Maas, Adriana (1702-1746)

 
English | Nederlands

MAAS, Adriana (ged. Amsterdam 14-9-1702 – begr. Amsterdam 30-11-1746), naaister, toneelspeelster. Dochter van Josua Maas, timmerman, en Jannetje Valentijn (gest. na 1735). Adriana Maas trouwde op 7-9-1727 in Sloten, bij Amsterdam, met Paulus van Schagen (1698-1731), toneelspeler. Dit huwelijk bleef kinderloos. Adriana Maas kreeg na haar mans dood 1 buitenechtelijke zoon, wiens vader opgegeven werd als Jan Boerse.

Adriana (Ariaantje) Maas had een oudere broer, Simon (geb. 1701), en een veel jongere broer, Hendrik (1711). Haar vader stond bij zijn huwelijk in 1700 te boek als timmerman, maar mogelijk werd hij later inderdaad biertapper, het beroep dat de acteur Marten Corver hem ook toeschrijft (Tooneel-aantekeningen, 102). Overigens is veel van wat over Ariaantjes leven bekend is, afkomstig uit Corvers Tooneel-aantekeningen waarop alle latere auteurs zich wat haar betreft baseren. Als jong meisje werkte Ariaantje als naaister bij de mensen aan huis, ‘zoals meer burgermeisjes te Amsterdam haar bestaan vinden’ (idem). Een van haar klanten was Adriana van Tongeren, toneelspeelster bij de Amsterdamse Schouwburg, die Ariaantje behalve als naaister ook inhuurde als een soort repetitor die haar haar rollen overhoorde. Ariaantje bleek een zodanig talent voor toneelspelen te hebben, dat Van Tongeren haar ging opleiden en haar vervolgens bij de schouwburgregenten aanbeval als veelbelovend. Zo werd Ariaantje Maas in 1722 aangenomen tegen het beginnersspeelloon van een, later twee gulden per optreden.

De ster van Adriana Maas moet snel gerezen zijn, al is niet bekend wanneer precies ze eerste actrice van de Schouwburg werd. Op 15 augustus 1727 ging ze in Amsterdam in ondertrouw met de acteur Paulus van Schagen, met wie ze op 7 september in Sloten trouwde. Waarschijnlijk was ze toen al eerste actrice. Er is een lijst overgeleverd van de rollen die zij speelde in het seizoen 1729/30: daaronder vele hoofdrollen waarbij haar tegenspelers meestal Izaak Duim (de Oude) en Jan Bor waren. Zo stond ze als Margareta van Parma in het populaire treurspel De dood van de graven Egmond en Hoorne van Thomas Asselijn, als Thamera in Aran en Titus van Jan Vos, als Berenice in het gelijknamige treurspel van Racine, en als Badeloch in de Gijsbrecht van Vondel. Ze speelde echter ook in vele blijspelen en kluchten: Isabella in De min in ’t lazarushuis van W.G. van Focquenbroch, Charlotte in Het wederzijds huwelijksbedrog van Pieter Langendijk, en Marie in De lichtmis van P.W. van Haps. Anders dan veel van haar collega’s trad ze echter niet, of anders hoogst zelden, in zangrollen op (brief Jansoons van der Aa).

Al in 1731 overleed Paulus van Schagen, 33 jaar oud. Het huwelijk met Adriana Maas was kinderloos gebleven. Na zijn dood kreeg ze een verhouding met een joodse ‘beunhaas in actien’, van wie zij een kind kreeg, een jongen die ‘wij lang door Amsterdam hebben zien lopen’ (Corver, Tooneel-aantekeningen, 103). Inderdaad werd op 20 mei 1735 in de Westerkerk Jan, zoon van Adriana Maas, ten doop gehouden. Adriana's moeder Jannetje Valentijn was doopgetuige. Als vader staat een zekere Jan Boerse vermeld. Of hij de door Corver genoemde ‘beunhaas’ was, is niet bekend. Mogelijk was deze Boerse werkelijk de vader, maar het kan ook zijn dat een goede vriend of kennis voor de gelegenheid die rol op zich nam. En wat Corver betreft: hij was van mening dat de kwestie van het kind ‘niets [zegt] ten opzichte van haar talent’ (idem).

Een half jaar na de geboorte van haar zoon speelde Adriana Maas de titelrol in Jacoba van Beieren, een treurspel van Jan de Marre dat op 3 december 1735 in première ging. Ze speelde deze rol om en om met Anna Maria de Bruyn, maar de auteur vond Adriana de ideale vertolkster: zij was ‘de ware Jacoba van Beieren’ (Corver, Tooneel-aantekeningen, 5-6). Ze verdiende toen 5,25 gulden per optreden. In 1738 speelde ze in De Marres allegorische jubileumstuk Het eeuwgetyde van den Amsteldamschen schouwburg de rol van Minerva, naast Jan Punt als Apollo. Daarna moet het bergafwaarts zijn gegaan met Adriana Maas. Volgens Corver verloor zij haar krediet bij schouwburgregenten en publiek, dat haar uitfloot. Waarom dat was, wordt niet echt duidelijk. Dat het te maken had met haar buitenechtelijke kind, zoals Corver beweert, lijkt zo’n drie jaar na dato onwaarschijnlijk. Hoe dat ook zij, ze raakte aan de drank. Zelfs zou ze wel eens ‘buiten staat’ op het toneel verschenen zijn. Bij een voorstelling van Dido’s dood (van Andries Pels), waarschijnlijk die van 14 november 1740, maakte Adriana Maas een ongelukkige val vanaf een piedestal waarop ze een godin stond te verbeelden. Hoewel haar val vermoedelijk het gevolg van een flauwte was, besloten de schouwburgregenten haar onder te brengen bij een vrouw in de Looiersdwarsstraat die haar van de drank moest afhelpen. Dat is kennelijk gelukt, want een jaar of twee, drie later mocht ze terugkeren naar de Schouwburg. Daartoe had ze eerst een soort test moeten afleggen ten huize van de acteur Jan Hendrik Jordaan en diens vrouw Adriana van Tongeren aan de Vijzelgracht: daar speelde ze op proef de rol van Hermione uit Racine’s Andromache. Wel ging haar speelloon omlaag: in 1744 kreeg ze drie gulden per optreden, en ze verdiende wat bij als kleedster. Het publiek ontving haar ‘als voorheen met hetzelfde genoegen’. De hele toestand is uitvoerig en met compassie beschreven door Corver (idem, 103-105), al lijkt zijn chronologie der gebeurtenissen niet helemaal te kloppen. Zelf had hij als zeventienjarige haar in januari 1745 zien optreden in het treurspel Herodes en Mariamne, toen ze in de rol van Mariamne liet zien dat ze ondanks alles nog over al haar talenten beschikte.

Talent moet Adriana Maas gehad hebben. Van haar rol als Aristia in Corneille’s treurspel Sertorius had ze zich ‘zo fier, manmoedig’ gekweten, dat ze ‘niet vrouw of klein, maar eêr mocht groot-man heten’ (‘Op de vertoning [...] van Sertorius’, 117). Jan Punt, met wie zij vaak samen op de planken heeft gestaan, was vol lof over de onnavolgbare wijze waarop ze Maria de Luxan speelde in Don Louis de Vargas, een veel vertoond treurspel. Corver beschrijft haar als een natuurtalent: zonder over ‘theorie of kunstkennis’ te beschikken was zij ‘de beste actrice, die het Amsterdamse toneel bij heugenis gehad heeft’, zelfs ‘de koningin van alle de actrices [...]; in treur- en blijspel beide goed’, bij wie alles ‘natuur en talent’ was (Tooneel-aantekeningen, 5 en 101). Het ingrijpen van de schouwburgregenten toen het slecht met haar ging wijst er ontegenzeggelijk op dat ze een buitengewoon gewaardeerd toneelspeelster was.

De terugkeer van Adriana Maas naar de Schouwburg is niet van lange duur geweest. In november 1746 overleed zij, naar het schijnt in armoedige omstandigheden. Wellicht heeft ze tot haar dood gewoond bij de vrouw bij wie de schouwburgregenten haar hadden ondergebracht, want ze werd op 30 november begraven vanuit het huis van een zekere Jan Requart in de Blinde Looiersdwarsstraat bij de Elandsgracht.

Naslagwerken

Coffeng; Ter Laan; Worp.

Archivalia

  • Stadsarchief Amsterdam: DTB, Dopen 15, p. 126 [Ariaantje Maas]; 110, p. 493 [Johannes Boerse]. DTB, Trouwen 566, p. 413 [otr. Maas en Van Schagen]. DTB Sloten, Trouwen 14, p. 422 [huwelijk Maas en Van Schagen]. DTB, Begraven 1113, 166r, en 1122, 51r [Adriana Maas].
  • Het Utrechts Archief: toegang 67 (Familiearchief Huydecoper), inv. nr. 314 [rollen van Adriana Maas 1729/30]; inv. nr. 354 [brief van ‘de Jansoons van der Aa’, ongedateerd].

Gespeelde rollen

Behalve de hierboven genoemde rollen speelde Adriana Maas onder andere de titelrol in Berenice (Racine), Kassandra in Agamemnon (Frans Rijk naar Boyer), Zaïde in De dood van sultan Selim (Willem van der Hoeven), en Chimene in De Cid (Corneille). Verder speelde ze in talloze blijspelen, bijvoorbeeld als Martijntje in Jan Klaasz. (Thomas Asselijn), Ruffina in De listige vrijster (IJsbrand Vincent), Izabel in Lubbert Lubbertze (M. van Breda), en Lucretia in De hovenier door liefde (Emanuel van der Hoeven). Ook in kluchten trad ze op, bijvoorbeeld als Eliante in De schipbreuk en als Martijntje in Jonker Windbuil (beide van Jakob Elias).

Literatuur

  • ‘Op de vertoning van het treurspel van Sertorius, op den Amsteldamschen Schouwburg’ (d.d. 12-12-1733), in: Negende vervolg van de Latynse en Nederduitsche keurdichten (Rotterdam 1734) 116-118, aldaar 117.
  • M[arten] Corver, Tooneel-aantekeningen vervat in een omstandigen brief aan den schrijver van het Leven van Jan Punt [= Simon Stijl] (Leiden 1786) 4-7, 11, 31-32, 34, 95, 97, 101-105.
  • Marten Corver, Iets voor oom en neef, wegens hunne geëerde zamenspraaken (z.p. z.j.) 29-31, 78-79.
  • A. van Halmael jr., Bijdragen tot de geschiedenis van het tooneel, de tooneelspeelkunst en de tooneelspelers, in Nederland (Leeuwarden 1840) 40-42.
  • Johs. Hilman, Ons tooneel. Aantekeningen en geschiedkundige overzichten; naamrol van plaatwerken en geschriften (Leiden 1881) 57 nr. 21, 129-130.
  • J.A. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen Schouwburg, 1496-1772, uitg. met aanvulling tot 1872 door J.F.M. Sterck (Amsterdam 1920) 182, 186, 188.
  • Ben Albach, Drie eeuwen ‘Gijsbreght van Aemstel’. Kroniek van de jaarlijkse opvoeringen (Amsterdam 1937) 46, 47-48.
  • Ben Albach, Jan Punt en Marten Corver. Nederlandsch tooneelleven in de 18e eeuw (Amsterdam 1946) 16, 45, 63.
  • S.A.C. Dudok van Heel, ‘De affaire van “Beslikte Swaantje” of de toneelverwanten van Cornelis Troost’, Jaarboek Amstelodamum 65 (1973) 85-108, aldaar 92.

Auteur: Anna de Haas

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 461

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.