Hilverdink, Geertruida Jacoba (1786-1827)

 
English | Nederlands

HILVERDINK, Geertruida Jacoba (ged. Amsterdam 11-8-1786 – gest. Amsterdam 14-8-1827), toneelspeelster. Dochter van Alexander Willem Hilverdink (1734-1799), toneelspeler, en Anna Margaretha Gisser (1754-1821), toneelspeelster. Geertruida Hilverdink ging op 22-11-1806 in het ambacht Cool, bij Rotterdam, in ondertrouw met Jacobus Grevelink (1781-na 1855), voormalig luitenant ter zee. Uit dit huwelijk werden 12 kinderen geboren, van wie er 5 jong overleden.

Geertruida Jacoba (Geertruij) Hilverdink werd geboren als het achtste van de dertien kinderen van Alexander Willem Hilverdink en diens tweede vrouw, Anna Margaretha Gisser. In feite groeide Geertruida op als het vierde kind (vier kinderen boven haar waren zeer jong gestorven). Het gezin woonde aan de Leidsegracht. Haar vader was een bekende acteur bij de Amsterdamse Schouwburg die koningen, tirannen en helden speelde. Haar moeder acteerde in kleine rollen waar verder niets over bekend is.

In 1796 raakten Geertruida’s ouders – het gezin was inmiddels verhuisd naar de Overtoomseweg – in financiële problemen toen hun gages door het schouwburgbestuur gehalveerd werden. Noodgedwongen moesten ze hun inboedel onderbrengen bij de Desolate Boedelkamer. In afwachting van een schuldenregeling vroeg de moeder – de vader was ziek – om tussentijdse bijstand, waarbij ze memoreerde dat de kinderen veel optraden en ‘nu in de vijftig keren gespeeld [hebben]’. De tienjarige Geertruida zal daar een van zijn geweest, evenals haar iets oudere broer – en latere acteur – Jacobus (1783-1828). Drie jaar later overleed haar vader. Ergens tussen 1800 en 1805 verhuisde het gezin naar Rotterdam. Geertruida's oudste zus, de actrice Helena Hilverdink, bleef in Amsterdam.

Toneelcarrière

Geertruida Hilverdink debuteerde vóór 1804, waarschijnlijk bij het reizende toneelgezelschap van Herman ’s-Gravezande, bij wie ze enige jaren speelde. Wellicht hadden ’s-Gravezande en zijn vrouw, de actrice Jannetje Ramp, zich over de jonge Geertruida ontfermd: ze waren bevriend met de familie Hilverdink. Vanaf 1804 was Geertruida in Rotterdam de ‘jeune première’ in het gezelschap van Ward Bingley, wiens leerlinge ze ook was. Ze maakte in die tijd furore in de titelrol van Gabriëla van Vergy van Jan Nomsz.

Eind 1806 trouwde de twintigjarige Geertruida Hilverdink in Cool (bij Rotterdam) met Jacobus Grevelink, een op dat moment werkloze voormalige luitenant ter zee, zoon van een equipagemeester van de VOC en vader van een begin 1806 geboren kind dat bij de moeder, zijn vaders dienstmeisje, was gebleven. Uit een brief van januari 1808 van Grevelink blijkt dat het echtpaar werd onderhouden door zijn moeder en inmiddels een kind had (dossier Grevelink). Dit zal het naamloze, ongedoopte kind van J. Grevelink zijn, dat vervolgens al in februari in Bleiswijk (bij Rotterdam) werd begraven. Eind 1808 kwam hun zoon Alexander Willem ter wereld. De tijdgenoot die meende dat Hilverdink vanwege een ‘voordelig huwelijk’ het toneel verlaten had (Tooneelkundige brieven, 121), had het flink mis. Geertruida Hilverdink was genoodzaakt haar toneelloopbaan voort te zetten omdat haar man geen werk had.

Kort na Alexanders geboorte moet het echtpaar Grevelink-Hilverdink naar Amsterdam zijn verhuisd, want daar debuteerde Geertruida Hilverdink op 11 februari 1809 in de Stadsschouwburg in de titelrol van Voltaires Olimpia. Mogelijk woonden ze aanvankelijk aan de Spiegelgracht, maar in de loop der jaren zou het gezin vele malen verhuizen, ongetwijfeld vanwege hun financieel precaire situatie.

Bij de schouwburg werd Geertruida Hilverdink de gedoodverfde opvolgster van de toenmalige eerste actrice, Johanna Wattier. Al in 1809 zag de criticus A.L. Barbaz in haar ‘zeer veel kunstvermogen’ en ‘veel geschiktheid’ voor het treurspel (Barbaz, dl. 2, 65). Een andere criticus, Arent van Halmael, schreef in 1815 over haar optreden als Geertruide in Hamlet (van Ducis): ‘[zij] heeft ons meermalen aan Wattier herinnerd; dit strekke haar tot de grootste lof’, maar in haar spel als Gernevalde in Mijnheer de St. Charles had hij ‘de waardige navolgster van Wattier’ niet herkend: ze speelde ‘stijf, gedwongen, zonder ziel noch leven’ (Van Halmael, dl. 1, resp. 152, 255). Haar wisselende prestaties hadden waarschijnlijk te maken met persoonlijke omstandigheden – zij was in die jaren kostwinster voor haar gestaag groeiende gezin. Tussen 1811 en 1819 kreeg zij zes kinderen, van wie één kort na de geboorte stierf, en in 1812 overleed de driejarige Alexander Willem.

Onder de hooggespannen verwachtingen van anderen en wellicht van haarzelf volgde Geertruida Grevelink-Hilverdink in 1816 Wattier op als eerste actrice van de Stadsschouwburg. In 1817 had haar echtgenoot eindelijk weer werk: in februari voer hij uit naar Batavia als scheepskapitein. Dat betekende dat ze er alleen voor stond toen dochter Susanna Helena geboren werd (15 juni) en stierf (22 augustus). Na zijn terugkeer werd haar man in 1819 ‘makelaar’.

Laatste jaren

Met toneelschrijver Samuel Ipersz. Wiselius en toneelvertaler Cornelis van der Vliet richtte Geertruida Grevelink-Hilverdink in 1821 het Genootschap voor Uiterlijke Welsprekendheid op, dat ten doel had ‘jonge lieden, die tot de Toneelspeelkunst aanleg en lust betoonden’ gratis daarin te onderwijzen (Wiselius, viii). Die doelstelling ging volgens Wiselius echter al na twee jaar teloor. Vanaf 1821 was ze ook betrokken bij het Fonds ter Opleiding en Onderrigting van Tooneelkunstenaars voor den Stadsschouwburg te Amsterdam: namens het Fonds onderwees ze jonge toneelspeelsters in het treurspel-acteren, onder wie Christina da Silva. Ondertussen was haar man in augustus 1821 weer vertrokken, als kapitein van de Columbus. Opnieuw stond Geertruida Hilverdink er alleen voor, terwijl eerst haar moeder overleed en vervolgens in januari 1822 een zoon werd geboren. Met de Columbus liep het slecht af: het schip verging op de thuisreis, maar de bemanning overleefde het. Maart 1823 was Grevelink terug in Amsterdam en eind november werd hun tiende kind geboren. Haar man werd ambtenaar en Geertruida raakte nog eenmaal zwanger, van een tweeling, die echter kort na de geboorte overleed (1824). Op 8 mei 1827 stond ze op de planken als Tullia in Brutus (Voltaire). Het zou haar zwanenzang blijken.

Het levenseinde van Geertruida Hilverdink was tragisch. Op 14 augustus 1827 ’s morgens vroeg haalde men haar lichaam op uit de Leidsegracht, vlak bij haar huis. Tijdgenoten waren overtuigd dat ze zelfmoord had gepleegd. Collega-acteur Johannes Jelgerhuis meende dat ze wel een ‘excellente actrice’ was, maar ‘ten prooie aan vreeslijk hartstochtelijke dweperij’ en daarom ‘steeds geneigd tot uitersten’ (gecit. Hilman, 283). Ook is gezegd dat ze als zeer gelovige vrouw in zware tweestrijd verkeerde over de zondigheid van haar beroep (Mendes da Costa, 8). Dat kan zijn, maar ongetwijfeld was het haar ook te veel geworden: ze had ‘onverdiende rampspoeden’ meegemaakt en lang ‘geleden en gestreden’ om haar ‘talrijk gezin’ op de been te houden, schreef de toneelhistoricus Johannes Hilman (p. 283), die haar nog gekend had. Haar echtgenoot, met wie ze volgens Hilman een ‘noodlottig huwelijk’ had, bleef achter met zeven jonge kinderen en hertrouwde een jaar later. Geen van haar kinderen is aan het toneel gegaan.

Waardering

Geertruida Grevelink-Hilverdink was voor alles een tragédienne die schitterde in het traditionele treurspel. Critici die de dreigende teloorgang van dat genre vreesden, zagen haar dan ook als een reddende engel. Zij ‘waarborg[t] ons het behoud der kunst van het treurspel’, schreef Van Halmael (dl. 2, 367). Ze was een begaafd toneelspeelster met, aldus recensenten, ‘een edele houding, een aangename stem, buigzame gelaatstrekken en een eenvoudige voordracht’ (Ruitenbeek, 311). Ze had een emotionele stijl van acteren, die het publiek wel waardeerde. Maar al had ze genoeg talent om haar voorgangster naar de kroon te steken, ze heeft Wattier uiteindelijk niet kunnen evenaren. Wellicht zijn de verschillen in gezinsomstandigheden een verklaring: terwijl Wattier één kind kreeg, was Grevelink-Hilverdink jaren achtereen bijna permanent zwanger. Ook waren haar financiële omstandigheden vaak benard, alle hoofdrollen ten spijt die ze in treurspelen en het ‘hoge drama’ speelde.

Naslagwerken

Coffeng; Worp.

Archivalia

  • Gemeentearchief Rotterdam: DTB, Cool Trouwgaarder. DTB, Bleiswijk Doop gereformeerd [Alexander Willem, 1808]. DTB, Bleiswijk Register van overledenen [kind van J. Grevelink, 1808].
  • Stadsarchief Amsterdam: DTB, Dopen [op Hilverdink en Grevelink]. DTB, Begraven [op Grevelink]. SB, Geboorten [op Grevelink]. BS, Overlijden 1827, dl. 6, 167v [Geertruida Hilverdink] [verder op Grevelink]. Toegang 5072 (Desolate Boedelkamer), inv. nr. 5655 (28-5-1796, A.W. Hilverdink en A.M. Gisser).
  • Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties: Mss-verz. En33i (brief van A.W. Hilverdink en echtgenote aan Commissarissen van de Schouwburg) en En33f (brief van A.M. Hilverdink-Gisser aan Bos) (beide z.d. [1796]).
  • Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag: familieadvertenties Hilverdink en Grevelink. Dossier Grevelink. Aantekeningen op de naam Grevelink.
  • Groningse Archieven: DTB [op Hilverdink]. BS [op Hilverdink en Grevelink]. Toegang 1890 (Memories van Successie, Groningen), inv. nr. 15 (A.M. Hilverdink-Gisser, 1821).

Publicatie

De geveinsde zotheid door liefde. Blijspel in één bedrijf. Geheel op nieuw bewerkt door G. Grevelink geb. Hilverdink (Amsterdam 1815; herdr. 1858) [bewerking van oude vertaling van stuk van J.F. Regnard].

Rollen

Behalve bovengenoemde rollen speelde Geertruida Hilverdink onder meer de titelrollen in Alzire en Amelia (beide Voltaire), Jacoba van Beieren (De Marre), Maria van Lalain (Nomsz), Zaïre (Voltaire), en de vrouwelijke titelrollen in Adel en Mathilda (Wiselius), Rhadamistus en Zenobia (Crébillon), Romeo en Julia (Weisse).

Verder: Amalia in De onechte zoon (Kotzebue); Badeloch in Gijsbrecht van Amstel (Vondel); mevrouw Beverley in Beverley (Saurin); Catharina in Arnoud van Egmond (Wiselius); Chimene in De Cid (Corneille); de dochter in De arme dichter (Kotzebue); Elize van Wellenthal in Siegfried van Lindenberg (Bunsen); Frédégonde in Macbeth (Ducis); Jocaste in Edipus (Voltaire); Josabeth in Athalia (Racine); Liesbeth in Gesner (Zubli); Louise in Het zelfgevoel (Klingeman); mevrouw Moorland in De lasteraar (Kotzebue); Palmire in Mahomet (Voltaire). Een paar van haar weinige blijspelrollen: Clarence in Shakespeare minnaar (Duval), Elmire in De huichelaar (Molière).

Het Rijksmuseum (Amsterdam) bezit een door Louis Moritz geschilderd dubbelportret van Grevelink-Hilverdink en Wattier in Ifigenia in Aulis (Racine). Zie hierover het artikel van Rössing.

Literatuur

  • Tooneelkundige brieven, geschreven in het najaar 1808. Ten vervolge op de Brieven uit Amsteldam [...] van C.F. Haug (Amsterdam 1808) 120-121.
  • A.L. Barbaz, Amstels Schouwtooneel, deel 2 (Amsterdam 1809).
  • Arent van Halmael, De Tooneelkijker, 4 delen (1816-1819).
  • Verzameling van stukken betrekkelijk het verongelukte schip Columbus, gevoerd geweest door kaptn. J. Grevelink (z.p. 1823) [Knuttel Pflt. 25229].
  • Samuel Ipersz. Wiselius, De tooneelspeelkunst, inzonderheid met betrekking tot het treurspel (Amsterdam 1826) vii-viii, xvii-xviii.
  • Ferd. von Hellwald, Geschichte des holländischen Theaters (Rotterdam 1874) 136-137, 141.
  • Johs. Hilman, Ons tooneel. Aantekeningen en geschiedkundige overzichten (Amsterdam 1879) 212, 213, 217, 266, 283-284, 303, xvi.
  • J.H. Rössing, ‘Schilderijen vermaakt door juffr. M.E. v.d. Brink aan het Rijksmuseum’, Eigen Haard (1906) nr. 31, 488-490 [over dubbelportret van Wattier en Hilverdink].
  • J.A. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen Schouwburg 1496-1772, met aanvulling tot 1872 door J.F.M. Sterck (Amsterdam 1920) 246, 255.
  • M.B. Mendes da Costa, Tooneel-herinneringen, deel 3 (Leiden 1900; herdr. Amsterdam 1929) 6-9.
  • Henny Ruitenbeek, Kijkcijfers. De Amsterdamse Schouwburg 1814-1841 (Hilversum 2002) 68, 89-90, 148, 191, 195-196, 309-311.

Illustratie

Geertruida Hilverdink als Tullia in Brutus, stippelgravure door onbekende kunstenaar, ongedateerd (coll. Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties, sign. OTM Pr. C 1956).

Auteur: Anna de Haas

 

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 638

laatst gewijzigd: 03/11/2022

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.