Engelberts, Johanna Ignatia Daniela Anna Jacoba (1880-1943)

 
English | Nederlands

ENGELBERTS, Johanna Ignatia Daniela Anna Jacoba, ook bekend onder het pseudoniem Ignatia Lubeley (geb. Vorden 19-5-1880 – gest. Huis ter Heide 17-9-1943), schrijfster. Dochter van Derck Engelberts (1852-1913), officier van justitie, en Anna Jacoba Nepveu (1844-1904). Johanna Engelberts bleef ongehuwd.

Johanna Engelberts groeide samen met haar eeneiige tweelingzus Frauck en twee broers op in een beschermd en comfortabel milieu, eerst in Vorden en vanaf haar vierde in Zutphen. De kinderen kregen onder meer les van de Zwitserse gouvernante Jeanne Elise Roberti, van wie zij meer Frans dan Nederlands leerden. Daarom kregen zij ook een paar keer per week les van een Nederlandse huisonderwijzer.

Johanna en Frauck hadden belangstelling voor geschiedenis en begonnen al jong met schrijven. ‘Wij deden het voor ons pleizier, we vonden het wel aardig, maar dachten er niet aan, „kunst” te geven’, aldus Frauck Engelberts (gecit. Risseeuw). Op hun twaalfde werd de tweeling op de kostschool Welgelegen te Warnsveld bij juffrouw Cornélie de Puy geplaatst. Na hun kostschooltijd gingen ze weer bij hun ouders wonen. Omdat de vader een carrière binnen de magistratuur ambieerde, woonde het gezin achtereenvolgens in Maastricht, Zierikzee en Assen, waar hij in 1909 officier van justitie werd.

Ignatia Lubeley

In 1904 debuteerde Johanna Engelberts onder het pseudoniem Ignatia Lubeley – samengesteld uit de doopnaam van een voorouder en de graafschapsnaam Lubeley (Bentheim) – in Onze Eeuw met de historische novelle ‘Babette’. In daaropvolgende jaargangen volgden andere verhalen, waaronder ‘Werkelijkheid’ (1905), ‘„Une Demoiselle uit de achttiende eeuw’ (1907) en ‘De geschiedenis van Caroline von Widel’ (1910). Ook publiceerde ze in Stemmen des Tijds, Kerstboek en Onze Gids, maandblad voor Vrouwen en Meisjes – in het laatste onder de intialen J.E.. Uitgeverij Callenbach gaf haar verhalen in herdruk uit in de bundel Novellen (1910).

Na de dood van hun vader (1913) – moeder was al in 1904 gestorven – verhuisde Johanna Engelberts met haar zus naar Huis ter Heide, waar ze tot haar dood bleef wonen. Tussen 1916 en 1919 zat ze in de redactie van het maandblad Onze Jonge Meisjes, een uitgave van de Vereniging van Christen Jonge Vrouwen, en in de jaren dertig van Christelijk Vrouwenleven. Later werd ze lid van de Christelijke Auteurskring in Nijkerk. Dat verklaarde naar eigen zeggen haar geringe literaire productie: ‘Er is zoo veel te doen – ik zit hier veel in vereenigingen en commissies en dat vordert veel tijd’ (gecit. Risseeuw). De tweelingzussen leidden verder een teruggetrokken bestaan. Over contacten met hun broers is weinig bekend. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de zussen elkaar hun werk voorlazen en het bekritiseerden, maar of en hoe ze bij het schrijven samenwerkten, is onduidelijk.

In 1929 stierf Frauck Engelberts na een ziekbed, op bijna vijftigjarige leeftijd. Johanna, die een halve eeuw met haar had samengeleefd, voltooide de novelle die Frauck voor het Kerstboek had toegezegd: in 1930 verscheen ‘Zeventiende-Eeuwsche ondernemingsgeest in een Veluwsch stadje’. Johanna Engelberts overleefde haar zus een kwart eeuw en stierf na een lang ziekbed in 1953.

Werk en waardering

Johanna Engelberts documenteerde zich net als haar zus terdege voor ze begon te schrijven, maar – anders dan Frauck – baseerde ze haar verhalen meer op fictie dan op feiten. Ze gebruikte het verleden wel, ‘omdat die sfeer mij zoo aantrok, maar de geschiedenissen zijn niet wáár gebeurd’ (gecit. Risseeuw). Ook toonde ze een sterke voorkeur voor symboliek. Zo beschreef zij de hoofdfiguur in haar meest feitelijke verhaal, de historische novelle Babette (1930) niet als persoon, maar als symbool van gefnuikt jeugdig idealisme in het Frankrijk van na de Revolutie van 1789. In die novelle zette zij de trits vrijheid, gelijkheid en broederschap af tegenover een opvallend harde aristocratie. Beide zussen hadden de sociale bovenlaag als mikpunt en gaven het verleden op eigen wijze vorm – niet zozeer waarheidsgetrouw maar zoals het geweest had kunnen zijn.

Johanna Engelberts genoot minder bekendheid dan haar zus. Het grootste deel van haar werk werd niet herdrukt en bleef vrijwel onbesproken. Toch werden ook haar ‘rustige verhalen uit vroegere tijden’ gewaardeerd als ‘wonderlijk-bekorende vertellingen’ en spraken de ‘twee schrijfsters, te midden van oude, vergeelde documenten, brieven en dagboeken, waarin zij uren bladeren, totdat de menschen uit den pruikentijd weer voor hen beginnen te leven’ tot de verbeelding (Risseeuw).

Naslagwerken

BWG.

Werk (selectie)

  • ‘De geschiedenis van Caroline von Widel’, Onze Eeuw 10 (1910) 1-3210 (1910) 1-32 en 169-205.
  • Novellen (Nijkerk 1910).
  • De schaduw (Utrecht 1921).
  • In de provincie (Nijkerk 1927).
  • Babette (Zeist 1930).
  • Om het bezit (Kampen z.j. [1940]).
  • Voorts bijdragen in „Onze Gids”. Maandblad voor Vrouwen en Meisjes, onder de initialen J.E.

Literatuur

  • Pieter Johannes Risseeuw, ‘L.E. en Ignatia Lubeley (de dames Engelberts)’, in: Idem, Christelijke schrijvers van dezen tijd (Kampen 1930).
  • Marie van Zeggelen, ‘In memoriam de schrijfsters Engelberts: L.E. en Ignatia Lubeley’, Overijssels Jaarboek voor Cultuur en Historie (1962) 4-21.
  • Greddy Huisman, Lite Engelberts (1880-1929) en de geschiedenis. Een vergeten schrijfster en een vergeten proces (z.p. 2008).

Illustratie

Johanna Engelberts, door onbekende fotograaf, ongedateerd (particuliere collectie).

Auteur: Pieter van Wissing

laatst gewijzigd: 23/01/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.