Koenen, Maria Hubertina Jacoba Isabella (1879-1959)

 
English | Nederlands

KOENEN, Maria Hubertina Jacoba Isabella (geb. Den Bosch 19-1-1879 – gest. Maastricht 11-7-1959), schrijfster. Dochter van Mathijs Jacobus Koenen (1847-1920), leraar en taalkundige, en Adriana Cornelia Bogaerts (1849-1910). Marie Koenen trouwde op 22-2-1919 in Maastricht met Felix Jean Joseph Hubert Rutten (1882-1971), journalist en schrijver. Het huwelijk, op 8-4-1929 ontbonden, bleef kinderloos

Marie (Mies) Koenen werd geboren als middelste van drie – ze had twee broers – in een katholiek onderwijzersgezin. Een jaar na haar geboorte verhuisde het gezin naar Maastricht, waar haar vader een baan als kreeg als leraar Nederlands aan de Rijksnormaalschool. Marie zat bij haar vader op school en behaalde de lagere akte Frans. Al op jonge leeftijd wijdde ze zich aan het schrijven. De aanzet daartoe kreeg Marie van haar grootvader van moeders kant. Deze Cornelis Bogaerts was een verdienstelijk amateurschilder en spoorde haar aan te tekenen. Bij haar tekeningen schreef ze teksten, want ze hadden uitleg nodig. Een andere inspirator was vader Mathijs Koenen, die taalkundige werken samenstelde. Zijn beroemde Verklarend Handwoordenboek der Nederlandsche Taal (1897) beleefde vele drukken. Hij droeg zijn liefde voor de taal over op Marie, die hem later ook hielp bij de eindredactie van zijn woordenboek.

Roeping en succes

Marie Koenen debuteerde in 1900 in de De Katholieke Illustratie met een verhaal in afleveringen: ‘Tot inkeer gekomen’. Deed zij dat nog onder het pseudoniem Anne van Zuyden, in 1901 publiceerde ze in Van onzen Tijd onder eigen naam het verhaal ‘Stadshoekje’. Vervolgens barstte een ware stroom van verhalen en verhalende gedichten los, die alle werden ondergebracht in Van Onzen Tijd en in De Katholieke Illustratie. Veel van deze verhalen, zoals ‘Sint Marcoensberg’ en ‘De klok van Meldaert’, speelden tegen een Limburgse achtergrond. Het zou tot 1912 duren voordat enkele van deze verhalen werden gebundeld in De witte burcht. Snel daarna volgden meer boeken van haar hand, zoals in 1912 haar bewerking van Hendrik van Veldeke’s Sint Servatius legende en de novelle Het hofke en in 1916 De toren van Neekum en de verzenbundel De wegen.

Pas twaalf jaar na haar debuut verscheen het eerste werk van Marie Koenen in boekvorm. In 1912 zag de verhalenbundel De Witte Burcht het licht, die snel werd gevolgd door zes andere titels. Een daarvan was de novelle Het Hofke (1913), het eerste typische Marie Koenen-boek: een simpel verhaal over het plattelandsleven in Limburg, neergezet in heldere taal, met veel landschaps- en sfeerbeschrijvingen, en een vrouwelijke hoofdpersoon die zich wegcijfert om anderen gelukkig te maken en ervan uitgaat dat God een bedoeling heeft met de beproevingen die Hij haar laat ondergaan. Dankzij haar geloof en opofferingsgezindheid komt er een oplossing.

De grote doorbraak als schrijfster beleefde Marie Koenen in 1917 met de roman De Moeder, die zij eerst in afleveringen had gepubliceerd in het katholieke tijdschrift De Beiaard. Het is het verhaal van de Limburgse weduwe Severiens die ernstig wordt beproefd, onder meer door de levenskeuzes van haar kinderen. Ze doet echter wat ze kan, brengt haar offers en vertrouwt erop dat God dit alles niet zo maar doet. Ook haar romans De Wilde Jager (1918), De Andere (1919), De Redder (1919), Parcival (1920) en Het Koninkje (1921) vonden gretig aftrek onder katholieke lezers.

Inmiddels was Marie Koenen begin 1919 op veertigjarige leeftijd getrouwd met collega-schrijver en journalist Felix Rutten, met wie ze in het landelijke Geulle ging wonen. Van de echtverbintenis werd in katholieke kringen veel verwacht, maar de verbintenis liep op niets uit. Problemen ontstonden doordat Koenen haar man literair overvleugelde met haar succesromans en omdat ze karakterologisch niet bij elkaar pasten. Zij had haar vrijheid nodig en leefde in haar eigen kleine wereld, terwijl hij nogal open en uitbundig was en wilde bepalen wat er gebeurde. Hun scheiding van tafel en bed in 1929 was voor beiden een opluchting.

Het nieuwe begin

Marie Koenen bleef veel produceren in de jaren die volgden, maar echte successen bleven uit. Voor haar zelf was de publicatie van de kleine roman Het Nieuwe Begin (1934) van belang, omdat ze daarin de belangrijkste bron van haar schrijverschap prijsgaf: het boek De Navolging van Christus van Thomas à Kempis. Vooral zijn zinsnede ‘Doe wat er in u is, en God zal uw goeden wil ondersteunen’ sprak haar aan. Voor Marie Koenen werd Het Nieuwe Begin echt een nieuwe start, want niet lang erna begon ze aan de romans De Korrel in de Voor (1941) en Wassend Graan (1947). Beide spelen opnieuw in een Limburgs boerenmilieu. In deze jaren zwierf ze van woonplaats naar woonplaats om zich uiteindelijk op 1 maart 1951 in Huize Vroenhof te Houthem-St.Gerlach te vestigen.

Zo maakte Marie Koenen eind jaren veertig een comeback als gevierd katholiek romanschrijfster, juist in een tijd waarin literair Nederland zich van boeken als de hare afkeerde. Ook werd ze met huldeblijken overladen: voor Wassend Graan kreeg ze in 1948 de Brand-Van Gendtprijs van de katholieke uitgevers en boekhandelaren, en in 1949 ontving ze een eredoctoraat in de letteren en wijsbegeerte van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Uitgeverij Het Spectrum begon in 1948 met de uitgave van haar Verzameld Werk, waarvan zeven van de geplande veertien delen verschenen.

Na 1950 volgde de grote stilte voor Marie Koenen. De nieuwe generatie lezers en critici moest niet zoveel hebben van haar enorme, soms zelfs blinde, godsvertrouwen en de gelatenheid waarmee haar hoofdpersonen al het onheil over zich heen lieten komen. Ze wist zelf ook dat haar werk niet meer van de tijd was, maar accepteerde deze wending van het lot, net als de figuren in haar boek, en zonder morren.

Dood en betekenis

De al langer door vele ziektes gekwelde Marie Koenen overleed op tachtigjarige leeftijd na een hartaanval in ziekenhuis Sint Annadal te Maastricht. Ze raakte snel in de vergetelheid, al wordt ze nog altijd gezien als de belangrijkste vertegenwoordigster van de katholieke neoromantiek in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. In diverse plaatsen zijn straten naar haar genoemd.

Naslagwerken

Bork; Van Bork/Verkruijsse; BWN; Ter Laan; Levensberichten; Limburgs Literatuur Lexicon; Nijmeegse Biografieën.

Archivalia

Katholiek Documentatie Centrum, Nijmegen: Archief Marie Koenen.

Publicaties

Voor een overzicht, zie Marjo Stalmeier, Marie Koenen. Bibliografie van haar zelfstandig uitgegeven werken (1912-1980) (Maastricht 1981).

Literatuur

  • Jules Persijn, Albertine Steenhoff-Smulders en Marie Koenen (z. pl. 1931).
  • Themanummer Marie Koenen, Roeping 26 (1949) 1-110.
  • Lucie d’Hooge, Marie Koenen. Eerste bijdrage tot de kennis van haar leven en werken (Licentiaatsverhandeling Universiteit Gent 1952).
  • P.A.M. Geurts, ‘Betrokkenheid van Marie Koenen bij de oprichting en de eerste periode van De Beiaard’, Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg 128 (1992) 185-196.
  • P. Rooijackers, ‘De zonnige blik van de zaligmaker. Marie Koenen, boeken en rooms-katholieke propaganda’, Vooys 20 (2002) nr. 1, 32-40.
  • Adri Gorissen, De abdis en de zwerver (Geulle 2005).

Illustratie

Marie Koenen, door onbekende fotograaf, 1930 (Katholiek Documentatie Centrum, Nijmegen).

Auteur: Adri Gorissen

laatst gewijzigd: 24/09/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.