© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Maarten Hell, Dorp, Josina van, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Dorp [13/01/2014]
DORP, Josina van (geb. Zevenbergen 1565 – gest. Den Haag 1646), als kind gegijzeld door achtereenvolgens Alva en Don Juan, later voorvechtster van het katholicisme. Dochter van Arend van Dorp (1528-1600), drost van Zevenbergen, en Antoinetta Grillet de la Roche-Breteau (gest. 1588). Josina van Dorp trouwde in 1604 met Charles du Bec-Crespin (gest. 1624), ritmeester in Staatse dienst. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren, die waarschijnlijk nog hetzelfde jaar overleed.
Josina van Dorp werd vernoemd naar haar grootmoeder Josina van Wyburch, die getrouwd was met een telg van het verarmde Hollandse adelsgeslacht Van Dorp. Omdat de heerlijke goederen van de familie verkocht waren, moest haar zoon Arend, Josina’s vader, ambten aannemen om aan de kost te komen. Hij combineerde een lucratieve functie als curator van het sterfhuis van de markies van Vlissingen en Veere met het drostambt van Zevenbergen, waar Josina in 1565 werd geboren. Haar moeder was de dochter van een baljuw uit de Zuidelijke Nederlanden. Verder had Josina vier oudere zusters, van wie één uit een eerder huwelijk van haar vader.
In Alva’s handen
De Opstand tegen Spanje bracht grote veranderingen teweeg in huize Van Dorp. Meer uit eigenbelang dan uit religieuze overtuiging koos Arend de kant van Oranje. Hij weigerde de godsdienstplakkaten uit te voeren en nam ontslag als drost, waarna het gezin naar Mechelen verhuisde. Vlak voor de herovering van Mechelen door koninklijke troepen (oktober 1572) vluchtte hij noordwaarts, met achterlating van de zevenjarige Josina en twee andere dochters – waar zijn echtgenote toentertijd verbleef, is onbekend. Landvoogd Alva liet hen gevangenzetten op het Begijnhof te Brussel om losgeld te kunnen eisen voor deze adellijke dochters. Zij werden overigens niet slecht behandeld; zo gingen zij in 1573 naar school in Lier, waar zij boeken, naaigerei en schrijfwaar kregen en waar een gouvernante de kleertjes van 'Josijnken' verstelde. Ondanks de goede verzorging moet de gevangenschap een moeilijke episode in Josina’s leven zijn geweest: zij was ver weg van haar ouders en een van haar zussen stierf in Mechelen. Eind 1574 was het losgeld betaald en kwamen de twee meisjes vrij. Een jaar later trouwde haar zus Louise met de bekende geus Louis de Boisot. In 1578 raakte Josina opnieuw in gevangenschap. Haar vader was op reis gevangengenomen door troepen van Don Juan, de Spaanse gouverneur-generaal van de Nederlanden. Als onderdeel van een uitwisselingsovereenkomst werden Josina en haar moeder tot zijn vrijlating maandenlang als gijzelaars in Leuven vastgehouden.
Omdat Arend van Dorp in dienst was van de opstandige staten verhuisde het gezin in 1581 naar een riant huis op het Noordeinde in Den Haag. Josina’s zus Louise was inmiddels weduwe geworden en hertrouwd met een Frans edelman en woonde in Abbeville. In 1585 logeerde Josina daar, kennelijk om haar zus te assisteren bij een bevalling. Zij schreef het thuisfront dat Louise in het kraambed was gestorven: het was Gods wil, maar een hard gelag voor wie het aanging.
Erfdochter
Als twintiger betrad Josina nu ook de huwelijksmarkt. Vanwege haar afkomst van de ‘rijke Dorp’ was zij een gewilde maar niet eenvoudig te verkrijgen partij, zoals de zoon van de heer van Asperen ondervond. Josina wimpelde hem af met een rijmpje waarin zij haar vrijheid boven de dwang van de liefde stelde. In haar bijzijn verwondde de afgewezen edelman zichzelf hierop met een dolk.
In plaats van te huwen bleef Josina thuis wonen om voor haar vader te zorgen. Verdacht van het doorspelen van staatsgeheimen aan de vijand sleet deze zijn laatste levensjaren als gevangene in zijn eigen huis in Den Haag. Na zijn overlijden in 1600 heeft Josina als executeur zijn uitgebreide en gecompliceerde nalatenschap verdeeld en beheerd. Uit de bewaard gebleven administratie is op te maken hoe consciëntieus zij deze taak heeft opgevat (Dozy, ‘Huishoudboekje’). Zij bekostigde de opvoeding van twee neefjes en een nichtje en moest zich weren tegen schuldenaren, diefachtig personeel en andere aasgieren. Zelf erfde Josina onder meer het huis in Den Haag, renten, grondbezit in Holland en Zeeland en de titel vrouwe van Middelharnis. Onderwijl leidde de erfdochter ook een vrolijk leven, getuige archiefvondsten van haar zangboek met Franse, Duitse en Italiaanse liederen en een recept voor puitaallikeur. Verder was zij veel op reis, voornamelijk in de Zuidelijke Nederlanden. Daar woonde haar familie van moederskant en kon zij openlijk het katholieke geloof belijden.
In 1601 vestigde Josina zich in Luik, waar zij ook het burgerrecht verwierf, maar een huwelijk bracht haar terug naar het opstandige noorden. In 1604 trouwde zij in Brussel met Charles du Bec(q)-Crespin baron van Boury, heer van Villebon en een gunsteling van de Franse koning Hendrik IV. De koning regelde voor Charles een ritmeesterschap in staatse dienst, zodat Josina kon terugkeren naar Den Haag. Vanuit Parijs, waar ze voor korte tijd alleen verbleef terwijl haar man al naar het noorden was afgereisd, schreef Josina hem een liefdesbrief. Ook is er in die brief sprake van hun pasgeboren kind. Vanaf 1607 woonde het echtpaar Villebon, zoals zij naar de heerlijkheid van Charles werden genoemd, in Den Haag. Josina’s ouderlijk huis verhuurden zij aan buitenlandse diplomaten, terwijl zijzelf eveneens op het chique Noordeinde gingen wonen. Het katholieke echtpaar genoot de bescherming van Oldenbarnevelt, die regelde dat zij thuis ongestoord de mis konden vieren: het werd de Haagse baljuw verboden hen hiervoor te beboeten.
Gewetenswroeging
Op 19 november 1624 verloor Josina haar man, vermoedelijk als gevolg van de pest. Hij overleed in Roosendaal en werd begraven in het hoogkoor van de kerk aldaar. Het zinde Josina niet dat de resten van haar geliefde daar lagen: twee jaar later kwam zij deze ophalen, zonder de begrafeniskosten te vergoeden aan de kerk. Ook op ander gebied stelde de weduwe orde op zaken. Een deel van haar vaders nalatenschap, een lap grond bij haar heerlijkheid Middelharnis, was geseculariseerd kerkbezit. Hierover kreeg Josina gewetenswroeging. Om dispensatie te krijgen wendde zij zich tot de apostolisch vicaris Rovenius, die haar opdroeg vijfduizend gulden te betalen. Dit was geen buitensporig hoog bedrag voor Josina, want haar vermogen werd in 1627 geschat op het tienvoudige, maar toch loste zij de som slechts in termijnen en niet volledig af.
Op haar oude dag zette Josina zich in voor haar geloofsgenoten. Vanaf mei 1645 huurde zij een huis in de Juffrouw Idastraat dat voorkomt op een lijst van katholieke vergaderplaatsen in Den Haag. Ook verleende zij onderdak aan ongehuwde vrouwen, wellicht zowel uit naastenliefde als ter verdrijving van de eenzaamheid. Na Josina’s kinderloos overlijden in 1646 was de kwijtschelding aan de rooms-katholieke kerk nog steeds niet afbetaald. Erfgenaam François de la Torre, kleinzoon van Josina’s zuster Margaretha, kreeg in 1654 volledige kwijtschelding van zijn broer, de nieuwe apostolisch vicaris Jacobus de la Torre. De morele erfschuld van Josina was hiermee voldaan.
Archivalia
- Gemeentearchief Roosendaal: Parochie St. Jan de Doper, inv. nr. 114 (Begraafregisters 1622-1639) [aantekening d.d. 22-10-1626, over het niet betalen].
- Het Utrechts Archief: toegangsnummer 1003 (Oud-Katholieke kerk in Nederland), inv. nr. 204 (Apostolische vicarissen).
- Nationaal Archief, Den Haag: Collectie Van Dorp, inv. nr. 1.10.01.
Literatuur
- Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht 2 (1849) 2de stuk, 68-69.
- Brieven en onuitgegeven stukken van jonkheer Arend van Dorp ,deel 1, B.J.N. van der Schueren ed. (Utrecht 1887).
- J.G. Dozy, ‘Het huishoudboek van Josina van Dorp’, Die Haghe (1902) 1-12.
- G. Coomans, ‘Familierelaties van Jacobus de la Torre’, Archief voor de Geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland 3 (1961) 35-49.
- H.M. Mensonides, ‘De kapel van de Franse ambassadeur in Den Haag in de eerste helft van de zeventiende eeuw’, Die Haghe (1969) 54-68, aldaar 63-65.
- W.W. van Driel, ‘Het Cartularium van Aernt van Dorp’, Nederlandsch Archievenblad 83 (1979) 232-242.
- H.F.K. van Nierop, Van ridders tot regenten: de Hollandse adel in de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw (Dieren 1984) 98, 132-134.
- W.W. van Driel, Familiearchief Van Dorp 1503-1657 (Den Haag 1986) [met genealogische gegevens in deel B op p. 110].
Auteur: Maarten Hell
laatst gewijzigd: 13/01/2014
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.