen had ze van Lodewijk Napoleon en zijn opvolgers tweehonderd gulden ontvangen. Verder heeft ze voor koning Willem I en zijn familie heel wat gelegenheidsgedichten geschreven die haar ‘gratificatiën’ opleverden (idem). Van hem kreeg ze uiteindelijk een jaargeld van zevenhonderd gulden toegewezen.

Na 1820 heeft Naatje Brinkman nog slechts gelegenheidsgedichten geschreven, bijvoorbeeld naar aanleiding van de overstromingen in februari 1825: Offer van menschlievendheid, dichtstuk, ten voordeele der ongelukkigen in den jongstleden watersnood. Wellicht haar allerlaatste gedicht was dat ter nagedachtenis van de toneelspeelster Johanna Cornelia Wattier (1827). Het is niet ondenkbaar dat deze ster van het toenmalige toneel en Naatje Brinkman elkaar in hun laatste jaren opzochten: ze waren immers ongeveer gelijktijdig vanuit Amsterdam in Den Haag komen wonen. Naatje Brinkman overleed ruim een jaar later, op 4 juli 1828. Daarna raakten zij en haar werk in de vergetelheid. De naslagwerken waar ze in terecht is gekomen, onthouden zich van een oordeel over haar geschriften.

Naslagwerken

Van der Aa; Frederiks en Van den Branden; Kobus/De Rivecourt; Lauwerkrans; NBAC; NNBW [onder Van Streek]; Verwoert.

Archivalia

  • Stadsarchief Amsterdam: Dopen 243 (Luthers), p. 14 (7v). DTB, Trouwen 629, p. 479.
  • Brieven van Anna Catharina Brinkman bevinden zich in o.a. de Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), de Koninklijke Bibliotheek en het Letterkundig Museum (Den Haag).

Publicaties

Anna Catharina Brinkman publiceerde voornamelijk als: N.C. (of: wed.) van Streek geb. Brinkman, en N.C. Brinkman wed. van Streek. Behalve de hierboven genoemde werken schreef zij (de lijst is niet uitputtend):

Oorspronkelijk werk

  • Mijne eerste aandoeningen, over het afsterven van [...] Johannes Klap (Amsterdam z.j. [1790/91]).
  • Op het afsterven van mijn hooggeachten neef, en vriend, den heere A. Fokke Simonsz. (Amsterdam z.j. [1812]).
  • Characters en lotgevallen van Adelson, Heloize en Elius. In brieven, 2 delen (Amsterdam 1801, 1804).
  • Dichtregelen aan zijne excellentie den heere raadpensionaris R.J. Schimmelpenninck (Den Haag z.j. [1805)].
  • Treurzang bij ’t ongeluk dat de stad Leyden getroffen heeft (z.p. [Amsterdam] z.j. [1805]).
  • Het geluk. In drie zangen (Den Haag 1820).
  • Ter nagedachtenis van mevrouw Wattier-Ziesenis (Den Haag/Amsterdam z.j. [1827]) [Knuttel Pflt. 25699].

Vertalingen

  • Philippe en Georgette. Zangspel (Amsterdam 1796) [naar J.M. Boutet deMonvel].
  • Camille, of Het onderaardsch gewelf. Zangspel (Amsterdam 1796) [naar B.J. Marsollier des Vivetières].
  • De echtscheiding. Toneelspel (Amsterdam 1798) [naar C.A. Demoustier].
  • De bruine Robbert, 2 delen (Leiden 1802) [naar K.C. Cramer; 2de deel getiteld: Het blonde Netje].
  • De veldeling, of de Fransche landgedichten (Amsterdam 1802, 1803) [naar J. Montanier].
  • Raoul Blauwbaard. Zangspel (Amsterdam 1807) [naar M.J. Sedaine].

Literatuur

  • P.J. Buijnsters, ‘Nederlandse kinderboeken uit de achttiende  eeuw’, in: Harry Beckering e.a. red., De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek (Amsterdam 1989) 168-118, aldaar 225.
  • Lotte Jensen, ‘Bij uitsluiting voor de vrouwelijke sekse geschikt’. Vrouwentijdschriften en journalistes in Nederland in de achttiende en negentiende eeuw (Hilversum 2001) 62, 72-75, 83, 84, 262.

Illustratie

Titelpagina van Anna Catharina Brinkman, De Aeneas van Virgilius, 1815 (Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties).

Redactie

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 580

laatst gewijzigd: 07/11/2016

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.