Nagel, Antje (ca. 1744-1815)

 
English | Nederlands

NAGEL, Antje (geb. Leer, Duitsland ca. 1744 – gest. Gouda 7-12-1815), stadsvroedvrouw die bij een symfysiothomie assisteerde. Dochter van Dirk Nagel (gest. vóór 1784) en Antje Putters (gest. tussen 1784 en 1789). Antje Nagel trouwde op 5-12-1769 in Utrecht met Johan Willem Frutel (1747-1815), lakenhandelaar. Uit dit huwelijk werden ten minste 4 kinderen geboren, van wie zeker 1 jong overleed.

Wanneer Antje Nagel naar Holland kwam is niet bekend, maar vast staat dat ze in 1769 in Utrecht katholiek trouwde met Johan Willem Frutel, afkomstig uit Duisburg, en dat in Utrecht twee kinderen werden geboren, in 1770 en in 1772. In 1778 verhuisde ze van Thamen aan de Amstel (nu: Uithoorn, Noord-Holland) naar Gouda, waar zij was aangesteld als stadsvroedvrouw. Aangezien het Goudse College der Vroedkunde uitsluitend stadsvroedvrouwen benoemde die tijdens een examen blijk hadden gegeven van voldoende theoretische kennis en praktijkervaring, is het aannemelijk dat ze voor 1778 door een chirurgijn of ervaren vroedvrouw in de verloskunde was opgeleid.

Met Johan Willem Frutel betrok Antje Nagel een huurhuis aan de Gouwe. In 1781 werd daar zoon Willem geboren, terwijl het echtpaar in 1783 een ander kind moest begraven. Vanaf 1786 bewoonden ze een huis dat hun eigendom was: tot 1804 in de Hoogstraat, daarna in de Zeugstraat. Frutel had een winkel in lakense en zijden stoffen en zat in 1789 en 1790 in het bestuur van het manufacturiersgilde. Nagel was, samen met nog drie stadsvroedvrouwen, verantwoordelijk voor de verloskundige hulp aan onvermogende kraamvrouwen in Gouda. Uit een tussen 1796 en 1801 bijgehouden registratie blijkt dat zij jaarlijks gemiddeld 54 bevallingen op stadskosten begeleidde. Waarschijnlijk had zij net als haar collega’s daarnaast een praktijk voor kraamvrouwen die niet onder de armenzorg vielen.

Een symfysiothomie en andere praktijkgevallen

Op 20 maart 1792 assisteerde Antje Nagel stadsvroedmeester Cornelis Bleuland bij een symfysiothomie, een in Holland zelden uitgevoerde ingreep. De techniek was voor het eerst toegepast in 1777 in Frankrijk en voor de Republiek zijn er tussen 1778 en 1804 slechts dertien gevallen beschreven. Aangezien vroedvrouwen geen operatieve ingrepen mochten verrichten, had Nagel de hulp van Bleuland ingeroepen voor een bevalling waarbij het hoofd van het al overleden kind beklemd was geraakt in het bekken van de moeder. Na de operatie verpleegde Nagel de patiënte nog zes weken onder toezicht van Bleuland en de stadsarts. De kraamvrouw herstelde volledig. Bleuland publiceerde in 1793 een verslag van deze casus, waarin hij tevens het aandeel van Nagel beschreef.

Antje Nagel heeft twee keer verantwoording moeten afleggen omdat haar oordeel als vroedvrouw in twijfel werd getrokken. De eerste keer was in 1796, toen een kraamvrouw na de bevalling buikpijn had gekregen. Een op advies van Nagel geraadpleegde arts veronderstelde dat het om een kou ging. Nagel was niet overtuigd maar haar advies een andere arts te raadplegen werd genegeerd. De vrouw overleed en de volgende dag beschuldigde de zuster van de overledene Nagel tijdens een handgemeen van moord, waarop deze het College der Vroedkunde om een oordeel vroeg. Omdat de echtgenoot van de kraamvrouw geen lijkschouwing wilde toestaan, kon de precieze doodsoorzaak niet worden vastgesteld. Op basis van een uitwendig onderzoek en Nagels schriftelijke verklaring oordeelde het College dat haar niets te verwijten viel. Wel werd zij beboet wegens het onbevoegd voorschrijven van medicatie. Nagel voerde hiertegen geen verweer: haar naam was gezuiverd en daar was het haar om gegaan.

Een jaar later behandelde het College der Vroedkunde opnieuw een zaak waarbij Antje Nagel betrokken was. In mei 1797 had zij op een nacht de ongehuwde Hendrina Benders in barensnood op straat aangetroffen. Conform de voorschriften had Nagel alvorens hulp te bieden haar gevraagd wie de vader van het nog ongeboren kind was. Hendrina weigerde te antwoorden en gaf Nagel een briefje van de baljuw waarin deze gelastte af te zien van de eedafname omdat hij de naam van de vader kende. Omdat ze verder uitstel te riskant vond, had Nagel niet aangedrongen en Hendrina ter plaatse verlost. Het College meende echter dat ze Hendrina toch de eed op het vaderschap had moeten afnemen. Ondanks Nagels verweer dat tijdverlies het leven van het kind in gevaar zou hebben gebracht, veroordeelde het College haar tot een boete van 25 gulden, ruim eentiende van haar jaarlijkse traktement. Nagel weigerde te betalen: ze moesten de boete maar bij de baljuw innen, vond zij. Toen het College uiteindelijk besloot betaling af te dwingen, werd de boete door een onbekende voldaan.

De derde keer dat Antje Nagel met het College der Vroedkunde botste was in 1804, toen zij en haar collega Neeltje Witsius het College wezen op het volgens hen onoordeelkundig handelen van stadsvroedmeester Nicolaas Grotendorst. Zij verklaarden dat diens weigering gehoor te geven aan herhaalde verzoeken een patiënte van Witsius operatief te verlossen, had geleid tot de dood van het kind en onnodig lijden voor de moeder. Nagel was hierbij betrokken omdat zij een nacht lang Witsius had vervangen aan het betreffende kraambed. Toen had ook zij tevergeefs bij Grotendorst op een kunstverlossing aangedrongen. Tot een uitspraak is het niet gekomen omdat kort daarna het College werd ontbonden.

Uit het archief van het College der Vroedkunde komt Antje Nagel naar voren als het tegendeel van de stereotiep ondeskundige vroedvrouw in de vroegmoderne tijd: ze was een kundige en kritische vakvrouw met veel verantwoordelijkheidsgevoel die zich niet liet intimideren en die ook in lastige omstandigheden het hoofd koel hield. Tot het eind van haar leven is zij stadsvroedvrouw gebleven. De laatste geboorte waarbij zij volgens het bevolkingsregister als vroedvrouw optrad, was op 10 juli 1815, drie dagen na de dood van haar echtgenoot. Antje Nagel overleed zes maanden later, op 7 december 1815 in haar huis aan de Zeugstraat.

Archivalia

Streekarchief Midden-Holland, Gouda: toegang ac 79 (Archief Chirurgijnsgilde), inv. nr. 18 (Resoluties College der Vroedkunde) en inv. nr. 19 (Ingekomen stukken). Indexen op de gaarder begraven 1696-1811; Index dopen Sint Janskerk 1713-1812; Index op de poorterboeken 1390-1808; Index op de namen van nieuwe lidmaten van de Nederduits Gereformeerde gemeente 1638-1819. Toegang ac 59 (Archief Gaarder 40e/80e penning), inv. nr. 144, fol. 2, en inv. nr. 162, fol. 12v, 13. Toegang ac 43 (Oud notarieel archief), inv. nr. 990, fol. 3; inv. nr. 1789/26, fol. 117. Toegang ac1 (Archief Gildenbestuurders), inv. nr. 91-134. Vredegerecht civiele zaken Gouda 1815, inv. nr. 7, akte nrs. 167 en 175; idem 1821, inv. nr. 13, akte nr. 133. Archief burgerlijke stand 1811-1919, overlijdensakten 1815.

Literatuur

  • C. Bleuland, Verhaal van de kunstbewerking, behandeling, en gelukkige uitslag, der doorsnijding van de kraakbeenige vereeniging der schaamt beenderen gedaan door C. Bleuland [...] in Gouda den XX maart MDCCXCII (Gouda 1793) [ex. Streekarchief Midden-Holland, Librije catalogus nr. 502B132].
  • J.W.G.F. Bik, Vijf eeuwen medisch leven in een Hollandse stad (Assen 1955).
  • C.C. Gaemers, ‘Stadsvroedvrouwen in Gouda 1756-1806’, De Schatkamer 16 (2002) nr. 2, 33-60.
  • J. Lafeber, ‘Een eeuwenlang bewaard beroepsgeheim onthuld’, De Schatkamer 20 (2006) nr. 3, 113-114.

Auteur: Carin Gaemers

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 542

laatst gewijzigd: 19/08/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.