Moer, Agnes van der (1888-1975)

 
English | Nederlands

MOER, Maria Agnes Eliza van der, vooral bekend als Agnes Maas-van der Moer (geb. Grave 20-12-1888 – gest. Apeldoorn 29-4-1975), schrijfster. Dochter van Johan Léonard van der Moer (1864-1951), militair en vertaler, en Antonetta Margritha Petronella Klaassen (1856-1926). Agnes van der Moer trouwde op 23-3-1916 in Harderwijk met Paul Ferdinand Maas (1891-1984), Nederlands viceconsul in België, later bankier. Dit huwelijk bleef kinderloos.

Agnes van der Moer werd geboren als enig kind. Haar vader was luitenant bij de Graafse infanterie. Op 29 april 1892 verhuisde het gezin met grootmoeder naar Amersfoort omdat de infanterie daar in garnizoen kwam. In die stad ging de dertienjarige Agnes een jaar naar de Hogere Burgerschool, om vervolgens na een door haar vader ingediend toelatingsverzoek aan de gemeente over te stappen naar het Johan van Oldenbarnevelt Gymnasium. Kort daarvoor waren de eerste twee vrouwelijke leerlingen op die school nog door hun ouders weggehaald omdat hun aanwezigheid voor problemen in de omgang had gezorgd. Op school en thuis kwam Agnes in aanraking met literatuur. Vader J.L. van der Moer vertaalde onder meer Tolstojs Anna Karenina en het werk van de Duitse bestsellerauteur Rudolf Herzog.

Persoonlijkheid

Na haar middelbare opleiding bleef Agnes van der Moer bij haar ouders wonen. Vanaf 1909 publiceerde zij gedichten, kortverhalen en een enkel toneelstuk in tijdschriften als Morks’ Magazijn, De Tijdspiegel en Groot Nederland. Toen haar vader in 1913 werd benoemd tot majoor, verhuisde het gezin naar Harderwijk. Daar trouwde de inmiddels 27-jarige Agnes met de drie jaar jongere Paul Maas. Het pas getrouwde echtpaar vertrok in oorlogstijd naar Antwerpen, waar Maas werkte als Nederlands viceconsul. Pas echt bekend werd Agnes, die voortaan onder de naam Maas-van der Moer publiceerde, met haar debuutnovelle De zwervers (1918), een in dagboekvorm geschreven werk over een schrijfster. In juli 1919 werd ze gevraagd kritieken te schrijven voor De Tijdspiegel, een aanbod dat ze afsloeg omdat ze het vak van de kritiek minderwaardig vond. In datzelfde jaar begon zij een correspondentie met J.H.F. Grönloh (Nescio), die ook in 1918 was gedebuteerd en die zij zeer bewonderde.

Na het einde van de Eerste Wereldoorlog vestigde het echtpaar zich in Apeldoorn, waar zij een moeilijke tijd hadden: Paul zat tijdelijk zonder werk en Maas-van der Moer was er fysiek slecht aan toe. In juni 1919 onderging zij onder (mislukte) narcose een pijnlijke behandeling in het ziekenhuis. Voor deze natuurliefhebster pur sang, die altijd ziek werd van de stad, was het een flinke knauw dat ze door haar gesteldheid geen grote afstanden meer kon wandelen in de hei of het bos. Betere tijden braken aan toen Paul terecht kwam in het bankierswezen. Hij trad in de voetsporen van zijn vader en werd directeur bij de Geldersche Credietvereeniging. Voor zijn werk verhuisden ze eerst naar Heerlen en vervolgens in 1923 naar Bennekom. Aldaar begon in de zomer van 1935 een vriendschap tussen Maas-van der Moer en de schuwe schilder Dick Ket. Hoewel hij slechts een paar straten verder woonde, hadden ze voornamelijk schriftelijk contact.

De jaren twintig waren voor schrijfster Maas-van der Moer het meest productief. In haar satire De kunstclowns (1925) bespotte zij modernistische bewegingen als het kubisme, evenals pedagogische en populistische kunstopvattingen. In Het eeuwige rhythme (1925) werkte zij expliciet haar opvattingen uit over de onmaatschappelijke, artistieke persoonlijkheid, die door kritische zelfstudie uit kan stijgen boven de slechts algemeen ontwikkelde ‘middelmaat’. Het literaire oeuvre van Maas-van der Moer is doordrenkt van deze tegenstelling tussen oorspronkelijke persoonlijkheden en representanten van de middelmaat. Daarbij liet zij zich inspireren door het radicale individualisme van Oscar Wilde en de cultuurkritiek van Friedrich Nietzsche.

In de jaren dertig kreeg Maas-van der Moer grijze haren en begon ze zich naar eigen zeggen ‘erg onpoëtisch’ te voelen. Vanaf dat moment publiceerde zij alleen nog maar kleine verhaaltjes in De Groene Amsterdammer en essays in Het Nieuwe Leven, tot ook daar in 1937 een einde aan kwam. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Maas-van der Moer chronisch oververmoeid. Hierdoor bleef zij jarenlang dicht bij huis, tot in oktober 1944 de bevolking van Bennekom geëvacueerd werd. Samen met haar man verbleef zij acht maanden in het buitenland. Toen zij na de bevrijding terugkwamen, vonden zij hun huis leeggeroofd en geruïneerd terug. Zij verhuisden in mei 1946 naar Wenum bij Apeldoorn, waar zij de rest van hun leven bleven wonen. Na de oorlog had Maas-van der Moer niet meer de behoefte om te schrijven of te publiceren. Bovendien had zij het gevoel dat haar werk niet ‘modern’ genoeg meer was. Zij hield namelijk niet van Sartre en andere populaire schrijvers; liever herlas zij Nescio’s novellen. De laatste dertig jaar van haar leven liet zij vrijwel niets meer van zich horen. Agnes Maas-van der Moer stierf op 29 april 1975 in de Apeldoornse serviceflat waar zij met haar man woonde. Zij werd 86 jaar. Op 2 mei 1975 is zij te Dieren gecremeerd.

Reputatie

Agnes Maas-van der Moer wilde altijd haar persoonlijkheid uitleven en op dat gebied nooit concessies doen. ‘Het publiek’ was steevast haar retorische vijand in haar strijd tegen wat zij omschreef als de opkomst van een cultuur van de middelmaat. Door deze kritische stellingname en haar ingewortelde individualisme werd haar gedrag door tijdgenoten gekarakteriseerd als ‘pedant’, ‘meedogenloos’ en ongepast voor een vrouw. Tegelijkertijd werd zij vanwege haar realistische werkwijze en antimodernistische opvattingen door critici als Menno ter Braak en Henrik Scholte weggezet als een typische schrijfster van ‘damesromans’ (Van Boven 1992). Na de oorlog raakte zij mede door deze (dis)kwalificatie als schrijfster in de vergetelheid; ze werd vrijwel alleen herinnerd vanwege haar correspondentie met andere schrijvers en kunstenaars.

Archivalia

Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag: archief Dick Ket.

Letterkundig Museum, Den Haag: collectie Agnes Maas-van der Moer.

Publicaties

  • De zwervers (Apeldoorn 1918).
  • De bittere kelk (Amsterdam 1920).
  • De omweg (Dordrecht 1923).
  • Drie vrouwen (Amsterdam 1924).
  • Het eeuwige rhythme (Dordrecht 1925).
  • De kunstclowns (Rotterdam 1925).
  • Pan (Dordrecht 1926).
  • Doolhof  (Amsterdam 1928).
  • Herfstzon (Amsterdam 1930).
  • Reflexen (Amsterdam 1931).

Literatuur

  • Enno Endt, ‘Een briefwisseling met Nescio: Herkenning en misverstand’, Tirade 23, 248/249 (september/oktober 1979) 402-440 [met een nawoord van P.F. Maas].
  • Erica van Boven, Een hoofdstuk apart: ‘Vrouwenromans’ in de literaire kritiek: 1898-1930 (Amsterdam 1992).
  • Bert Lever en Arno van der Valk, ‘Penvriendin om de hoek: Agnes Maas-van der Moer’, in: idem, red., Bennekom te boek: Sporen van Bennekom in oude en nieuwe boeken (Bennekom 2009) 107-114.

Illustratie

Agnes van der Moer, door onbekende fotograaf, ongedateerd (Literatuurmuseum, Den Haag).

 

Auteur: Alex Rutten

laatst gewijzigd: 21/07/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.