© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Carin Gaemers, Maa, Sophia van der, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Maa [13/01/2014]
MAA, Sophia van der (geb. Den Haag 1636? – begr. Gouda 16-4-1710), tot levenslang veroordeeld wegens zedenmisdrijf. Dochter van Johan van der Maa (gest. 1693), juwelier, later vroedschap, en Catharina Hogius (gest. 1695). Sophia van der Maa trouwde op 9-11-1653 in Den Haag met IJsbrant van Noortwijck (1625-1679), commies. Uit dit huwelijk werden 7 kinderen geboren van wie 1 zoon en 1 dochter de volwassen leeftijd bereikten.
Sophia van der Maa groeide op met twee zussen in het huis Den Vergulden Pot op de hoek van de Hoogstraat en de Plaats, waar haar vader ook zijn juwelierswinkel had. Haar moeder was de dochter van een dorpspredikant. Het gezin beschikte ook over een tuin aan de Noordsingel en, vanaf 1651, het buiten de Groene Woninghe ten westen van Den Haag. Met het vermogen van de vader steeg hun maatschappelijk aanzien. Johan van der Maa was meermalen deken van het goud- en zilversmidgilde, werd kapitein bij de schutterij en trad toe tot de vroedschap.
De sociale stijging van het gezin is af te lezen aan de huwelijken van de dochters: Lucretia (gest. voor 1686) trouwde met de medicus Jacob Sena, Helena (1640?-na 1700?) met William Killigrew, kapitein in het staatse leger – zijn zuster was getrouwd met Frederik van Nassau – en Sophia in 1653 met IJsbrant van Noortwijck, commies op het kantoor van de Ontvanger Generaal waar de financiën van de Verenigde Provinciën werden beheerd.
Huwelijk
Sophia van der Maa en IJsbrant van Noortwijck kregen zeven kinderen. Het eerste, Johanna Catharina (1654) werd zeven maanden na de huwelijksvoltrekking geboren maar leefde slechts een half jaar. Hierna volgden Johannes (1658-voor 1661), Johannes (1661-1688), Johanna Catharina (1664-?), Jacoba (1669-?) en Sophia (1673-1710). De kinderen werden gedoopt in de Kloosterkerk of de Grote Kerk. Sophia’s ouders Johan van der Maa en Catharina Hogius traden meermalen op als doopgetuigen, evenals haar zusters.
Omstreeks 1667 kwam de echtgenoot van Sophia van der Maa in opspraak. In dat jaar circuleerde in Den Haag het anonieme pamflet Haegh-sche coeckoeck, waarin wordt gesuggereerd dat Van Noortwijck – bijgestaan door zijn schoonvader – generaliteitsgelden in eigen zak had gestoken. Van Noortwijck is echter nooit formeel van malversaties beschuldigd. Over Sophia van der Maa wordt in het pamflet gezegd dat zij ‘open salet houdt en allerhande heren en jonkers acces geeft’ (Haeg-sche coeckoeck, 5). Het is niet meer vast te stellen of deze insinuaties op waarheid berusten. De geruchten hebben Van Noortwijcks carrière kennelijk niet geschaad. In 1672 stelde stadhouder Willem III hem aan tot zijn thesaurier en rentmeester-generaal, de hoogste ambtelijke functie binnen de Nassause Domeinraad. Sophia’s vader werd datzelfde jaar door de stadhouder tot burgemeester benoemd.
Vermoedelijk woonde het gezin Van Noortwijck in het huis van Sophia’s ouders, een dubbel woonhuis met koetshuis op de hoek van de Kneuterdijk en de Hoge Nieuwstraat. In ieder geval werd Van Noortwijck in november 1679 vanaf de Kneuterdijk begraven in het familiegraf in de Haagse Grote Kerk. Drie maanden later beviel Sophia van der Maa van haar zevende kind, Isbrandina Johanna, die maar een jaar heeft geleefd.
Vermogende weduwe
In 1688 kwam Sophia van der Maa zelf in opspraak. Op 18 januari van dat jaar raakte haar zoon bij een duel ernstig gewond. Aangezien duelleren verboden was, liet ze hem in Den Haag onderduiken om hem voor rechtsvervolging te behoeden. Ze regelde medische verzorging en liet hem een testament opmaken. Kort daarop stierf Johan in haar bijzijn. Ze liet zijn lichaam meteen overbrengen naar Voorburg, vanwaar haar tuinman het naar Delft bracht. Daar werd hij in stilte in de Oude Kerk begraven. Ondanks deze maatregelen waren er geruchten over de gebeurtenissen en kwam de kwestie de Fiscaal van het Hof van Holland ter ore, die echter van vervolging afzag.
In diezelfde periode was Sophia van der Maa verwikkeld in een proces voor de Raad van State, dat tegen haar was aangespannen door de erfgenamen van Van Noortwijcks oud-superieur, Jacob van Volbergen. Volgens die erfgenamen zou Van Noortwijck in zijn functie als commies hun vader hebben benadeeld door tussen 1667 en 1671 diverse posten tweemaal in rekening te brengen. De opgeëiste som bedroeg enkele tienduizenden guldens. Sophia van der Maa baseerde haar verweer op het feit dat de betreffende boekhouding tien jaar eerder al was gecontroleerd en goedgekeurd. Ze liet getuigen horen en eiste inzage in de stukken. Uiteindelijk bleken de meest belastende documenten onvindbaar. Het verweerschrift dat in 1689 uit naam van Sophia van der Maa werd opgesteld, telt meer dan vijfhonderd artikelen. De zaak eindigde in een schikking.
Na de dood van haar moeder in juni 1695 erfde Sophia van der Maa eenderde van het aanzienlijke vermogen van haar ouders. Haar zuster Helena en de kinderen van haar overleden zuster Lucretia ontvingen eveneens eenderde. De inboedel, de juwelen en het ongemunte goud en zilver werden onderling verdeeld. Sophia kreeg het ouderlijk huis op de Kneuterdijk en kocht later de aan haar zuster Helena gelegateerde buitenplaats de Groene Woninghe. In het testament van haar ouders waren ook legaten voor Sophia’s kinderen vastgelegd, waarmee in totaal tachtigduizend carolusguldens gemoeid waren. Nu zoon Johan was overleden kwam het gehele bedrag toe aan haar dochter. Zij mocht daar echter pas over beschikken nadat zij met instemming van haar moeder een huwelijk had gesloten. Tot die tijd zou Sophia van der Maa, aldus het testament, de rente op haar dochters erfdeel ontvangen.
Sophia van der Maa was nu een vermogende weduwe en haar dochter Sophia een interessante partij op de huwelijksmarkt. Het liep anders. Waarschijnlijk in december 1695 beviel Sophia van Noortwijck van een zoon, Jan Wigbold, maar de vader, Wigbold van der Does, had al voor de bevalling kenbaar gemaakt niet met haar te zullen trouwen. Met deze deuk in haar reputatie waren haar kansen op een aanzienlijk huwelijk vrijwel verkeken. Omstreeks 1697 kreeg ze een verhouding met Salomon Pereira, een vermogende Portugees-joodse handelaar en bankier, en een getrouwd man. Zij en haar moeder waren in 1694 nog op zijn huwelijksfeest geweest. Uit deze relatie werd in 1698 een dochter Mitie geboren die katholiek werd gedoopt en uitbesteed in Delft.
Sophia van der Maa moet met deze buitenechtelijke verhouding van haar dochter hebben ingestemd. Pereira overnachtte regelmatig in haar huis, kleindochter Mitie kwam logeren en Sophia van der Maa vergezelde het paar tijdens uitstapjes. Zo verbleef zij in 1699 twee maal met hen op een buitenplaats bij Moordrecht – door Pereira geleend of gehuurd en door Sophia van der Maa in mei 1700 aangekocht. Mogelijk verwachtte ze dat Pereira zou scheiden en met haar dochter trouwen. Weliswaar genoot hij geen bijzonder aanzien, maar hij had een gefortuneerde vader. Pereira’s familie kantte zich echter tegen de verhouding en was verbolgen over Salomons hoog oplopende schulden. In april 1700 kreeg zijn vader van het Hof van Holland toestemming hem op te sluiten in een beterhuis in Delft. Bij de behandeling van het rekest droeg het Hof procureur-generaal Andries Hofland op het gedrag van Sophia van der Maa en haar dochter te onderzoeken. Dit resulteerde in de inhechtenisneming van moeder en dochter.
In de Gevangenpoort
Op 1 juli 1700 werden Sophia van der Maa en haar dochter naar de Gevangenpoort gebracht en elk in een eigen cel opgesloten. Sophia van der Maa werd ervan beschuldigd haar dochter tot ongeoorloofd gedrag te hebben aangezet, maar ze weigerde te bekennen. Haar dochter daarentegen bekende meteen alles wat haar ten laste werd gelegd, al ontkende zij stellig dat haar moeder daarbij een rol had gespeeld. Uiteindelijk oordeelde het Hof dat de handelwijze van Sophia van Noortwijck het gevolg was van haar jeugdige leeftijd en de aandrang van andere personen. Ze kreeg een boete van tienduizend gulden vanwege de gemaakte proceskosten – die overigens voor moeder en dochter samen 5246 gulden bedroegen – en mocht haar detentie thuis uitzitten. Sophia van der Maa werd op 7 oktober veroordeeld tot levenslange gevangenschap en een boete van 68.000 gulden wegens het aanzetten van haar dochter tot een verhouding met een gehuwde joodse man.
Twee weken na de uitspraak droeg het Hof het beheer van de boedel van Sophia van der Maa over aan twee curatoren. Omstreeks diezelfde tijd wist procureur Hofland Sophia van Noortwijck in de waan te brengen dat alleen een huwelijk met zijn zoon haar moeder van het schavot zou redden. Met de nalatenschap van Sophia van der Maa in het vooruitzicht zal dit huwelijk hem, ondanks de geschonden reputatie van Sophia van Noortwijck, een profijtelijke optie hebben geleken. Op 4 november kreeg Sophia van der Maa in de Gevangenpoort bezoek van haar dochter en procureur Hofland. Zij verzette zich hevig tegen het voorgestelde huwelijk, maar zwichtte voor haar dochters smeekbeden en tekende ten slotte een akte van consent (instemming). Daarmee zou haar dochter direct na de huwelijksvoltrekking over haar legaat kunnen beschikken. Volgens getuigen was Sophia van der Maa na dit gesprek dermate van streek dat zij een zelfmoordpoging deed. Haar dochter trouwde op 14 november. Een week later werd procureur Hofland geschorst en stelde het Hof een onderzoek tegen hem in wegens ambtsmisbruik. Griffier Simon Roseboom, eveneens betrokken bij het onderzoek tegen Van der Maa en Van Noortwijck, werd in januari 1701 ontslagen. Het huwelijk van Sophia van Noortwijck eindigde al in december 1701 met de dood van Hofland jr.
Detentie in Gouda
In december 1700 werd Sophia van der Maa op last van het Hof overgeplaatst naar het tuchthuis in Gouda. Een door haar ingediend gratieverzoek werd in 1703 afgewezen omdat het ongebruikelijk was ‘in zodanige infame crimina […] pardon te geven’. Bovendien werd haar hechtenis ‘niet met de uiterste strengheid [...] geëxecuteerd’. Vermoedelijk was ze toen al buiten het tuchthuis gedetineerd in een door haar gekochte of gehuurde woning in de stad. Haar boedelcuratoren hadden in mei 1702 een borgsom van 25.000 gulden betaald aan de stad Gouda, wat haar enige bewegingsvrijheid gaf: ze mocht op zondag onder begeleiding de kerkdienst bijwonen en bracht regelmatig de dag door op haar buitenplaats in Moordrecht.
Vanuit Gouda procedeerde Sophia van der Maa in 1704, mede namens haar dochter, tegen Pereira – inmiddels terug bij zijn echtgenote – in een vergeefse poging diens vroegere schuldbekentenissen te verzilveren. In datzelfde jaar probeerde ze haar dochter te helpen toen deze haar zojuist gesloten tweede huwelijk wilde laten ontbinden en crediteuren van haar echtgenoot met beslaglegging op haar bezittingen dreigden. Uiteindelijk liet Van der Maa deze schulden betalen door haar boedelcuratoren. Haar dochter kwam daarna bij haar in Gouda wonen.
Sophia van der Maa had in Gouda wel enig sociaal leven. In 1707 verklaarden vijf stadgenoten voor een notaris haar goed te kennen en te kunnen getuigen van haar sobere, ordentelijke levensstijl en christelijke houding. Drie vrouwen die dagelijks contact met haar hadden lieten optekenen dat zij leed aan melancholie. In haar testament, opgesteld op 15 juli 1709, staat dat Sophia van der Maa op dat moment ziek was maar in het volle bezit van haar verstandelijke vermogens. Haar wens begraven te worden bij haar echtgenoot in Den Haag is niet gehonoreerd. Sophia van der Maa overleed in Gouda en werd daar op de avond van 16 april 1710 met de grote baar en onder klokgelui naar haar laatste rustplaats in de Sint Janskerk gebracht.
Reputatie
In 1856 publiceerde Jacob van Lennep een studie over Sophia van der Maa, De moeder en de magistraat, gebaseerd op de processtukken. Hij schetst daarin een gewetenloze moeder die uit hebzucht haar wankelmoedige dochter aanzet tot een ongeoorloofde verhouding om te voorkomen dat deze een deugdelijk huwelijk zou sluiten. Zo zou zij immers zeggenschap houden over haar dochters aanzienlijke legaat. In 1912 publiceerde Eduard van Biema zijn reconstructie van de kwestie, gebruik makend van zowel de processtukken als de correspondentie tussen Sophia van Noortwijck en Pereira. Hij komt tot een zelfde conclusie: Sophia van der Maa was hebzuchtig, hard en verdorven en maakte misbruik van het ouderlijk gezag over haar labiele dochter.
Op deze interpretatie van de gebeurtenissen valt een en ander af te dingen. Als Sophia van der Maa het vruchtgebruik van haar dochters legaat wilde behouden, had zij haar eenvoudigweg iedere toestemming voor een huwelijk kunnen onthouden. Daar komt bij dat Sophia van der Maa voldoende eigen vermogen had. Ondanks de kosten voor haar tien jaar lange detentie en de afbetaling van haar dochters schulden, bedroeg haar nalatenschap bijna zestigduizend gulden.Bovendien had ze geen reden om haar dochters huwelijkskansen via Pereira te bederven: die waren al slecht genoeg vanwege haar ongehuwde moederschap.
Van Lennep en Biema negeren systematisch alles wat eventueel vóór Sophia van der Maa kan pleiten en schetsen zo een uiterst negatief beeld van haar. Ook de door hen veronderstelde slechte verhouding tussen moeder en dochter is zeer discutabel: de getuigenverklaringen daarover zijn dubieus, tegenstrijdig en wellicht zelfs vals. Uit de andere beschikbare gegevens rijst het beeld op van twee vrouwen die onhandige beslissingen nemen, maar wel degelijk met elkaar begaan zijn. Echter, zonder echtgenoot of volwassen mannelijke verwant die volgens de geldende wetten en ongeschreven regels kon waken over haar rechten en reputatie, stond Sophia van der Maa uiteindelijk vrijwel weerloos tegenover kwaadwillenden die het op haar vermogen hadden voorzien.
Het is mogelijk dat Sophia van der Maa het slachtoffer is geworden van een poging om oude rekeningen te vereffenen. In het verleden van zowel haar vader als haar echtgenoot zijn omstandigheden aan te wijzen die hiertoe aanleiding hebben kunnen geven. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of de rechtsgang wel een behoorlijke is geweest en of de slechte reputatie van Sophia van der Maa niet berust op een eenzijdige interpretatie van de bronnen.
Naslagwerken
NNBW.
Archivalia
- Streekarchief Hollands Midden, Gouda: Oud Archief Gouda, AC1, inv. nrs. 110-113 (Kamerboeken 1700-1710); inv. nr. 2755; NT 1506 (Gaarder begraven). DTB, Begraven 27 (Register Sint Jan). Oud Notarieel Archief, AC 43, inv. nrs. 539-549, 591-593. Oud Rechterlijk Archief, AC19, inv. nrs. 51, 53, 63, 116. Oud Archief Moordrecht: Oud Rechterlijk Archief, AC19, inv. nrs. 51, 63.
- Haags Gemeentearchief: DTB, BNR 282, p. 155; 320, inv. nr. 81; 350, inv. nr. 6364. BNR 350-351. Oud Notarieel Archief, inv. nr. 549.
- Nationaal Archief, Den Haag: Toegang 3.03.01.01 (Hof van Holland), inv. nrs. 5347-7, 5372, 5373-7, 5279.
Literatuur
- Haegh-sche coeckoeck vytghebroeydt door een Over-Rhijnsche dystel-vinck. Bestaande in seer aerdighe nieuwe deuntjes, madrigaeltjes, en klinkdichtjes, voor desen noyt in druk gheweest. Bij een gheschraept, versamelt, en uyt het Italiaens in de Neder-Duytsche Tale overgebracht. Door den spits-vinnigen financier signor Becco Cornudo. Onlanghs ghesongen en op schoone airtjes gheset tussen Rijswijck en Den Haag, by meester Francoys Doubleth, son Isbrando van Noordtwyck ende signeur Willem Raecx (Den Haag z.j. [1667]).
- J. van Lennep, De moeder en de magistraat. Eene ware geschiedenis uit het archief van het voormalige Hof van Holland opgedolven (Amsterdam 1856).
- E. van Biema, ‘De geschiedenis van Sofia van Noortwijck’, Die Haghe (1912) 1-129.
- Marie-Charlotte Le Bailly, Een Haagse affaire. De verloren eer van Sophia van Noortwijck (1673-1710) (Amsterdam 2013).
Auteur: Carin Gaemers
Biografienummer in 1001 Vrouwen: 318
laatst gewijzigd: 13/01/2014
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.