© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Ilja Veldman, Passe, Magdalena de, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Passe [13/01/2014]
PASSE, Magdalena de (geb. Keulen 1600 – begr. Utrecht 22-1-1638), graveerster. Dochter van Crispijn de Passe de Oude (1564-1637), graveur, en Magdalena de Bock (gest. 1635). Magdalena de Passe trouwde op 10-5-1634 met jonkheer Frederick van Bevervoordt (gest. 1635). Dit huwelijk bleef kinderloos.
Magdalena was het jongste kind uit een doopsgezinde familie van bekende graveurs en prentuitgevers. Haar vader, geboren in Zeeland, was na de val van Antwerpen in 1585 wegens zijn religie gedwongen die stad te verlaten en zette samen met zijn echtgenote in 1589 te Keulen een internationaal opererende prentuitgeverij op. In 1611 moest de familie ook Keulen verlaten. Zij vestigden zich in Utrecht, waar Magdalena samen met haar graverende broers, Crispijn de Jonge, Simon en Willem, de vader in zijn werkplaats bijstond door ontwerpen van henzelf, van andere kunstenaars maar vooral van hun vader in prent te brengen. Begin jaren dertig gaf Magdalena les aan Anna Maria van Schurman in het kopergraveren; waarschijnlijk kenden de families elkaar uit Keulen.
Magdalena de Passe trouwde, voor de utrechtse schepenen, toen zij 33 of 34 jaar oud was. In tegenstelling tot haar broers, die na verloop van tijd naar het buitenland vertrokken om daar carrière te maken, is Magdalena tot haar huwelijk bij haar ouders blijven wonen. Zij verhuisde toen naar de Utrechtse Mariaplaats en stopte waarschijnlijk met graveren. Haar echtgenoot behoorde tot de remonstrantse elite die verbannen was en woonde officieel in Sleeswijk-Holstein. Na zijn onverwachte dood, negentien maanden na hun huwelijk en ruim een half jaar na de dood van haar moeder, nam Magdalena de zorg voor haar vader op zich.Het grafisch oeuvre
Joachim von Sandrart vermeldt in zijn Teutsche Academie (1668-78) de namen van Magdalena’s broers zonder verder commentaar, maar noemt hun zuster een 'vaardige en bekende graveur' en vermeldt haar 'vele landschappen waaronder de Dood van Procris naar Elsheimer’. Inderdaad specialiseerde zij zich in landschappen en mythologische voorstellingen. Haar oeuvre is kleiner dan dat van haar broers Crispijn en Simon, niet alleen omdat zij slechts 37 jaar geworden is, maar waarschijnlijk ook omdat zij haar ouders in het huishouden en de zaak hielp. Ook in haar fijne en gedetailleerde graveerstijl onderscheidt zij zich van haar familieleden. Twee prenten zijn gemaakt naar schilderijtjes van Adam Elsheimer, die zij waarschijnlijk bij de graveur Hendrik Goudt had gezien. Goudt had zich in 1611 in Utrecht gevestigd nadat hij in Rome was geweest, waarvandaan hij een groot aantal werken van Elsheimer had meegebracht. Hij legde zich toe op het in prent brengen ervan. Magdalena moet in Goudt een belangrijk voorbeeld gehad hebben, want haar mythologische scènes en landschappen vertonen eenzelfde subtiele graveerstijl. De Dood van Procris droeg zij op aan Rubens. De tegenhanger, Salmacis en Hermafroditus (1623), naar een schilderij van Jacob Symonsz Pynas, droeg ze op aan Jacob Cats, ter gelegenheid van het feit dat hij in dat jaar raadpensionaris werd. Ook graveerde zij een compositie van Rubens; wellicht heeft Magdalena hem persoonlijk ontmoet toen hij in 1627 Utrecht bezocht.Uit haar dedicaties van prenten aan belangrijke personen kan worden afgeleid dat Magdalena de Passe een eigen kring van bewonderaars had opgebouwd; zulke prenten fungeerden meestal als geschenk. Uit het feit dat zij regelmatig schilderijen van Utrechtse collega’s in prent bracht, kan worden opgemaakt dat zij daar ook contacten met kunstenaars onderhield. Dat waren vooral schilders met een protestantse achtergrond die, net als de familie De Passe, vanwege hun geloof uit de Zuidelijke Nederlanden naar Utrecht waren geëmigreerd. Zo graveerde Magdalena de Passe verschillende kust- en rivierlandschappen van Adam Willarts en berglandschappen van Roelant Savery. Ook graveerde zij enkele landschappen van de in Rome werkende Paulus Bril, die zij wellicht bij Goudt had gezien. Een aantal van haar landschapsprenten is van een Frans privilege voorzien.
Waarschijnlijk naar aanleiding van enkele prenten met scènes uit Ovidius’ Metamorfosen vatte Magdalena of haar vader het plan op om een prentenboek met Ovidius-illustraties te maken, gebaseerd op schilderijen of tekeningen van eigentijdse kunstenaars. Het moest een omvangrijk en kostbaar boek worden. Magdalena stortte zich ijverig op deze taak, maar van een uitgave tijdens het leven van vader en kinderen De Passe is het nooit gekomen. De Métamorphoses d’Ovide van Pierre du Ryer werd uiteindelijk met 72 platen in 1677 uitgegeven door François Foppens in Brussel.
Magdalena de Passe heeft ook enkele fijn uitgewerkte portretjes gegraveerd: in 1620 Catharina van Pallandt, gravin van Culemborg, en in 1624 Armgaert van Dordt, vrouwe van Roosendael (naar een schilderij van Paulus Moreelse) en haar in dat jaar gestorven verloofde Dirck van Zuylen van de Haer, schout te Utrecht.
Octrooien voor bedrukte slaapmutsen
Magdalena de Passe moet een ondernemende vrouw geweest zijn. Omdat zij ook koperplaten op satijn placht af te drukken, kwam zij waarschijnlijk op het idee om linnen huis- of slaapmutsen te decoreren door een koperplaat met passende voorstelling op de stof af te drukken. Zulke mutsen, rond van vorm en ongeveer dertig centimeter hoog, werden door heren uit de betere kringen als informele kleding in huis of in bed gedragen. Op 26 maart 1630 verkreeg Magdalena de Passe van de Staten-Generaal een privilege voor drie jaar voor het bedrukken van mutsen. In hun resoluties van de dag daarop wordt het privilege nader uitgewerkt: Magdalena mocht als enige in de Nederlanden op linnen en ander textiel drukken, en haar portretten mochten niet dan met haar toestemming worden gekopieerd, afgedrukt of verkocht, op straffe van een boete van 150 gulden. In 1631 liet zij bij drie gelegenheden de vergadering van de Staten-Generaal een aantal voorbeelden zien. Voor elk onderwerp kreeg ze steeds een specifiek privilege. De mutsen die Magdalena de hoge heren als voorbeeld toonde waren meestal gedecoreerd met portretten van vorsten die stonden voor de protestantse zaak, zoals de Poolse koning Sigismond III, de Zweedse koning Gustaaf Adolf en de Winterkoning Frederik V, of met recente overwinningen op de katholieken, zoals Gustaaf Adolfs overwinning op Tilly (1631) en de nederlaag van de Spaanse vloot op 13 september 1631. Omdat het merendeel van de genoemde thema’s niet in prent bekend is, ziet het er naar uit dat zij zulke voorstellingen speciaal voor de mutsen in het koper sneed. Helaas is geen enkele muts bewaard gebleven.Faam
Magdalena is in haar jeugd waarschijnlijk beschouwd als een wonderkind, want in tegenstelling tot haar broers, die hun werk begonnen te signeren op zeventienjarige leeftijd, signeerde zij al prenten toen zij veertien was: twee prenten uit een serie Wereldwonderen (1614). Zij was ook op jonge leeftijd al bekend in kunstenaarskringen. Met Adriaen van der Venne, die haar verschillende prentontwerpen leverde, was zij zeer bevriend. Van der Venne schreef op haar het gedicht 'Sinnighe Zeevsche slyper/ aen de Eerbare, Seden-rijcke, Const-rijcke, Loof-weerdighe Jonckvrou Magdalena vande Passe', dat hij publiceerde in zijn Zeeusche nachtegael (Middelburg 1623). De geleerde Aernout van Buchell, een huisvriend van de familie De Passe, schreef een lofvers op haar portret, waarschijnlijk het door Simon gegraveerde portret van Magdalena (‘sculptrix celeberrima’) op dertigjarige leeftijd. P.C. Hooft schreef een vers op haar prent van Venus en Adonis. Crispijn de Passe de Jonge, die een speciale band met zijn jongste zuster had, wijdde twee jaar na haar dood twee ontroerende verzen aan haar in zijn Les vrais pourtraits de quelques unes des plus grandes dames da la chrestiente (1640). Niettemin raakte haar werk, net als dat van veel andere reproductieve graveurs, spoedig in de vergetelheid, omdat de aandacht van verzamelaars steeds meer uitging naar etsen van ‘peintres-graveurs’, die hun eigen werk in prent brachten en zich eerder richtten op de kwaliteit van de uitvoering dan op interessante onderwerpen.
Naslagwerken
Van der Aa; DWA; Elck zijn waerom; Immerzeel; Kobus/De Rivecourt; Kramm; Lexicon van Noord-Nederlandse kunstenaressen; Regt; Wurzbach.Archivalia
- Het Utrechts Archief: Not. Archief: L. van Leeuwen, U005a003, 17-11-1624, Fred. Zwaardecroon, U028a003 en U028a013, Van Way, 13-4-1637; Nic. van Lostadt, U010a021, 13-2-1638. Stadsarchief II, 2857. DTB.
- Nationaal Archief, Den Haag: Resolutiën van de Staten Generaal 3189, 26/27-3-1630; 3190, 28-1-1631, 28-3-1631 en 13-9-1631.
- Universiteitsbibliotheek Utrecht: Ms. 837 [vers van Van Buchell op Magdalena].
- Bibliothèque Municipale, Lille: Ms. IV (cote 694), fol. 126 [vermelding van Magdalena als lerares van Anna Maria van Schurman].
Literatuur
- F.W.H. Hollstein, Dutch and Flemish etchings, engravings, and woodcuts, ca. 1450-1700, deel 16 (Amsterdam/Roosendaal 1974) 211-225.
- Nadine Orenstein, ‘Who took the king of Sweden to bed?’, Print Quarterly 8 (1991) 44-47.
- Katlijne van der Stighelen, ‘“Et ses artistes mains [...]”. De kunstzinnigheid van Anna Maria van Schurman’, in: Mirjam de Baar e.a. red., Anna Maria van Schurman (1607-1678). Een uitzonderlijk geleerde vrouw (Zutphen 1992) 61-74.
- Thea Tibiletti, ‘Magdalena de Pas “sculptrix celeberrima”’, Quaderni Bleniesi 4 (1997) 7-39.
- Ilja M. Veldman, Crispijn de Passe and his progeny (1564-1670). A century of print production (Rotterdam 2001).
- Ilja M. Veldman, ‘Zuid-Nederlandse schilders in het fonds van prentuitgever Crispijn de Passe’, in: Katlijne van der Stighelen red., Munuscula amicorum. Contributions on Rubens and his colleagues in honour of Hans Vlieghe (Turnhout 2006) [te verschijnen].
Auteur: Ilja Veldman
Biografienummer in 1001 Vrouwen: 234
laatst gewijzigd: 13/01/2014
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.