Maria van Nassau (1539-1599)

 
English | Nederlands

MARIA gravin van NASSAU (geb. Dillenburg 18-3-1539 gest. Ulft 28-5-1599). Dochter van Willem graaf van Nassau (1487-1559) en Juliana van Stolberg (1506-1580). Maria van Nassau trouwde op 12-11-1556 te Meurs met Willem IV, graaf van den Bergh (1537-1586). Uit dit huwelijk werden 17 kinderen geboren, van wie 1 levenloos.

Maria van Nassau bracht haar jeugd door op de Dillenburg, het stamslot van de familie, als vijfde van de twaalf kinderen van Willem van Nassau en Juliana van Stolberg. Op haar zeventiende trouwde ze met Willem van den Bergh, een Gelderse edelman die zei een autonome Duitse rijksgraaf te zijn, en uit dien hoofde weigerde geld af te dragen aan het landsbestuur in Brussel. Voornaamste residentie van het paar was het huis Bergh (’s-Heerenbergh). In 1557 kwam het eerste van hun zeventien kinderen ter wereld.

Koninklijk kamp

Begin 1568 vluchtte het gezin naar Keulen, een consequentie van Willems betrokkenheid bij de adelsoppositie tegen de landsheer. Toen de partij van de Opstand in 1572 een militaire campagne begon, vergezelde Maria haar echtgenoot bij zijn inval in Gelre en Overijssel. Deze liep uit op een mislukking. Daarna woonde het echtpaar tot 1577 in Bremen, waar het uit geldnood Maria’s juwelen moest verpanden. De zoons Hendrik, Frederik en Oswald kregen in deze jaren hun opleiding te Dillenburg en Heidelberg, met de zoons van haar broers Jan van Nassau en Willem van Oranje.

Het kan Maria nauwelijks zijn ontgaan dat haar echtgenoot vanaf 1578 heimelijke contacten onderhield met de koninklijke partij, zelfs na zijn benoeming in 1581 tot Staats stadhouder van Gelre. Zij verdedigde hem echter steeds tegen de door haar broers geuite verdenkingen. In 1583 werden Maria en haar man in Arnhem gearresteerd en naar Delfshaven overgebracht. De straf was mild – vrijwel zeker dankzij de familieband met Oranje: het paar moest naar neutraal gebied vertrekken. In 1584, na een kort verblijf in Emmerik, nam Van den Bergh zijn huis Ulft (Gelderland) gewapenderhand weer in. Kort voor zijn dood bepaalde Willem van den Bergh, die nu openlijk de kant van de koning had gekozen, dat Maria na zijn dood het beheer over de Berghse bezittingen zou voeren voor de duur van de oorlog en zolang de zoons in krijgsdienst waren.

Na de dood van haar man in 1586 stelde Maria als regentes de soevereiniteit van de Berghse territoria boven alles; ze probeerde de neutraliteit van haar door de oorlog zwaar gehavende landen te bewerkstelligen. In 1591 zocht ze hierover contact met de hertog van Parma en in 1595 met haar neven, de Staatse stadhouders Willem Lodewijk en Maurits van Nassau. In het koninklijke kamp was het Filips Willem van Nassau, Oranjes oudste zoon en erfgenaam, die zich voor zijn tante inspande. Nadat het Staatse leger in 1597 vrijwel heel Gelre had veroverd, kreeg Maria in 1598 haar zin. De Berghse bezittingen werden officieel tot neutraal gebied verklaard, tegen betaling van contributie.

In religieus opzicht koesterde Maria gematigde, irenische, luthers getinte opvattingen. Zoals meer leden van de hoge adel, was ze tegen geloofsdwang; geloof was in haar ogen ‘een gave Gods, en geen menselijke dwang’ – letterlijk: ‘ein Gab Gots, und geine menschen schwangh’ (Archives 7, 261). Als regentes gebruikte de gravin haar collatierecht om predikanten te benoemen die in de religie een tussenpositie innamen.

Afgezien van de perikelen rond haar man, diens dood en de breuk met het huis Nassau, had Maria veel tegenslag met haar kinderen. In 1591 verdronken twee dochters toen een brug over de Oude IJssel instortte, een ongeluk dat Maria zelf overleefde, en drie zoons sneuvelden in dienst van de koning. In totaal moest ze acht van haar zeventien kinderen begraven. Om strijd over de erfenis te voorkomen bracht Maria in 1598 een boedelscheiding tot stand. Hierin kregen de resterende vier zoons ieder hun deel en werd het levensonderhoud van de dochters – die alleen geld erfden – en haar verstandelijk beperkte zoon Joost geregeld. Na haar dood is Maria begraven naast haar man en reeds overleden kinderen in een toren van het huis Ulft. In 1761 werden haar stoffelijke resten naar de kerk van Gendringen gebracht, waar ze in 1830 bij een brand verloren gingen.

Reputatie

Maria van Nassau wordt in de literatuur meestal slechts genoemd in verband met haar ongedurige echtgenoot en diens geheime banden met de tegenpartij. Tijdgenoten hielden haar in deze kwestie voor medeschuldig. De graaf zelf noemde haar een ‘personage van conscientie’ (Trosée, 21-22). Moderne auteurs vellen een positief oordeel over haar. Van der Aa noemt Maria een ‘achtenswaardige en kloeke vrouw’ en volgens Abels blonk ze uit in zelfbeheersing, diplomatieke voorzichtigheid en gematigdheid (Abels, 124). Sommige auteurs schetsen een meer pathetisch beeld. De Beaufort ziet haar haar een ‘eenzame, zwijgende en gekwelde vrouw’ (De Beaufort, 79) en P.J. Blok in het NNBW benadrukt haar tegenslagen in het leven. Op initiatief van particulieren heeft Maria in 2001 een standbeeld gekregen op de burchtheuvel van Ulft.

Naslagwerken

Van der Aa; NNBW.

Archivalia

  • Database correspondentie Willem van Oranje, www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/WVO.
  • Koninklijk Huisarchief, Den Haag: A 22 (archief Willem Lodewijk), nr. 9.
  • Zie ook Van Schilfgaarde (1932).

Literatuur en bronnenuitgaven

  • Archives ou correspondance inédite de la Maison d’Orange-Nassau, G. Groen van Prinsterer ed., 1e serie, delen 3, 7 en 8 (Leiden 1836, 1839, 1847).
  • R.W. Tadama, Willem graaf van den Berg en zijne tijdgenooten (Zutphen 1846).
  • L.J.F. Janssen, ‘Onuitgegeven brieven van dr. Johannes Wier’, BVGO 7, 1ste stuk (1849) 1-9.
  • J.S. van Veen, ‘De afval van graaf Willem van den Berg in 1583’, Gelre. Vereeniging tot beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht. Bijdragen en mededeelingen 4 (1901) 229-259.
  • A.F. van Beurden, ‘’s-Heerenberger acten’, Limburg’s Jaarboek 20 (1914) 286-294.
  • J.A.G.C. Trosée, Het eerste tijdvak van het verraad van graaf Willem van den Bergh (Arnhem 1929).
  • Leonard Dooren, Doctor Johannes Wier. Leven en werken (Aalten 1940).
  • A.P. van Schilfgaarde, Het huis Bergh (Maastricht 1950).
  • Henriëtte L.T. de Beaufort, ‘Willem en Maria, graaf en gravin Van den Bergh’, in: Idem, Gisteren en vandaag. Essays (Haarlem 1961) 55-79.
  • A.G. van Dalen, Met het huis Ulft door de historie (Ulft 1974).
  • A.G. van Dalen, Bergh. Heren, land en volk (Nijmegen 1979; 2de druk).
  • Gerard de Haan, ‘De Vrede van Munster in relatie tot Huis Bergh’, Old Ni-js 15, nr. 41 (1998) 36-39.
  • J.M.A. de Haan, ‘Een portret van Maria van Nassau, gravin van den Bergh’, Old Ni-js 15, nr. 41 (1998) 40-49.
  • A.G. van Dalen, Graaf Willem IV van den Bergh. Een Gelderse geschiedenis uit de Opstand tegen Spanje (Doetinchem 1998).
  • De Ganzeveer (mei 1999) [themanummer over Maria van Nassau].
  • P.H.A.M. Abels, Ovittius’ Metamorphosen. De onnavolgbare gedaantewisselingen van een (zielen)dokter in Reformatietijd (Delft 2003).

Illustratie

Standbeeld, 2001 (burchtheuvel te Ulft). Foto: P.C. van de Meeberg.

Auteur: Erik Swart

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 130

laatst gewijzigd: 04/03/2016

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.