Bruyn, Maria Elisabeth de (1752-na 1782)

 
English | Nederlands

BRUYN, Maria Elisabeth de (geb. Amsterdam 26-12-1752 – gest. na 1790), toneelspeelster, danseres, zangeres en theaterentrepreneur. Dochter van Cornelis de Bruyn (1722-na 1777), danser en toneelspeler, en Anna Joseph Bokan (ca. 1715-1775), toneelspeelster. Een huwelijk van Maria de Bruyn is niet bekend. Zij kreeg 1 buitenechtelijke dochter.

Maria Elisabeth (Mietje) de Bruyn werd geboren als vierde kind van Anna Bokan en haar tweede echtgenoot Cornelis de Bruyn. Als zoveel kinderen uit acteursgezinnen zal ze thuis al op jonge leeftijd toneel hebben leren spelen, of in ieder geval zingen en dansen. Vermoedelijk heeft ze als kind op het toneel gestaan van de Amsterdamse schouwburg, tot ze in 1763 met haar ouders naar Den Haag verhuisde. daar kwam het hele gezin bij het gezelschap van Marten Corver, die er een schouwburg had. Volgens de auteur van het Galante leeven (33) gingen haar ouders in 1770 failliet en zou Maria op aandringen van de boedelcurators pas toen aan het toneel zijn gegaan, waarschijnlijk om zo haar bijdrage te leveren aan het gezinsinkomen. Wat daarvan zij, ze was toen geen veertien zoals de auteur beweert, maar zeventien.

In 1773 vertrok Maria de Bruyn met haar ouders naar Rotterdam om bij de nieuwe schouwburg van Jan Punt te gaan spelen. Daar waren ze gezamenlijk geëngageerd voor 42 gulden, Maria en haar moeder als ‘actrices in ’t komiek’ en zangeres, haar vader als balletmeester (T.T., 6). Vanaf het seizoen 1774/75 had Maria een eigen contract, met een jaargage van zeshonderd gulden.

Op 28 december 1774, de feestelijke openingsavond van de nieuwe Rotterdamse Schouwburg, traden Maria de Bruyn en haar moeder op in de klucht Blindemannetje, die opgevoerd werd na het treurspel Maria van Bourgondiën, waarin haar moeder ook speelde. Het jaar daarop, in mei, stierf haar moeder. De nog minderjarige Maria kreeg een toeziend voogd aangewezen, een zekere heer Limburg (Haverkorn, 166). In 1776, nog geen maand na het aantreden van de toneelspeler Marten Corver als directeur van de Schouwburg, eiste Maria de Bruyn een spelerscontract, waarin expliciet zou staan dat ze nooit hoefde op te treden ‘als gevolg, non in een klooster enz. [...], hetwelk te laag voor haar ware’ (gecit. Gras, ‘Punt en Corver’, 206). Ze dreigde naar Amsterdam te vertrekken – waar ze inderdaad een aanbod moet hebben gehad – maar zag daarvan af, mogelijk uit vrees dat de schouwburgcommissarissen dan haar, naar verluidt alcoholische vader zouden ontslaan. Deze actie kan haar ingeblazen zijn door haar beschermheer Gelinus van Spaan, commissaris van de Schouwburg, die meende dat ze betere rollen moest krijgen dan Corver haar had toebedacht (De Haan e.a., 120). Of Maria de Bruyn méér was dan Van Spaans protégee is niet bekend. Wel blijkt uit een bewaard gebleven gedicht dat hij zeer verliefd op haar was (Idem, 142). Overigens werd Maria’s eis afgewezen; wel kreeg ze in 1777 een loonsverhoging (Gras, ‘Punt en Corver’, 210).

In de jaren onder Punt en later Corver speelde Maria de Bruyn onder meer Elizabeth in Anthonius Hambroek van Jan Nomsz., Porcia in De dodelijke minnenijd van Willem van der Hoeven en Lizette dan wel Maria in De vriendschap van M. van der Winden. Tussen 1774 en 1779 speelde ze in Rotterdam in totaal 145 verschillende rollen, waarvan de meeste (122) in blij- en kluchtspelen, tegen een gemiddelde jaargage van 850 gulden (De Haan e.a., 129). Ze schijnt een voorkeur voor travestierollen gehad te hebben, en ze kon niet alleen zingen en dansen – wat vele acteurs konden – maar ook schermen. Ook zou ze graag in mannenkleren ‘aan de zwier’ zijn gegaan (Galante leeven).

Toen de Rotterdamse schouwburgcommissarissen in maart 1779, na allerlei strubbelingen met Corver, de schouwburg aan Maria de Bruyn verhuurden, hield Corver het voor gezien. Volgens de loonlijst die Maria voorlegde aan de commissarissen verdiende ze in haar nieuwe functie 1500 gulden, meer dan ieder ander in de troep behalve de balletmeester die anderhalf keer zoveel kreeg (Haverkorn, 219). Zomer 1779 speelde de troep in onder meer Leiden, onder leiding van Maria de Bruyn. Misschien werd in het seizoen 1779/80 Amida opgevoerd, een toneelstuk door de – op dat moment Rotterdamse – acteur Simon Rivier: hij had het aan haar opgedragen. Op 10 april 1780 vond echter een geheel andere gebeurtenis plaats: toen werd in de rooms-katholieke kerk aan ’t Steiger in Rotterdam een Maria Elizabeth Caarten gedoopt, onecht kind van Maria Elisabeth de Bruyn en Petrus Caarten. Aan Maria’s directie van de Schouwburg kwam in augustus van dat jaar een einde. Onduidelijk is of het een met het ander te maken had.

Na haar vertrek bij de Rotterdamse Schouwburg nam Maria de Bruyn, inmiddels in het bezit van een toneeltent, de leiding op zich over een reizende troep van Amsterdamse en Rotterdamse acteurs. Volgens de auteur van het Galante leeven verhuurde ze de toneeltent echter al in 1780 aan een zekere Jacques Julien, die vermoedelijk eveneens een reizende troep bestierde. Haar collega-acteur Herman ’s Gravesande zou er de verantwoordelijkheid voor dragen. Waarschijnlijk heeft deze later zelf de toneeltent gekocht: in 1783 en 1784 stond hij namelijk met een reizend gezelschap en een ‘nieuwe tent’ in Leeuwarden (Leeuwarder Courant). Maria de Bruyn zelf verdwijnt uit beeld. Misschien heeft ze zich inderdaad een paar keer teruggetrokken in een klooster in Antwerpen (waar haar moeder vandaan kwam) en misschien heeft ze inderdaad enige periodes ingewoond bij de weduwe van Jan Punt, Catharina Fokke (die ze kende van de Rotterdamse Schouwburg), zoals – onder nog veel meer onverifieerbaars – beweerd wordt in het Galante leeven. Het is onbekend waar en wanneer Maria Elisabeth de Bruyn is overleden.

Archivalia

  • Stadsarchief Amsterdam: DTB, Dopen 334 (Franse kapel), p. 373 [M.E. de Bruyn].
  • Gemeentearchief Rotterdam: DTB, Dopen, inv. nr. 36, d.d. 10-4-1780 [M.E. Caarten]; Oud Notarieel Archief, inv. nr. 3354, p.410-428 [testament Pieter Caarten].

Naslagwerken

Coffeng.

Literatuur

  • T.T., Brief van een heer te Rotterdam aan zyn’ vriend te Amsteldam, vervattende een nauwkeurig en echt bericht weegens het engageeren, van de meeste acteurs en actrices der gewezene schouwburg te Amsteldam; voor den tyd van 10 jaaren te Rotterdam (z.p. z.j. [1773]) 6.
  • Schilderachtige beschryvingen van den nieuwgebouwde Rotterdamsche Schouwburg, en het nieuwe treurspel Maria van Bourgondiën (z.p. z.j. [1774/75]) 7 [UBA, Port. ton. 7-35].
  • Simon Rivier, Apollo, Melpomené en Thalia. Voorspel dienende ter opening van het tooneel buiten Rotterdam, onder het bestuur van mej. M.E. de Bruyn (Rotterdam 1779).
  • ‘Het leeven der soubritte actrice M. de B...., of de kleine schoone’, in: ’t Galante leeven der Nederlandsche actrices (z.p. z.j. [ca. 1784]) 33-37.
  • P. Haverkorn van Rijsewijk, De oude Rotterdamse Schouwburg (Rotterdam 1882) 39, 47, 164-166, 209-210, 214, 217-225, 381-383.
  • R. de Haan e.a., ‘Een Rotterdams koopman en zijn repertoirelijst (1774-1779)’, Scenarium 8 (1984) 119-144, aldaar 119-124, 129, 138, 142 noot 7.
  • Henk Gras, ‘Punt en Corver tussen heeren, of nieuw licht op de eerste jaren van de schouwburg in Rotterdam, 1773-1778. Oorspronkelijk vaderlandsch klugtspel’, Rotterdams Jaarboekje (1999) 183-210, aldaar 206, 210.
  • Henk Gras, ‘“Taal, Poëzij en kunstbeleid/ Met behoud, liefst, van uw maagd’lijkheid”. Nieuw licht op de vroege schouwburggeschiedenis van Rotterdam, 1781-1792’, Rotterdams Jaarboekje (2002) 244-282, aldaar 244.

Auteur: Anna de Haas

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 565

laatst gewijzigd: 05/02/2015

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.