Mastenbroek, Fenna (1788-1826)

 
English | Nederlands

MASTENBROEK, Fenna (geb. Sneek 16-3-1788 – gest. Sneek 3-10-1826), schrijfster, onder andere van kinderboeken. Dochter van Pieter Jacob Mastenbroek (1759-1829), houthandelaar, en Janneke Theunis ten Cate (1760-1830). Fenna Mastenbroek bleef ongehuwd.

Fenna Mastenbroek was de oudste in een gezin met drie meisjes en twee jongens. Haar vader bezat een grote houtmolen en bekleedde diverse functies: commissaris van het bakkersgilde, boekhouder van de geestelijke staatsgoederen en lid van het gerecht. Vanaf 1790 woonde het gezin op Kleinzand 60, een herenhuis waarvoor Fenna als circa driejarige de eerste steen had gelegd. Ze kreeg ‘een verstandige opvoeding’ met veel aandacht voor de godsdienst. Haar ouders behoorden tot de streng doopsgezinden, maar zelf liet ze zich in 1808 dopen door de meer vrijzinnige Waterlanders.

In haar jeugd had Fenna veel en graag verhalen verteld, waarmee ze niet alleen haar broers en zusjes, maar ook volwassen gezelschappen amuseerde. Deze hadden zoveel succes dat haar omgeving erop aandrong dat zij ze op papier zette. In 1815 resulteerde dit in de bundel Lectuur voor vrouwen, waarvan in 1816 het tweede deel uitkwam. In het voorbericht lichtte zij de titel toe: ‘Voor mannen te schrijven is minder mijn taak, dewijl daartoe veelal een geleerdheid wordt gevorderd, welke ik niet bezit, en die ook, volgens ’t algemeen oordeel, geen sieraad der vrouw is’. Op 34-jarige leeftijd gaf Fenna Mastenbroek leiding aan een leesgezelschap voor vrouwen in Sneek.

Schrijverschap

Fenna Mastenbroek schreef romans, korte verhalen en gedichten die over het algemeen een duidelijke boodschap bevatten, waarbij ze zich vooral op vrouwen en kinderen richtte. De romans en verhalen spelen zich af in een volledig Nederlandse omgeving. Veel verhalen gaan over het al dan niet vinden van huwelijksgeluk, het vervullen van huiselijke plichten en vooral het leiden van een godvruchtig leven. In ‘Linda Brandenburg’, een verhaal uit het eerste deel van Lectuur voor vrouwen (1815), riep zij op tot berusting ‘in de leiding der Voorzienigheid’. In de roman Wilhelmina Noordkerk (1818) stelde zij lichtzinnigheid en de hang naar vreemde zeden aan de kaak. Daarin besluit de titelheldin – na een discussie over het lezen van buitenlandse schrijvers – alleen nog zedelijk verantwoorde boeken van Nederlandse auteurs te lezen. Ook in het postuum verschenen De kunst om gelukkig te worden (1826) kwam naar voren hoeveel waarde Fenna Mastenbroek hechtte aan een godvruchtig leven; zelfs het gedrag van kinderen moest steeds gericht zijn op het hiernamaals.

De poëzie van Fenna Mastenbroek bestaat vooral uit gelegenheidsgedichten. Deze verschenen – evenals sommige van haar korte verhalen – in almanakken en tijdschriften. In het Jaarboekje door Natuur en Kunst aan Genoegen Gewijd, waarvan ze redactrice was, publiceerde zij bijvoorbeeld ‘Welkomst-groet’ (1824), geschreven bij de vroegtijdige geboorte van een neefje. Ook leverde ze enkele bijdragen aan Philopaedion. Tijdschrift voor de Jeugd (1822-1831). In Almanak voor het Verstand en het Hart (1826) is het verhaal ‘Jansje Welbergen, of de verijdelde boosaardigheid’ opgenomen. Zij onderhield contacten met diverse schrijfsters, onder wie Francijntje de Boer, Anna Barbara van Meerten-Schilperoort en Petronella Moens. Voor Moens schreef ze een inscriptie in haar Liber amicorum (1825).

Fenna Mastenbroek had een zwakke gezondheid en was veel ziek. Dit kon zij volgens haar vriendin Anna Barbara van Meerten-Schilperoort aanvaarden dankzij haar sterke geloof in God en Zijn belofte van een hiernamaals, ‘die verblijven van vreugde en rust, waar al het onvolmaakte wegvallen en waar het vrede, vrede zijn zal!’ (Penélopé, 167). Fenna Mastenbroek stierf in 1826 op 38-jarige leeftijd in haar ouderlijk huis te Sneek. Naar aanleiding van haar dood publiceerde dr. P. Camper uit Zutphen een 92-regelig lofdicht op haar in het Latijn.

Reputatie

Verscheidene titels van Fenna Mastenbroek werden al tijdens haar leven herdrukt, en in 1839 werden vier verhalen uit het tweedelige Onderhoud voor huiselijke en gezellige kringen (1823-1825) opnieuw uitgegeven: Frederika Groenwoud, en de Familie Suzenheim en Agatha Berkenstein en Charlotte Walter, en Constantine Geldenhors. Op de Zedelijke verhalen uit de bijbel werd door vijf- à zeshonderd mensen ingetekend, wat een behoorlijk groot aantal is omdat in die tijd oplagen van vierhonderd voor romans gebruikelijk waren.

Het werk van Fenna Mastenbroek werd doorgaans positief beoordeeld. Een recensent van de Vaderlandsche Letteroefeningen (1815) schreef over het eerste deel van Lectuur voor vrouwen: ‘Onder deze titel ontvangen wij een zestal zo uitmuntende zedelijke verhalen, dat wij niet weten, wat een waardige moeder in een boek, dat haar dochter ter uitspanning, of dat zij met haar dochter ter uitspanning lezen zal, anders verlangen zou’. De Recensent, ook der Recensenten (1816) meende dat deze verhalen onmogelijk door een Nederlandse vrouw geschreven konden zijn en veronderstelde dat zij was bijgestaan door een man – een kritiek waartegen de schrijfster in de inleiding bij het tweede deel van Lectuur voor vrouwen in het geweer kwam. Dezelfde recensent prees tegelijk het Nederlandse karakter van de verhalen: Fenna Mastenbroek had ‘hoewel op eigen trant’, het spoor van Elisabeth Wolff en Petronella Moens gevolgd. In Wilhelmina Noordkerk zag de recensent van Vaderlandsche Letteroefeningen (1819) ‘drie eigenschappen, die in de romanschrijver bovenal vereist worden: natuurlijke eenvoudigheid, waarschijnlijkheid, zedelijkheid’: punten waarop het boek zeer gunstig afstak bij met name Duitse en ook andere buitenlandse romans.

In latere publicaties werd Mastenbroek gewaardeerd om haar ‘bevallige schrijfstijl en boeiende wijze van verhalen’ waarbij de ‘godsdienstige toon en leerzame strekking’ bijzondere waarde aan haar werk gaven (Eekhoff, 155). In 1914 noemde R. Zuidema haar schrijfstijl tamelijk los voor haar tijd (NNBW) en Meindert Cornelis Nijland roemde haar ‘veredelende invloed’ op vrouwen en kinderen (De Navorscher, 1924). Gerrit Komrij heeft haar gedicht ‘Welkomst-groet’ opgenomen in De Nederlandse kinderpoëzie in 500 en enige gedichten (2007).

Naslagwerken

Van der Aa; Basse; Frederiks/Van den Branden; Ter Laan; Lauwerkrans; NNBW;.

Archivalia

  • Tresoar, Leeuwarden: knipselmap over Fenna Mastenbroek.
  • Fries Scheepvaart Museum, Sneek: knipselmap over Fenna Mastenbroek.
  • Noord-Hollands Archief, Haarlem: gedicht door Fenna Mastenbroek t.g.v. begrafenis J. Veen, opgedragen aan diens weduwe A. (?) van Meurs, 1812 [Bibl.: 44-001455M].

Publicaties

  • Lectuur voor vrouwen, bestaande uit onderscheidene verhalen ter veredeling van het hart, 2 delen (Groningen 1815-1816; herdr.: Leeuwarden 1844).
  • Wilhelmina Noordkerk: eene geschiedenis, ter aanprijzing van oud vaderlandsche zeden, voor Nederlandsche vrouwen en meisjes (Haarlem 1818).
  • Zedelijke verhalen uit den Bijbel, voor vrouwen en meisjes, 2 delen (Sneek 1822-1824).
  • Onderhoud voor huiselijke en gezellige kringen, 2 delen (Sneek 1823-1825).
  • ‘Jansje Welbergen, of de verijdelde boosaardigheid’, Almanak voor het Verstand en het Hart (Amsterdam 1826) 125-154.
  • De kunst om gelukkig te worden. Een geschenk voor jeugdigen (Den Haag 1826).
  • [met Francijntje de Boer], Zedelijke verhalen en dichtstukjes voor meisjes (Deventer, 2e druk 1832).
  • Herdruk van alle bijdragen in Jaarboekje door Natuur en Kunst aan Genoegen Gewijd (1824).

Literatuur

  • Besprekingen van Mastenbroeks werk in: Vaderlandsche Letteroefeningen 1 (1815) 732-735; 1 (1816) 456; 1 (1819) 308-312; 1 (1823) 455-457; 1 (1824) 410-411; 1 (1826) 317-318; 1 (1827) 126-129; 1 (1827) 306-307; De recensent, ook der Recensenten 9/1 (1816) 187-189, 381-387; Boekzaal der Geleerde Wereld (1816)2, 440-442.
  • [Overlijdensbericht Fenna Mastenbroek], Algemeene Konst- en Letterbode (1826) 2, 259.
  • A.B. van Meerten-Schilperoort, ‘Iets over Fenna Mastenbroek’, Penélopé 4 (1826) 6, 163-168.
  • P. Camper, ‘Elegia in obitum Fennae Mastenbroek. Tabularum moralium auctoris’, Algemene Konst- en Letterbode 2 (1826) 275-278.
  • ‘Uit de schriften van Fenna Mastenbroek. Lectuur voor Vrouwen. Augusta Lindenholm’. J.M. Schrant red., Proeven van Nederlandschen proza stijl, uit zeven eeuwen (Gent 1929) 587-591.
  • W. Eekhoff, ‘Fenna Mastenbroek en Francijntje de Boer’, Nieuwe Friesche Volks-Almanak 12 (1864) 152-162.
  • M.C. Nijland, ‘Fenna Mastenbroek’, De Navorscher 73 (1924) 14-19.
  • Marjoke Rietveld-van Wingerden, Jeugdtijdschriften in Nederland & Vlaanderen 1757-1942 (Leiden 1995) 30.
  • Lia van Gemert en Ans J. Veltman-van den Bos, ‘Schrijfsters in de literaire kritiek tussen 1770 en 1850’, Nederlandse Letterkunde 2 (1997) 258-270.
  • Toos Streng, Geschapen om te scheppen? Opvattingen over vrouwen en schrijverschap in Nederland, 1815-1860 (Amsterdam 1997) 7, 9, 16-17, 25.
  • Frits Huiskamp, Naar de vatbaarheid der jeugd. Nederlandstalige kinder- en jeugdboeken 1800-1840. Een bibliografische catalogus (Leiden 2000) 259-260.
  • P.J. Buijnsters en Leontine Buijnsters-Smets, Lust en leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw (Zwolle 2001) 41, 43, 426.
  • Angela Zengers, ‘De Almanak voor vrouwen door vrouwen’. Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman  26 (2003) 118-126.
  • Ellen Krol, ‘Vijftig jaar behoefte aan “vast, zedelijk voedsel”. De Wolff en Dekentraditie in de kritiek van 1786 tot 1836’, in: Peter Altena en Myriam Everard red., Onbreekbare Burgerharten: de historie van Betje Wolff en Aagje Deken (Nijmegen 2004) 67-72, aldaar 69.
  • ‘Fenna Mastenbroek’, op: www.databasewomenwriters.nl (december 2007).

Illustratie

Fenna Mastenbroek, geportretteerd als schrijfster in Friese klederdracht door Cornelis Wester, 1831 (Fries Museum, Leeuwarden).

Auteur: Janneke van der Veer

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 642

laatst gewijzigd: 05/04/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.