Musch, Elisabeth Maria (1639-1699)

 
English | Nederlands

MUSCH, Elisabeth Maria, ook bekend als Mademoiselle de Nieveen (geb. Den Haag 13-3-1639 – gest. Saint-Cyr-sur-Morin, Frankrijk 11-8-1699), regentendochter van veelbesproken gedrag, hoofdpersoon van historische roman. Dochter van Cornelis Musch (1592/93-1650), griffier van de Staten-Generaal, en Elisabeth Cats (1618-1673). Elisabeth Musch trouwde op 1-4-1664 te Naaldwijk met Henri de Fleury de Culan (gest. 1666), heer van Buat, Saint-Cyr en La Forest de Gay, ritmeester. Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren, die beiden jong overleden.

De historische figuur Elisabeth Musch, kleindochter van de dichtende raadpensionaris Jacob Cats en dochter van de beruchte griffier Cornelis Musch, is vooral bekend geworden door de gelijknamige roman Elisabeth Musch van Jacob van Lennep. Terwijl haar grootvader alom geliefd was, stonden haar vader en moeder in een kwade reuk: Cornelis Musch was de spil van een omvangrijk en geruchtmakend corruptieschandaal en zijn vrouw zou een buitenechtelijk relatie hebben gehad. Bij de geboorte van Elisabeth Maria in 1639 woonde haar illustere ouders op de Kneuterdijk, in het als paleis ingerichte Huis met de Torens. Zij had een oudere zuster, Maria Elisabeth, en in 1641 volgde een jonger zusje, Anna Catharina.

Dankzij het familiekapitaal van moeder en de corrupte praktijken van vader groeiden de meisjes op in een zeer welvarend milieu. Na het mysterieuze overlijden van Cornelis Musch in 1650 werd zijn bezit op twee miljoen gulden geschat. Twee jaar later hertrouwde Elisabeths moeder met haar oude huisvriend, de schatrijke weduwnaar Dirk Pauw, bij wie het gezin introk op de Lange Vijverberg. Vanwege hun losbandige gedrag kregen de dochters Musch een slechte naam bij de vrome inwoners van Den Haag, hoewel predikant Stermont naar het schijnt graag bij hen op bezoek ging ‘om te zien of de dochters in ’t dansen wat toegenomen hebben’ (Wildeman, 116). Elisabeth lijkt een echt feestbeest te zijn geweest, getuige een brief van Constantijn Huygens uit 1663. In beschonken toestand en gehuld in jongenskleren liep zij met een groep jongemannen schreeuwend over de deftige Voorhout, zwaaiend met een getrokken degen.

Vanwege het familiefortuin waren de zusters Musch een aantrekkelijke partij op de huwelijksmarkt. Elisabeth, inmiddels eigenares van de door haar vader nagelaten heerlijkheid Nieuwveen bij Nootdorp, was ook nog eens bevallig en een flirt, zodat zij in het oog sprong bij potentiële kandidaten. Zij koos uiteindelijk voor de Franse ritmeester en stadhouderlijke page Henri de Fleury de Culan, een uitstekende soldaat maar ook een stevige drinker. Na hun ondertrouw op 3 maart 1664 vertrok de 25-jarige Elisabeth met haar aanstaande naar het leengoed van haar stiefvader bij Naaldwijk, waar werd gefeest met de fine fleur van de prinsgezinden. Op 1 april werd het huwelijk ingezegend in de kerk van Naaldwijk. Hierna betrokken de echtelieden een gehuurde woning in de Hoge Nieuwstraat in Den Haag, tussen Voorhout en Vijverberg.

Elisabeth Musch en Henri Buat kregen twee zoontjes die beiden als tweede naam Cornelis kregen, naar hun beruchte grootvader, en beiden zeer jong overleden. Volgens de chroniqueur Amelot de la Houssaie was het huwelijk ook in andere opzichten weinig gelukkig. Zo kreeg Elisabeth van haar echtgenoot honderd slagen met de vlakke kant van zijn sabel toen zij een keer een week lang niet thuis was gekomen (De la Houssaye, 544). Vanwege zijn dubieuze rol als bemiddelaar tijdens de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667) werd Buat in augustus 1666 gearresteerd en gevangen gezet. Ook Elisabeth Musch, die vaak de pen had gevoerd namens haar man, werd ondervraagd tijdens het proces. Zij probeerde Buat vrij te pleiten door te zeggen dat hij als militair niets van politiek wist, maar haar poging was vergeefs: op 11 oktober werd hij op beschuldiging van hoogverraad onthoofd. Na zijn executie vertrok Elisabeth Musch naar Frankrijk voor de afhandeling van zijn nalatenschap. Op grond van vermeende medeplichtigheid in de Buat-affaire liet het Hof van Holland haar weten dat ze voorlopig niet meer welkom was in het gewest. Tegen de deurwaarder die deze boodschap bracht, antwoordde zij kortaf: ‘Het is zeer wel’(Wildeman, 120).

In april 1667 bereikte Musch met haar tweede zoontje, toen nog in leven, hun ballingsoord Parijs, maar zij kon er moeilijk wennen. Wel hield zij er een intensief liefdesleven op na, aldus opnieuw De la Houssaye. Enige tijd leefde zij samen met kapitein Joinville van de zwarte musketiers. Toch bewoog zij hemel en aarde om de ballingschap te laten opheffen. Zelfs de minister en de koningen van Engeland en Frankrijk deden een goed woordje voor de weduwe, maar de Hollandse regering en het gerechtshof waren onverbiddelijk. Raadpensionaris De Witt vond dat ‘die vrouw noch om haar personele deugden, noch om de deugden van haar vader ofte moeder zulks meriteerde [: verdiende]’ (gecit. Wildeman, 111). Vanuit Parijs verhuisde zij in 1669 daarom naar Breda, waar zij onderdak vond bij haar nichten.

Toen in 1672 oorlog met Frankrijk uitbrak, moest Elisabeth Musch terug naar Parijs om te voorkomen dat haar bezit aldaar zou worden geconfisqueerd. Zij kreeg er bezoek van vrienden als de wetenschapper Christiaan Huygens en de gezant Christiaan Rumpf. In januari 1674 werd zij door de Fransen onder huisarrest geplaatst ter vergelding van een op last van de Hollandse staten vastgehouden Française. Het was geen zware straf: zij bleef feesten organiseren en haar bewaker mocht meedoen. Na de vrijlating van de Française kreeg ook Musch ontslag. De kosten van het arrest zou zij kunnen verhalen op Lodewijk XIV, bij wie zij in februari 1674 op bezoek ging. Dankzij het arrest genoot zij bekendheid aan het hof van Versailles en bij de beau monde van Parijs, waar zij zich steeds meer thuis voelde. Omdat de bordjes waren verhangen in de Republiek, pendelde zij in deze periode tussen Parijs en Den Haag, waar zij nog steeds een huis bezat naast haar zusters op de Vijverberg. Haar vermogen werd in 1674 geschat op veertigduizend gulden (Van Gelder, 51).

Laatste liefde

Op 46-jarige leeftijd bekeerde Elisabeth Musch zich in Parijs tot het katholieke geloof. Volgens Christiaan Huygens was die late bekering noodzakelijk om met een katholiek te kunnen trouwen. Het zou ook kunnen dat de religieuze omstandigheden zoals de Herroeping van het Edict van Nantes (1685) daarbij een rol speelden. Tot een huwelijk is het echter niet meer gekomen. In Den Haag had Elisabeth nog een verhouding met de negen jaar jongere Johan Teding van Berkhout, heer van Sliedrecht, die zij volgens Huygens goed onder de duim hield (Journaal 1, 176; 2, 331). Vervolgens verscheen zij in september 1687 in Saint-Cyr op de begrafenis van haar geliefde gezelschapsdame, waarna zij weer in Breda opdook bij de familie van haar tante. Vanwege het uitbreken van de Negenjarige Oorlog (1688) moest zij als Française – ze was door Lodewijk XIV genaturaliseerd – terug naar haar nieuwe vaderland. Toch verscheen zij in april 1694 weer in Den Haag. Teding van Berkhout was inmiddels getrouwd in Engeland, maar zij vond vervanging in een drietal heren. Een van hen, de ritmeester Golstein, noemde de 55-jarige weduwe volgens Huygens ‘een zeer heet vrouwmens’ (Journaal 2, 331).

Haar laatste levensjaren sleet Elisabeth Musch in de omgeving van haar kasteel in Saint-Cyr. Zij was er bevriend met lokale edellieden, bij wie zij de doopplechtigheden van hun kinderen bijwoonde. In haar Franse testament van 1696 benoemde zij een François Poilloy vanwege diens ‘goede diensten’ als universeel erfgenaam van de goederen aldaar. Mogelijkerwijs was hij haar laatste liefde, maar over zijn achtergrond is niets bekend. Op 11 augustus 1699 overleed Elisabeth Musch op haar kasteel in Saint-Cyr. De Hollandse nalatenschap mocht pas na dertig jaar verdeeld worden. Vier afstammelingen van haar zusters plukten in 1730 de vruchten van deze testamentaire bepaling van hun oudtante.

Reputatie

Naast een fortuin heeft Musch een onsterfelijke reputatie nagelaten. Tijdgenoten waren al bijzonder geïnteresseerd in haar frivole handel en wandel en de schrijvende militair Coenraet Droste memoreerde haar meeste streken in zijn Overblijfsels van geheughenis. In de negentiende eeuw presenteerde auteur Jacob van Lennep de titelheldin van zijn historische ‘tafereel’ Elisabeth Musch (1850) als zachte, liefhebbende en zedige echtgenote die het bovendien niet al te breed had, zodat haar man gedwongen werd als bijverdienste in geheime correspondentie met Engeland te treden. Van Lennep plaatste enkele originele documenten tussen zijn teksten om de authenticiteit van zijn verhaal aan te tonen. Door Buat en zijn vrouw als keurige echtelieden te presenteren, schilderde hij raadpensionaris De Witt af als een hardvochtige schurk die de arme weduwe Musch niet eens liet terugkeren naar haar vaderland. Dit leidde tot ergernis bij historicus Robert Fruin, die het beeld van Elisabeth Musch als vrome vrouw grondig corrigeerde (Wildeman, 110-111). Van Lennep heeft later zijn ongegronde interpretatie toegegeven, zodat madame Musch sindsdien bekendstaat als een valse lichtekooi. In de televisieserie Ritmeester Buat uit 1968 speelde actrice Sigrid Koetse de rol van Elisabeth Musch.

Naslagwerken

NNBW.

Literatuur

  • Amelot de la Houssaye, Mémoires historiques, politiques, critiques et littéraires, deel 1 (Amsterdam 1722) 543-544.
  • Coenraet Droste, Overblijfsels van geheughenis der bijzonderste levensgevallen (Den Haag 1728).
  • Jacob van Lennep, Elizabeth Musch: een tafereel uit de zeventiende eeuw (Amsterdam 1850-1851).
  • M.G. Wildeman, Elisabeth Musch: geschiedkundige aanteekeningen (Amersfoort 1896) [bevat als bijlage de Aanteekeningen op Overblyfsels van geheugchenis, der bisonderste voorvallen in het leeven van den Heere Coenraet Droste van R. Fruin].
  • Journaal van Constantijn Huygens, den zoon, van 21 October 1688 tot 2 Sept. 1696, deel 1 (Utrecht 1876) 176; deel 2 (Utrecht 1877) 331.
  • R. Fruin, ‘Het proces van Buat’, in: Idem, Verspreide geschriften, deel 4 (Den Haag 1902) 261, 267.
  • H.E. van Gelder, ‘Haagsche cohieren, II, 1674’, Jaarboek Die Haghe (1914-15) 1-117, aldaar 50-51.
  • P. Geyl, Oranje en Stuart, 1641-1672 (Utrecht 1939) 302, 308, 335.
  • G. de Bruin, Geheimhouding en verraad: de geheimhouding van staatszaken ten tijde van de Republiek (1600-1750) (Den Haag 1991) 529-538.

Illustratie

Prent uit: J. van Lennep, Elisabeth Musch [Romantische Werken 8] (Rotterdam 1857).

Auteur: Maarten Hell

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 326

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.