© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Els Kloek, Hengel, Maria van, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Hengel [13/01/2014]
HENGEL, Maria van (ged. Amsterdam 27-8-1613 – gest. Utrecht 3-7-1687), dichteres van stichtelijke poëzie. Dochter van Joris van Hengel (gest. 1654), koopman, en Catharina Martens (1591-1677). Maria van Hengel ging op 14-5-1637 in Amsterdam in ondertrouw met Johannes Baccherus (ca. 1613-voor 1669), kruidenier. Uit dit huwelijk werd ten minste 1 zoon geboren.
Maria van Hengel werd in Amsterdam geboren als derde van de zes kinderen en enige dochter uit het tweede huwelijk van Joris van Hengel, een uit Antwerpen afkomstige koopman. Haar moeder was de in Amsterdam geboren Catharina Martens – en níet Markus, zoals de bezorger van Maria van Hengels gedichten in 1737 beweerde, een leesfout die sindsdien in alle naslagwerken en in de weinige literatuur over haar is overgenomen. Haar vader dreef een handel in onder meer kruidenierswaren en indigo. Tijdens Maria’s jeugd woonde en werkte hij in Amsterdam, in 1651 was hij woonachtig in Den Bosch, waar familie van hem woonde en hijzelf in 1654 stierf.
In 1637 trouwde Maria van Hengel met de toen 27-jarige Johannes Baccherus uit Amsterdam, ‘kruidenier’, aldus het Amsterdamse ondertrouwregister. Vermoedelijk waren Maria en Johannes aan elkaar verwant: Maria’s grootmoeder van moeders kant heette Maeyken Bachers. Op 8 januari 1640 werd hun zoon Joris gedoopt. Meer kinderen zijn niet bekend. Het kan zijn dat de Johannes Bacherus die in 1693 stierf in Masulipatnam (India) een zoon van hen was. Wellicht heeft het echtpaar niet lang na de geboorte van hun eerste kind de stad verlaten, want over de jaren hierna hebben zij in de Amsterdamse archivalia geen sporen meer nagelaten. In 1669 duikt de naam van Maria van Hengel op in Utrecht, waar ze dan als weduwe woonachtig is. Ook haar moeder woonde daar toen, ongetwijfeld omdat haar zoon en Maria’s broer, Daniël van Hengel (1618-1689), daar in 1648 als predikant was beroepen. Hij was een leerling van Voetius, maar kwam later in aanvaring met deze voorman van de Nadere Reformatie. In 1673 hoorde Daniël van Hengel bij de veertien aanzienlijkste en/of rijkste inwoners van de stad die door de Fransen in gijzeling werden genomen.
Over het leven van Maria van Hengel, dichteres van stichtelijke poëzie, is bijzonder weinig bekend. De notariële akten waarin haar naam voorkomt, leveren niet veel meer informatie op dan dat ze in Utrecht een blinde buurvrouw had en dat ze in 1685 haar best moest doen om bij de heren van Rhoon de rente geïnd te krijgen over een kapitaal van 2700 gulden dat ze kennelijk bij hen in bewaring had gegeven. Ze stierf op 3 juli 1687 – Van der Aa en andere naslagwerken spreken abusievelijk van 1697 – in Utrecht. Volgens nicht Elisabeth, een dochter van broer Daniël, was ze acht dagen ziek geweest en was een beroerte de doodsoorzaak (Van Engel, 206). Maria van Hengel werd op 8 juli begraven in het familiegraf in de Katharijnekerk, waar ook haar moeder was begraven.
De naam van Maria van Hengel is overgeleverd dankzij de bundel met gezangen en meditaties op rijm die in 1737 postuum werd uitgegeven door de Amsterdamse boekverkoper Jan Roman. De bundel, voorzien van een summiere inleiding op het vrome leven van de dichteres, begint met 27 genummerde ‘bedenkingen’, maar bevat ook een groot aantal ongenummerde gebeden, meditaties en liederen (‘op de wijs van’). Het is onbekend hoe haar dichtwerk, vijftig jaar na haar dood verschenen, destijds door het publiek werd ontvangen. Bij latere letterkundigen riep haar werk weinig waardering op. De auteur van haar levensbeschrijving in het Biographisch, anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters van Witsen Geysbeek oordeelt: ‘mystiekerij is de schering en inslag dezer rijmen’. Riet Schenkeveld-Van der Dussen zegt het wat vriendelijker, als ze in ‘De vrouwelijke blik’ opmerkt dat haar gedichten bijzonder intiem maar volstrekt onpersoonlijk zijn.
Naslagwerken
Van der Aa; Frederiks/Van den Branden; Kobus/De Rivecourt; Lauwerkrans; Verwoert; Witsen Geysbeek.
Archivalia
- Stadsarchief Amsterdam: DTB, Trouwen 446, p. 199. DTB, Dopen 42, p. 174.
- Het Utrechts Archief: toegang 1002 (Archief familie Martens van Sevenhoven en aanverwante families), inv. nr. 18 en 24 [rekeningen en kwitanties betr. compagnieschappen in kruidenierswaren van o.a. Joris van Hengel]. Notarieel Archief, inv. nr. U73a1, 96 (not. J. van Almeloveen), d.d. 12-1-1671; inv. nr. U78a2, 135 (not. H. Vyandt), d.d. 27-4-1677; inv. nr. U80a8, 296 (not. W. Zwaerdecroon), d.d. 9-12-1685. Toegang 1001 (Huis Amerongen), inv. nr. 59 [akte van hypotheek, d.d. 18-8-1669].
Publicaties
Nagelatene gedigten en gezangen van juffrouwe Maria van Hengel, bestaande in geestelyke meditatien, tot opwekkinge van het geloof, Jan Roman ed. (Amsterdam 1737).
Literatuur
- A.B. van Hengel, ‘Een waarschijnlijk uitgestorven geslacht Van Hengel’, De Nederlandsche Leeuw 61 (1943) 205-212 [transcriptie van een familiekroniek die wordt bewaard in de handschriftenverzameling van de Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), aangevuld met genealogische gegevens; zonder opgave van titel of signatuur van het handschrift].
- M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ‘De vrouwelijke blik. Nederlandse dichteressen van de Gouden Eeuw’, in: A.J. Gelderblom en H. Hendrix red., De vrouw in de Renaissance (Amsterdam 1994) 11-27, aldaar 24-25.
- Marion Peters, In steen geschreven. Leven en sterven van VOC-dienaren op de kust van Coromandel in India (Amsterdam 2002) 42 [vermelding van een Johannes Baccherus in Masulipatnam].
Illustratie
Titelpagina van Nagelatene gedigten en gezangen van juffrouwe Maria van Hengel (1737).
Auteur: Els Kloek
Biografienummer in 1001 Vrouwen: 257
laatst gewijzigd: 13/01/2014
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.