Puijk, Gijsberta (1832-1907)

 
English | Nederlands

PUIJK, Gijsberta, ook bekend als ‘Malle Gijsje’ en ‘het wondervrouwtje’ (geb. Blaricum 7-4-1832 – gest. Blaricum 6-5-1907), genezeres van mens en dier, waarzegster. Dochter van Willem Willems Puijk (1799-1879), landbouwer, en Marretje de Zaaijer (1806-1888). Gijsberta Puijk trouwde op 9-5-1855 in Blaricum met Jacob de Jong (1828-1877), boerenknecht. Uit dit huwelijk werden 7 dochters en 4 zoons geboren, van wie ten minste 5 jong overleden.

Gijsje Puijk was de middelste van drie dochters van een landbouwer en een veehoudersdochter uit Blaricum. Zeven broertjes en zusjes van Gijsje stierven op jonge leeftijd. Vóór haar huwelijk werkte ze als dienstbode. Op 22-jarige leeftijd trouwde Gijsje met de vier jaar oudere boerenknecht Jacob de Jong, met wie ze een klein boerenbedrijf begon in een eeuwenoude boerenhoeve aan de Angerechtsweg (gesloopt in 1934). Er was personeel in dienst, maar het gezin was niet rijk. Gijsje Puijk kreeg elf kinderen, van wie er tenminste vijf op jonge leeftijd stierven, en had tijdelijk ook een weesjongen in huis. In 1877 stierf haar man – haar zoons waren toen nog minderjarig. Bij het huwelijk van haar dochter, in 1886, gaf Gijsje Puijk als beroep ‘zelfstandig landbouwer’ op. In 1900, bij het huwelijk van een andere dochter, staat zij geregistreerd als ‘veehoudster’. Bekend is dat ze ook werkte als thuisspinster en -weefster.

Faam verwierf Gijsje Puijk als alternatief genezeres. Alle mogelijke zieken uit Blaricum en omgeving klopten bij haar aan voor genezing. Een vrouw uit Eemnes, die haar bezocht om van de hoofdpijn af te komen, omschreef het publiek in de wachtkamer als ‘al[lerlei] volk, soldaten en andere mensen’ (geciteerd bij De Blécourt, 29). Gijsje Puijk was een medische duizendpoot. Naast hoofdpijn genas zij patiënten van kiespijn, gaf zij raad bij liefdesproblemen en adviseerde zij een moeder over haar betoverde kind. Veel indruk maakte de wederopstanding van een boer uit Blaricum die geen stap meer kon verzetten en op een kruiwagen naar de wonderdokteres was gereden. Gijsje Puijk ‘deed wat’ en hij kon weer lopen. Ook trad ze op als veearts: ze behandelde zieke koeien en paarden.

Vanwege deze medische praktijken kreeg Puijk het stereotiepe imago opgelegd van kruidenvrouwtje of heks. Een visser uit Eemnes die ooit als knecht bij haar had gewerkt, wist jaren na dato te vertellen dat ze ‘kon toveren en heksen en meer van dat gedoe’. Zo zou Puijk paarden een nachtmerrie kunnen bezorgen en werd ze vergezeld door grote groepen zwarte kraaien. Cultuurhistoricus De Blécourt suggereert dat de verdachtmakingen aan haar adres vooral betrekking hadden op haar bemoeienissen met het vee, dat mannen als hun terrein beschouwden.

Het werkterrein van Gijsje Puijk beperkte zich niet tot Blaricum en omgeving. Volgens een krantenbericht reisde zij als genezeres stad en land af. Zo hield zij eens zitting in het Twentse Borne, waarover de Twentsche Courant zijn lezers waarschuwde: ‘bedoelde vrouw [wordt] te Blaricum  aangewezen als niet goed bij ’t hoofd te zijn en loopt soms maanden lang van huis, om hare dwaze praktijken uit te oefenen’ (geciteerd bij De Blécourt, 30). Volgens oudere Blaricummers had zij ook een waarzegsterpraktijk in Amsterdam. Een van hen beschreef hoe ze in het voorjaar, als de hooipacht betaald moest worden, te voet met onbekende bestemming Blaricum verliet om daags daarna ‘in prachtige kleren en in een vigilante [: koets] met twee mooie opgetuigde hackneys’ en met een zak geld thuisgebracht te worden. Nadat haar laatste zoon in 1900 uit huis was gegaan, verliet ook Puijk de boerenhoeve. Ze woonde eerst in bij een van haar dochters in Bussum, verhuisde erna volgens de Gooi- en Eemlander naar Laren, maar moet later naar haar geboortedorp Blaricum zijn teruggekeerd. In het armenhuis aan de Mosselweg aldaar stierf Gijsje Puijk op 6 mei 1907, in de leeftijd van 75 jaar.

‘Ze kon van alles en genas velen’. Zo herinnerde een bejaarde tuinman zich Gijsje Puijk in 1962, ruim een halve eeuw dus na haar optreden als genezeres van mens en dier. Haar reputatie leefde ook voort in de volksverhalen van Blaricum en de aangrenzende dorpen Eemnes en Laren, opgetekend door de Meertens-correspondent Heupers. De daarin opgenomen verdachtmakingen van hekserij zijn nooit bewezen, maar de twijfel aangaande haar geestelijke vermogens blijkt wel uit haar bijnaam: Malle Gijsje.

Archivalia

Noord-Hollands Archief, Haarlem: DTB, huwelijksakte ouders Blaricum, 29-4-1828, aktenr. 2; huwelijksakte Gijsje Puijk, 9-5-1855, aktenr. 4; huwelijksakte dochter Maria, 13 mei 1886, aktenr. 4; huwelijksakte dochter Gijsje, 11-5-1894, aktenr. 3; huwelijksakte dochter Teuntje, 2-5-1899, aktenr. 8; overlijdensakte vader, 23 december 1879; overlijdensakte Malle Gijsje, 6-5-1907, aktenr. 9.

Literatuur

  • De Gooi- en Eemlander, 31-8-1872.
  • De Gooi- en Eemlander, 15-3-1873.
  • De Gooi- en Eemlander, 16-11-1901.
  • De Gooi- en Eemlander, 11-5-1907 [overlijdensbericht Gijsje Puijk].
  • G.L. Calis, ‘Het wondervrouwtje van Blaricum’, Tussen Hei & Wei 1 (1970) nr. 4.
  • G. Rigter, ‘Het wondervrouwtje’, Mededelingenblad van de Historische Kring Blaricum (1989) nr. 10, 5-9.
  • Willem de Blécourt, Het Amazonenleger. Irreguliere genezeressen in Nederland 1850-1930 (Amsterdam 1999) 29-31.

 

Illustratie

Ongedateerde foto door onbekende fotograaf (Historische Kring Blaricum).

 

Auteur: Maarten Hell

laatst gewijzigd: 09/08/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.