Iongh, Adriana Willemina de (1901-1982)

 
English | Nederlands

IONGH, Adriana Willemina de (geb. Dordrecht 8-3-1901 – gest. Londen, Groot-Brittannië 3-3-1982), historica en diplomate. Dochter van Willem de Iongh (1870-1956), assuradeur, en Catharina Geertruida Brand (1872-1928), diplomate. Adriana de Iongh had van 1923 tot 1951 een relatie met Rimke Zoethout, juriste.

Jane de Iongh – ze noemde zich naar verluidt naar de schrijfster Jane Austen – groeide samen met een jongere broer op in een weinig bemiddeld, enigszins artistiek gezin. Na haar eindexamen gymnasium begon ze in 1919 als letterenstudent aan de Universiteit van Amsterdam. In 1923 ging ze samenwonen met de rechtenstudente Rimke Zoethout. Hun directe omgeving was op de hoogte van hun intieme relatie, maar sprak er niet over. Voor haar hoofdvak geschiedenis schreef ze bij Hajo Brugmans een scriptie over de Italiaanse renaissance. Kort na haar afstuderen in 1924 kreeg ze van de Vereeniging voor den Effectenhandel opdracht voor het schrijven van een jubileumboek. Het Gedenkboek 1876-1926 verscheen in 1926 en leverde haar een aanstelling op bij het bankiershuis Hope & Co. Al snel nam ze ontslag om zich aan een dissertatie te wijden.

Loopbaan en engagement

In 1927 promoveerde De Iongh bij Brugmans op Erasmus’ denkbeelden over staat en regeering. Ze doorstond de oppositie van de bedrijfshistoricus N.W. Posthumus zo goed dat hij haar benoemde tot bibliothecaresse van zijn Nederlandsch Economisch-Historisch Archief (NEHA). Ze werkte er aan de Internationale Economisch-Historische Tentoonstelling die in 1929 in het Stedelijk Museum van Amsterdam was te zien: een overzicht van het economisch leven, zoals dat door de eeuwen heen was verbeeld in schilderijen, gobelins, grafiek, miniaturen, documenten et cetera. Van 1931 tot 1935 zat ze in het bestuur van het NEHA. Van haar studie over de geschiedenis van de papierfabriek Van Gelder – Van Gelder Zonen (1784-1934) – verscheen in 1934 zowel een wetenschappelijke als een populaire versie. Haar geschiedenis van de distilleerderij Bols, in opdracht van Bols geschreven, werd uiteindelijk niet gepubliceerd omdat er voor de stichting van de firma in 1575 geen historisch bewijs was, zoals het in alle advertenties trots heette.

In april 1935 werd De Iongh bestuurslid van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) en het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging (IAV). Geïnspireerd door de feministe Rosa Manus wilde ze historisch onderzoek doen naar de Britse en Franse vrouwenbeweging. Het project leidde slechts tot de brochure Documentatie van de geschiedenis der vrouw en der vrouwenbeweging  (1936), waarin ze het begrip ‘geslacht’ als historische categorie introduceerde (Den Hartog, 185-189).

De economische crisis van de jaren 1930 maakte De Iongh scherp bewust van de kwetsbare positie van vrouwen. Zij werd actief in de Nederlandsche Vereeniging voor Vrouwenbelangen en Gelijk Staatsburgerschap en in de vrouwengroep van de Liberale Staatspartij. Regelmatig schreef ze in De Groene Amsterdammer en het Algemeen Handelsblad over vrouwenzaken en sociaal-politieke gebeurtenissen. Zo verwierf ze bekendheid en respect in Amsterdamse kringen. Mede door haar inzet werd in 1938 het Korps Vrouwelijke Vrijwilligers (KVV) opgericht, dat Amsterdamse vrouwen voorbereidde op de verdediging van het thuisfront tijdens een oorlog.

Oorlogsjaren

Binnen het KVV trachtte De Iongh haar denkbeelden over een ‘completer staatsburgerschap’ van vrouwen te verwezenlijken. Aan de vooravond van de oorlog schreef ze twee stukken in het Algemeen Handelsblad (28 en 30 april 1940) over de Haarlemse Kenau, een ‘vrouwelijke vrijwilliger uit de 16de eeuw’.  Nog voor het KVV kon uitgroeien tot een landelijke organisatie, brak de oorlog uit, en in 1941 werd het door de bezetter opgeheven. Ondergronds werkte De Iongh daarna aan een nieuwe landelijke Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers (UVV). Op Bevrijdingsdag telde de UVV al tweehonderd afdelingen, met De Iongh als presidente, Marga Klompé als vicepresidente en koningin Wilhelmina als beschermvrouwe. Samen met het op initiatief van De Iongh in 1944 opgerichte Nederlandsch Vrouwen Comité (NVC), een koepel van vrouwenorganisaties van uiteenlopende gezindten, kan de UVV als een geslaagde doorbraakpoging worden gezien.

Tijdens de bezetting voorzag De Iongh als historica in de grote behoefte aan vaderlandse cultuurgeschiedenis. Voor uitgeverij Querido schreef ze op basis van secundaire literatuur de – nog altijd leesbare – biografieën over Margaretha van Oostenrijk (1941) en Maria van Hongarije (deel 1, 1942). Kort na de bevrijding kwam De Iongh in aanvaring met haar oude werkgever Posthumus (Grever, 131). Na een lovend artikel van haar hand in het Algemeen Handelsblad over het verzetswerk van het NVC verweet hij haar een ‘geest van aanpassing aan en navolging van het Duitse systeem’. Uit lafheid zou ze de ‘Jodin dr. Aletta Jacobs’ niet hebben genoemd. Het IISG weigerde echter haar uit het bestuur te zetten, zoals Posthumus eiste. Pas in 1947 trad ze zelf, volgens de IISG-statuten verplicht, af.

 

Naar het buitenland

In 1948 nam de loopbaan van De Iongh een nieuwe wending: ze werd attaché voor Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen op de Nederlandse ambassade in Londen. Zeven jaar lang organiseerde ze in die hoedanigheid allerlei culturele activiteiten. Hiernaast voltooide ze in 1951 deel 2 van haar biografie van Maria van Hongarije en brak ze met Rimke Zoethout. Met een nieuwe Britse vriendin vertrok ze in 1958 naar het Zuid-Franse Saint-Paul-de-Vence, waar ze zich om gezondheidsredenen definitief vestigde. Daar en in Italië werkte ze aan haar derde regentessenbiografie: over Margaretha van Oostenrijk (1965). Geplaagd door ziekte en belemmerd door talloze verhuizingen werkte ze in opdracht van Querido de volgende vijftien jaar aan een grondige herziening van de eerste twee biografieën. De feestelijke presentatie in april 1981 – één jaar voor haar dood – moet voor haar de kroon op haar literaire werk zijn geweest. Haar verdiensten op emancipatoir en organisatorisch gebied zijn talrijk geweest.

Naslagwerken

BWN.

Publicaties

Voor De Ionghs publicatie zie de bibliografie in Den Hartog, Waar mijn schrijftafel staat, is mijn vaderland.

Literatuur

  • Annalèn, ‘Vrouwen die op de bres willen staan. Om te voorkomen, te beschermen en te redden’, Algemeen Handelsblad, 21-1-1939.
  • E. Schrijver, ‘Dr. Jane de Iongh. Nederlands culturele attaché te Londen’, Algemeen Handelsblad, 23-4-1955.
  • T. den Hartog, Waar mijn schrijftafel staat, is mijn vaderland. Leven en werk van historica dr. Jane de Iongh (1901-1982) (Rotterdam 1991) [ongepubliceerde doctoraalscriptie].
  • T. den Hartog, ‘Jane de Iongh (1901-1982). De historische verbeelding van het feminisme’, Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis 14 (1994) 181-192.
  • M. Grever, Strijd tegen de stilte. Johanna Naber (1859-1941) en de vrouwenstem in geschiedenis (Hilversum 1994).
  • E. Hueting, Vrijwillig. Een halve eeuw UVV (Zutphen 1995).
  • K. Kuiken, Vrouw van twee levens. Leven en werk van mr. Els Veder-Smit (Haren 2010).

Illustratie

Portretfoto, door onbekende fotograaf, 1953 (Atria kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedens, Amsterdam).

Auteur: Maria Grever

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 898

laatst gewijzigd: 22/02/2018

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.