© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Anna de Haas, Mooij, Elisabeth, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Mooij [20/11/2014]
MOOIJ, Elisabeth, ook bekend als juffr. Ghijben (ged. Amsterdam 20-4-1712 – gest. Amsterdam 17-10-1759), toneelspeelster. Dochter van Willem Mooij (ca. 1686-?), wijnkoper, en Sara Ledeboer (ca. 1688-1725). Elisabeth Mooij ging op 28-6-1731 in Amsterdam in ondertrouw met Robbert Ghijben (ca. 1702-na 10-1762), oesterkoper. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 2 dochters geboren, van wie 2 zoons jong overleden.
Elisabeth Mooij was het oudste kind in het gezin Mooij. Zij had nog een broer, Willem (geb. 1713) en een zuster, Maria (geb. 1714). Elisabeth was dertien toen ze haar moeder verloor. Het is onduidelijk of haar vader toen nog leefde, maar vast staat dat ze op enig moment twee voogden kreeg toegewezen: een oom, Ernst Ledeboer, en Stephanus Ghijben, een broer van haar toekomstige echtgenoot. Robbert Ghijben, met wie zij in 1731 trouwde, was afkomstig uit Den Bosch. In 1742 stond hij te boek als oesterkoper in de Huidenstraat. Volgens de anonieme schrijver van ’t Galante leeven (p. 5) had hij ‘een ordentelijk beroep, hetwelk hem een redelijk bestaan gaf’. Tussen 1732 en 1738 kreeg Elisabeth Mooij vier kinderen: Maria Elisabeth (1732), Cornelia (1733), Johannes (1736), die na enkele maanden stierf, en nog een Johannes (1738). In 1746 volgde een nakomertje, Jacobus, dat nauwelijks een jaar oud werd.
Het vroegste jaar waarin Elisabeth Mooij te traceren is als toneelspeelster, is 1743, waardoor het lijkt of ze pas enige jaren na de geboorte van haar vierde kind aan een toneelcarrière begon. In dat jaar was ze in dienst van de Amsterdamse Schouwburg tegen een traktement van vierhonderd gulden per seizoen. Gelet op dit bedrag is het aannemelijk dat zij geen beginnelinge was en dus al eerder gespeeld had. In ieder geval verliep haar carrière voorspoedig. Na de dood in 1744 van Anna Maria de Bruin, eerste actrice van de Schouwburg, speelde Mooij enige tijd alle eerste rollen (Corver, 104), van jeunes-premières tot vorstinnen. Dat jaar ontving ze vijf gulden per optreden, het jaar daarop vijf stuivers meer. In de daaropvolgende jaren kreeg ze steeds hoger oplopende extra toelagen (recognities): vijftig gulden in 1746, honderd in 1751 en tweehonderd in 1754. Dat wijst erop dat ze een gewaardeerd toneelspeelster was.
Later in haar carrière trad Elisabeth Mooij vooral op in koningin-moederrollen, hoewel haar stem daar volgens Marten Corver ongeschikt voor was. Deze acteur, die zegt haar zeer goed gekend te hebben, moest echter toegeven dat ze dat soort rollen ‘niet kwaad’ speelde (Corver, 93). Een van haar beste rollen was naar zijn mening Phaedra in het gelijknamige stuk van Racine. Hij had haar in die rol gezien op 17 april 1751 en ze had zichzelf toen overtroffen.
In de jaren vijftig zorgde Elisabeth Mooij ervoor dat haar twee dochters bij de Amsterdamse Schouwburg konden gaan spelen. Op 12 mei 1752 tekende ze een contract voor het komend seizoen voor haarzelf en dochter Cornelia, en in mei 1755 voor hen beiden én Maria Elisabeth. In diezelfde periode verscheen er een met ‘Castigatico’ ondertekend scheldvers op een zekere Floris Bontekoning (‘Op een makelaar in hout’, 1753). Deze wordt ervan beschuldigd dat hij met Mooij, ‘die oude Schouwburgs kat,/ Wel honderd reizen [: keren] had het echte [: echtelijke] bed beklad’. Wat hiervan waar is laat zich niet achterhalen, maar het gaf wel aanleiding tot roddelverhalen. Waarschijnlijk was het gedicht vooral tegen Bontekoning gericht, en werd Elisabeth Mooij mede slachtoffer.
Volgens de dichter-arts Simon Stijl had Elisabeth Mooij bij uitstek talent voor heftige, geëmotioneerde rollen: ‘wanneer zij eenmaal uitborst om, bijvoorbeeld als Octavia of Camilla, Rome in brand te vloeken, dan rolde er ene algemene siddering door de ganse Schouwburg’ (Stijl, 65). Hij achtte haar ongeschikt voor een bedeesd-gehoorzame rol als die van Ifigenia in het gelijknamige stuk van Racine. Stijl beschrijft haar levendig: ‘Rijzige gestalte, kloeke houding, vaste en bijna mannelijke tred; schoonheid, die veeleer aanbiddelijk dan beminlijk was; met een hoog voorhoofd en dreigende wenkbrauwen, [...] en de uitvoerigste werkzaamheid van gebaren, met bekoorlijker handen bestierd, dan immer door van Dijk geschilderd zijn’ (idem, 64). De acteur Marten Corver sprak Stijl tegen op het punt van Mooijs uiterlijk: ‘haar postuur was vrij kloek; haar tred was vrij vast [...]. Maar schoonheid [...] dat is mis. Zonder haar in ’t graf te affronteren, betuig ik met waarheid, dat zij meer naar de lelijke [...] kant helde’. Daarentegen bezat zij ‘veel geest, en was anders [: verder] een aardig wijf’ (Corver, 93-94).
In de nacht van 17 oktober 1759 verloor de Amsterdamse Schouwburg plotseling twee van zijn beste toneelspeelsters: Elisabeth Mooij en Anna van Hattum. Een week later, op 24 oktober, werd Elisabeth Mooij vanuit een huis buiten de Leidse Poort begraven in de Westerkerk. Naar aanleiding van haar dood verschenen er enkele rouwverzen. Een daarvan, getekend ‘Uit Liefde tot de Kunst’, bevat een uitval tegen de anonymus ‘die steeds laster zong, en de onverwelkb’re eer/ Bezwalkte van deez’ vrouw’. Nu is zij buiten bereik van zulke roddel, deze ‘ziel der treurjuwelen’ (treurspelen).
Het verhaal was echter de wereld nog niet uit. Het dook, flink aangedikt, in 1784 weer op in het anonieme roddelboekje, ’t Galante leeven der Nederlandsche actrices. Daar wordt Elisabeth Mooij afgeschilderd als een vrouw die ‘vrij wat minder deugd bezat dan haar man’: een ontaarde moeder die haar vijftienjarige dochter Cornelia tegen betaling had laten gebruiken door Bontekoning. Van dat geld zou zij een winkel in oesters en kreeften hebben opgezet. Dergelijke verhalen zijn moeilijk controleerbaar en door hun context (roddel) onbetrouwbaar, al bevatten ze meestal wel elementen van waarheid. De nogal negatieve karakterschets die Van der Goes (1878) van Mooij geeft moet dan ook met het nodige wantrouwen bezien worden, want die is grotendeels gebaseerd op ’t Galante leeven. Zo hangt de reputatie van Elisabeth Mooij nog altijd tussen die van losbandigheid en zedeloosheid enerzijds en die van een groot toneeltalent anderzijds: ‘Wie schetste in hare tijd ooit ed’ler Romeininne?/ Wie blaakte in minnenijd of kroonzucht zo volmaakt?’ (rouwvers door ‘Yver’).
Naslagwerken
Coffeng; NNBW.
Archivalia
Stadsarchief Amsterdam: DTB 572, 137 [ondertr.]; 1105, 3 [begr.].
Rollen
O.a. Camilla in Horatius (Corneille); Cleopatra in Pompejus (Corneille); Erifile, en ook Klitaemnestra, in Ifigenia in Aulis (Racine); Octavia in Dodelijke minnenijd (van der Hoeven); Roxane in Het huwelijk van Orondates en Statira (naar het Frans, vert. Lingelbach); de titelrollen in Phaedra (Racine), Semiramis (Voltaire), Semiramis of de Dood van Ninus (Gómez) en Rhadamistus en Zenobia (Crébillon).
Literatuur
- Castigatico, ‘Op een makelaar in hout’, in: Dichtkundig praal-tooneel van Neerlands wonderen, dl. 5 (Embden 1753) 251.
- Uit Liefde tot de Kunst, ‘Op het smertelyk afsterven van de uitmuntende toneelspeelster Elizabeth Mooy, huisvrouw van Robbertus van Ghyben’ (z.p. z.j. [1759]).
- Yver, ‘Treur-galm, op het overlyden van mejuffrouwe Elizabeth Mooy, huysvrouw van Robbertus van Ghyben’ (z.p. z.j. [1759]).
- [Simon Styl], Het leven van Jan Punt (Amsterdam/Harlingen 1781) 64-65 [als juffr. Ghijben].
- M. Corver, Tooneel-aantekeningen (Leiden 1786) 9, 92-98, 104 [als juffr. Ghijben].
- ‘Het leven der beroemde actrice B....., de oude, bygenaamd juffr. Panharing’, in: ’t Galante leeven der Nederlandsche actrices (z.p. z.j. [1784]) 5-10, aldaar 5-6.
- Ferd. von Hellwald, Geschichte des Holländischen Theaters (Rotterdam 1874) 67.
- F. van der Goes, ‘De familie Bouhon’, Het Tooneel 1 (1878) 271-309, aldaar 274-276, 280-281 [herdr., met identieke paginering, in: J.N. van Hall en C.N. Wybrands red., Tooneelstudies (Amsterdam 1889)].
- Kohier van de personeele quotisatie te Amsterdam over het jaar 1742, W.F.H. Oldewelt ed. (Amsterdam 1945) 202, nr. 5922.
- R.J.A. te Rijdt, ‘Een door Jacobus Buys geschilderd portret van Floris Bontekoning en zijn familie’, Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie 40 (1986) 162-173, aldaar 166-167, 172 noot 24 en 26.
Auteur: Anna de Haas
Biografienummer in 1001 Vrouwen: 476
laatst gewijzigd: 20/11/2014
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.