Herwerden, Marie Anne van (1874-1934)

 
English | Nederlands

HERWERDEN, Marie Anne van (geb. Utrecht 16-2-1874 – gest. Utrecht 26-1-1934), medica. Dochter van Henricus van Herwerden (1831-1910), hoogleraar, en Galathea Henriette van Deen (1836-1900). Marianne van Herwerden bleef ongehuwd.

Marianne van Herwerden werd als jongste van drie geboren in een uitgesproken intellectueel milieu. Haar vader, hoogleraar Grieks aan de Utrechtse universiteit, was een wat teruggetrokken, studieuze man die Griekse tragedies vertaalde. Haar joodse moeder, een actieve en sociaal voelende vrouw, was dochter van de bekende Groningse hoogleraar fysiologie Izaak van Deen. De kinderen kregen een protestants-christelijke opvoeding.

Studiekeuze

Marianne was een ernstig en gewetensvol kind dat hoge eisen aan zichzelf stelde. Net als haar broer Claudius (1866-1962) wilde ze dokter worden, maar haar ouders stuurden aan op een loopbaan in het onderwijs. Na haar eindexamen aan de Middelbare Meisjesschool (1891) ging ze naar Lausanne om colleges te volgen in diverse vakken – onder meer Frans, geschiedenis, kunstgeschiedenis en hygiëne. Ze woonde in bij een kinderrijk hoogleraarsgezin, waar ze uitstekend Frans leerde. Ook bekwaamde zij zich op de piano.

In 1892, terug in Utrecht, begon Marianne aan een mo-studie Frans, maar deze bracht haar weinig vreugde en ze begon te kwakkelen met haar gezondheid. Zo kwam ze terecht bij de bekende vrouwenarts Catharina van Tussenbroek, aan wie Van Herwerden haar oude droom van een studie geneeskunde voorlegde. Het advies van Van Tussenbroek was negatief: ze achtte er haar lichamelijk te zwak en geestelijk te fijngevoelig voor. Maar ditmaal zette Van Herwerden door. Met aanvullende lessen oude talen van haar vader en extra wis- en natuurkundeonderwijs wist zij in twee jaar het staatsexamen gymnasium te behalen. In 1897 begon zij – inmiddels 23 jaar oud – in Utrecht aan een medicijnenstudie. In haar studietijd tekende ze karikaturen (Scheen).

Alle universitaire examens legde Van Herwerden cum laude af, inclusief haar promotie. Op 30 november 1905 verdedigde zij haar proefschrift Bijdrage tot de kennis van menstrueelen cyclus en puerperium: een onderzoek naar de menstruatiecyclus bij apen. Hierna kreeg ze assistentschappen in Rotterdam, Groningen en Wenen. Ook deed ze korte tijd onderzoek in Napels. In 1908 begon ze als assistent bij C.A. Pekelharing, hoogleraar fysiologische chemie en histologie (weefselleer) in Utrecht. Hiermee koos ze definitief voor een wetenschappelijke loopbaan. Het was een moeilijke beslissing, want de medische praktijk had haar voorkeur. Ze vreesde echter dat ze dat werk lichamelijk niet aankon – ze leed aan maagbloedingen en in toenemende mate ook aan reumatische pijnen. Ze nam haar intrek in het ouderlijk huis aan de Utrechtse Parkstraat. Tot aan haar dood is ze daar blijven wonen, samen met zus Charlotte (1868-1955). Na de dood van hun vader (1910) verhuurden ze kamers aan meisjesstudenten, met wie ze een gezamenlijke huishouding voerden.

Loopbaan

In 1910 werd Van Herwerden benoemd tot privaatdocente cytologie (celleer). Haar voornaamste onderzoek lag op het gebied van de celleer en de algemene biologie. Ze legde een verzameling aan van klein gedierte, insecten en larven, die ze bestudeerde en waarmee ze experimenteerde. In het bijzonder bestudeerde zij de (voortplanting van de) Daphnia pulex – de gewone watervlo. Ze verving Pekelharing regelmatig in de laatste jaren van zijn hoogleraarschap en was zijn gedoodverfde opvolger, maar toen het zover was, bleek de weerstand in de Utrechtse medische faculteit tegen de benoeming van een vrouw te groot: in 1918 werd de Leidse hoogleraar J. Boeke benoemd. Voor Van Herwerden zat er weinig anders op dan assistente te worden van Pekelharings opvolger, en in de tussentijd – Boeke was niet direct beschikbaar – diens taken te blijven waarnemen. Charlotte stelt in de biografie die ze later over haar zus schreef dat ‘een zekere verscholen bitterheid’ nawerkte maar dat ze uiteindelijk ‘alle afgunst uit haar hart gebannen’ had (Van Herwerden, 1984, 64).

Om het leed te verzachten en op voorspraak van Pekelharing ontving Van Herwerden in 1920 een beurs voor een studiereis naar de Verenigde Staten. In feuilletonvorm deed ze in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde (1920) verslag van deze reis. Haar ontmoetingen met chirurg en Nobelprijswinnaar Alexis Carrel, erfelijkheidsonderzoekers Edmund Wilson en Thomas Hunt Morgan en eugeneticus Charles Davenport zouden op het vervolg van haar loopbaan van blijvende invloed zijn. Terug in Nederland hield Van Herwerden – in 1923 bevorderd tot lector – zich in toenemende mate bezig met erfelijkheidsvraagstukken. Onder haar leiding startte in 1925 een bloedgroepenonderzoek waar ruim dertigduizend Nederlanders aan deelnamen. Onderzocht werd de verhouding waarin de bloedgroepen voorkwamen en het verband met andere eigenschappen, zoals schedelindex, haar- en oogkleur en het voorkomen van ziekten. De belangrijkste uitkomst van dit onderzoek was dat een dergelijk verband niet bestond.

Eugenetica

Van Herwerden was actief in vrijwel alle organisaties die op het gebied van de eugenetica bestonden of werden opgericht. Ze was lid van de erfelijkheidscommissie van de Vereeniging ‘Het Nederlandsche Volk’, voorzitter van de sectie erfelijkheidsleer en eugenetica van het Nederlandsch Nationaal Bureau voor Anthropologie en lid van het hoofdbestuur van de Vereeniging ter Bevordering van Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk. Als vertegenwoordigster van Nederland zat ze in de Internationale Federatie van Eugenetische Organisaties.

Nederlandse eugenetici – Van Herwerden incluis – waren vooral geïnteresseerd in de ‘psychische hygiëne’, dat wil zeggen de geestelijke volksgezondheid. Eugenetische maatregelen dienden gericht te zijn op preventie van ‘geestelijke onvolwaardigheid’. De verzorging van ‘onvolwaardigen’ achtte Van Herwerden een maatschappelijke plicht, maar het voorkomen van ziekten en abnormaliteit door middel van biologisch inzicht was dat eveneens. Behalve voor verbetering van het ziekteverwekkend milieu pleitte zij daarom voor geneeskundig onderzoek vóór het huwelijk en voor het voorkómen van voortplanting bij zwakzinnigen en psychopaten – door segregatie en opsluiting. Eugenetische abortus wees ze af en sterilisatie achtte ze problematisch. Voor ideeën over rashygiëne deinsde zij terug vanwege de – ook politieke – bijklank van superioriteit en raszuiverheid.

De latere radicalisering van de eugenetische beweging in rashygiënische richting, waarmee deze in nationaal-socialistisch vaarwater terecht zou komen, maakte Van Herwerden niet meer mee. Begin jaren dertig kreeg zij last van een galblaasontsteking. Haar werkzaamheden zette zij zoveel mogelijk vanaf haar ziekbed voort. Na een operatie in 1932 leek het of zij zich nog zou herstellen. Toen in 1933 het Nederlandsch Instituut voor Erfelijkheidsonderzoek bij den Mensch en voor Rassenbiologie werd opgericht, werd Van Herwerden secretaris. Maar eind 1933 openbaarde zich opnieuw een gezwel. Op 26 januari 1934 overleed Marianne van Herwerden op 59-jarige leeftijd in het Diaconessenhuis in Utrecht.

Reputatie

Marianne van Herwerden werd in binnen- en buitenlandse vakkringen gerespecteerd als onderzoekster op het gebied van cytologie, biologie en – vanaf de jaren twintig – erfelijkheidsleer en eugenese. Zij was een van de drijvende krachten achter de Nederlandse eugenetische beweging. Kenmerkend was haar ijzeren plichtsbetrachting. Studeren voor de aardigheid, zoals in haar ogen bij vrouwelijke studenten vaak voorkwam, keurde zij af: in de jaren twintig pleitte ze zelfs voor beperkende maatregelen tegen de grote instroom van meisjes aan de universiteit. ‘Bravour-ontdekkingen deed zij niet; althans zij maakte geen ophef over wat ze vond’, schreef een collega-onderzoeker (Heringa, 4917). Officiële erkenning van haar wetenschappelijke verdiensten, in de vorm van een hoogleraarschap, bleef Van Herwerden onthouden – ten onrechte, naar de mening van velen.

Naslagwerken

BWN; RKD; Scheen.

Archivalia

Atria, Amsterdam: Knipselmap ‘Marianne van Herwerden’.

Publicaties

Een volledige lijst in C.A.B. van Herwerden (148) 229-240.

Literatuur

Behalve necrologieën en herdenkingsartikelen o.a. door Cornelia de Lange, in Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde (1934), door J.H. Wieringa, in Utrechtsch Dagblad, door M.J. Sirks, in Vakblad voor Biologen (1934), door F. Schrijver, in Erfelijkheid bij de mens (1935) en door G.C. Heringa, in Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde (1935):

  • ‘Contributions to human heredity in honour of Maria Anna van Herwerden’, themanummer van Genetica 18 (1936) nr. 5/6.
  • C.A.B. van Herwerden, Marianne van Herwerden, 16 februari 1874 - 26 januari 1934 (Rotterdam 1948).
  • Marta Kirejczyk, ‘Marianne van Herwerden (1874-1934). De eerste vrouwelijke lector aan de Rijksuniversiteit Utrecht’, Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis 9 (Nijmegen 1988) 146-152.
  • Jan Noordman, Om de kwaliteit van het nageslacht. Eugenetica in Nederland, 1900-1950 (Nijmegen 1989).
  • Mineke Bosch, Het geslacht van de wetenschap. Vrouwen en hoger onderwijs in Nederland, 1878-1948 (Amsterdam 1994).

Illustratie

Marianne van Herwerden, door onbekende fotograaf, ca. 1930 (Het Utrechts Archief).

Auteur: Annet Mooij

 

laatst gewijzigd: 08/09/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.