Richardis van Wittelsbach (ca. 1174-1232)

 
English | Nederlands

RICHARDIS van WITTELSBACH (geb. ca. 1174 – gest. Anagni, bij Rome 20-9-1232), door haar huwelijk gravin van Gelre en Zutphen, vanaf 1221 abdis van de Munsterabdij te Roermond. Dochter van Otto van Wittelsbach (ca. 1117-1183), paltsgraaf en later hertog van Beieren, en Agnes van Loon (ca. 1150-1191). Richardis van Wittelsbach trouwde in 1187 of 1188 met Otto I graaf van Gelre en Zutphen (ca. 1164-1207). Uit dit huwelijk werden ten minste 4 zoons en 4 dochters geboren.

Richardis groeide op in een kinderrijk gezin. Haar vader werd in 1180 de eerste Wittelsbacher hertog van Beieren, nadat keizer Frederik Barbarossa het hertogdom aan het geslacht van de Welfen ontnomen had. Bij zijn dood kort daarna liet Otto van Wittelsbach één zoon en zeven dochters na. De nog jonge kinderen kwamen onder voogdij te staan van hun moeder en de broers van hun vader. In het kader van een verzoening met de tegenstanders van de keizer – waartoe ook de Geldersen behoorden – huwelijkte oom Koenraad, aartsbisschop van Mainz, Richardis uit aan Otto van Gelre, met wie ze, dertien à veertien jaar oud, in 1187/88 trouwde. Otto, geboren rond 1164, was aanvankelijk voorbestemd geweest voor een loopbaan als geestelijke, maar nadat zijn halfbroer Gerard in 1182 was gestorven, was hij zijn vader Hendrik opgevolgd als graaf. In juni 1189 verliet Otto het graafschap om deel te nemen aan de kruistocht waartoe tegelijk met de vermelde verzoening was besloten. Hij presenteerde zich trots als kruisvaarder en de kruisvaartgedachte miste haar uitwerking op Richardis niet: in haar leven zijn sindsdien steeds verwijzingen naar het Heilige Land te vinden.

‘Comitissa’

Na zijn terugkeer in 1191 vaardigden Otto en Richardis samen oorkonden uit ten gunste van geestelijke stichtingen die het zielenheil van de grafelijke familie moesten bevorderen. De gravin staat echter ook, met haar oudste zoontje, nadrukkelijk genoemd in het stadsrecht voor Zutphen uit 1193/96. Dat is ongebruikelijk. Mogelijk was zij reeds tijdens Otto’s kruisvaart regentes over Gelre. Aannemelijk is dat ze in de volgende jaren bij het bestuur betrokken raakte. Otto was dikwijls op militaire of diplomatieke missie. Toen hij in 1202 voor ruim een half jaar in Brabantse krijgsgevangenschap raakte, was Richardis het middelpunt van de landsheerlijkheid in Gelre. Een literair werk over de uithuwelijking van dochter Aleid aan Willem van Holland, mogelijk van de hand van Hendrik van Veldeke, vergelijkt haar met Candace in de Alexanderromans. De Candaces waren in de oudheid de matriarchale heerseressen over Nubië/ Meroë.

Graaf Otto stierf op 25 augustus 1207 en werd begraven in de cisterciënser abdij Kamp bij Mörs. Zoon Gerard volgde hem op. Onder diens bewind bleef Richardis een belangrijke bestuurster, die zich nadrukkelijk presenteerde als ‘de comitissa’. Zij liet een woonstede bouwen op een heuvel bij Bethlehem, nabij Doetinchem. Aan dit klooster had ze eerder al een jaarrente geschonken ter gedachtenis van Sint Afra, een in deze streken onbekende Beierse heilige. Bethlehem is een van de eerste kloosters waarvan de naam rechtstreeks verwijst naar een plaatsnaam in het Heilige Land. Richardis zorgde ervoor dat de immuniteit van dit klooster werd uitgebreid tot vlakbij de heuvel waar zij zich gevestigd had. Bisschoppelijke inmenging met ‘haar’ klooster Bethlehem in 1217 leidde ertoe dat ze wilde vertrekken om tot de cisterciënser orde toe te treden. Deze orde genoot verregaande exemptie van ‘wereldlijke’ (dat is: bisschoppelijke) invloed. Ze vestigde zich in Roermond, juist de nederzetting die in 1214 door de Welfen was verwoest. Het was een ‘statement’: de Welfen zouden haar en haar Gelre niet klein krijgen, zomin als ze het Beieren van haar familie weer konden terugwinnen. Dat Richardis zich niet echt uit de wereld terug wilde trekken blijkt hieruit dat ze er een kostbare basiliek liet verrijzen, geïnspireerd op de Heilige Grafkerk in Jeruzalem, die erop was ingericht grote aantallen bedevaartgangers te ontvangen.

Abdis

De Munsterabdij, omwille van Richardis gesticht in 1218, maakte snel opgang. Binnen slechts enkele jaren werd de abdij officieel opgenomen in de orde van Cîteaux en kon ze beschikken over een aanzienlijk aantal privileges, ook pauselijke. Als bezielende kracht kreeg Richardis, aanvankelijk neutraal ‘priores’ genoemd, rond pasen 1221 de titel abdis. Pauselijk legaat Koenraad van Urach, zelf een cisterciënser en verwant van Richardis, regelde dat Roermond dochterkloosters mocht stichten, die evenals de Munsterabdij onder geestelijk toezicht van de abt van Kamp stonden. Richardis zorgde ervoor dat de legaat en de paus zelf behalve haar abdij tevens de dochterkloosters en haar oude klooster Bethlehem begunstigden.

Bij de stichting van het klooster in Roermond liet graaf Gerard weten dat hij beslist niet wilde dat zijn moeder Richardis het graafschap zou verlaten. In de plechtige oorkonde uit 1224 waarin hij de abdij van een materiële basis voorzag verklaarde hij: ‘dat mijn moeder, Richardis van naam, […] zich voornam buiten de eigen grenzen te wijken naar buitenlandse gebieden. Daardoor beving mij een niet gering verdriet. Op aandrang van mijn vrienden en mij kon ze uiteindelijk nog ternauwernood worden weerhouden van dit voornemen. Ik wilde immers altijd veel liever dat ze op de eigen landerijen van het vaderland […] zou leven dan dat ze […] zou verkeren in vreemde gebieden’. Richardis’ invloed eindigde ook niet toen ze abdis was geworden. Achter de schermen bewerkstelligde zij stadsrechtverleningen, regelingen voor Gelres gezag over de Veluwe en Salland en de verplaatsing stroomopwaarts van de Gelderse Rijntol, cruciaal voor Gelres inkomsten. Toen Gerard in 1227 zwaar gewond raakte in de slag bij Ane, trad Richardis weer meer op de voorgrond, en na zijn dood in 1229 voerde zij in belangrijke mate het bewind voor diens opvolger Otto II tot deze eind 1231 meerderjarig werd. Zij voorkwam dat het graafschap onder dominantie geraakte van Brabant, waarmee de verhouding sinds het begin van de eeuw gespannen was gebleven.

Graf en afkomst

Richardis zorgde ervoor dat haar zoon Gerard en zijn echtgenote Margaretha van Brabant, al in 1227 overleden, als formele stichters in de abdijkerk van Roermond begraven werden. Hun graf is nog steeds te bewonderen. Zelf overleed ze op 20 september 1232 bij een bezoek aan de paus in Anagni (bij Rome). Op zijn vroegst in 1236 is ze naar Roermond teruggebracht. Volgens latere bronnen is ze begraven in de zuidelijke omloop van het koor van de Munsterkerk. In de zeventiende eeuw is daar een grafplaat aangebracht.

Er is relatief veel bekend over het leven van Richardis, maar voor het bepalen van haar afkomst bestaan slechts enkele directe aanwijzingen, zoals haar verering voor de Beierse heilige Afra en genealogische aantekeningen uit het Beierse klooster Niederaltaich. Indirect wijzen toch ook de relaties van Gelre met onder anderen aartsbisschop Koenraad van Mainz en Koenraad van Urach wel in die richting. Al spoedig wist men in Gelre niet meer waar Richardis vandaan kwam. Tegen 1400 noemt een dodenlijst van de Munsterabdij haar ‘van Nassau’. Deze toeschrijving is later op haar grafplaat overgenomen. Ook andere gissingen deden de ronde. Dit maakt duidelijk dat Richardis echt een nieuwkomer was in Gelre, en het daarom moest hebben van haar persoonlijkheid en haar allure. Gelet op haar invloed over een lange periode moeten deze groot geweest zijn.

Naslagwerken

Van der Aa; BWG; NNBW.

Literatuur

  • M. Dillo, ‘De stichting en wijding van de Munsterabdij te Roermond, 1218-1220, en de vermeende wijding in 1224’, De Maasgouw 99 (1980) 10-18.
  • H. Glaser red., Wittelsbach und Bayern, 1. Die Zeit der frühen Herzöge von Otto I. bis zu Ludwig den Bayern. Beiträge zur bayrischen Geschichte und Kunst 1180-1350, 2 delen (München 1980).
  • J.J. van Moolenbroek, ‘De stichting van cisterciënzer vrouwenkloosters in Nederland tot 1300’, Archief voor de Geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland 27 (1985) 169-214.
  • A.B. Mulder-Bakker, ‘Graaf Willem de Eerste, ridder zonder vrees of blaam’, Groniek 93 (1985) 62-77.
  • E. Harenberg, ‘Twee dertiende-eeuwse beoorkondingen opnieuw bekeken. Een getuigeverklaring uit 1229 van gravin-weduwe Richardis voor het klooster Bethlehem en het Harderwijkse stadsrecht van 11 juni 1231’, Bijdragen en Mededelingen Gelre 78 (1987) 13-33.
  • B.C.M. van Hellenberg Hubar, ‘Van monument in de marge tot symbolische architectuur. De Munsterkerk te Roermond als toetssteen der stijlkritiek I’, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 87 (1988) 9-20.
  • P. Schiffer, Die Grafen von Geldern im Hochmittelalter (1085-1229). Ein Beitrag zur Geschichte des unteren Rheingebietes (Geldern 1988).
  • E. Harenberg, ‘Zutphens oudste stadsbrief’, in: W. Frijhoff e.a. red., Geschiedenis van Zutphen (Zutphen 1989) 18-34.
  • E.J. Harenberg e.a., Oorkondenboek van Gelre en Zutphen tot 1326 deel 2 (DEn Haag 1984) en 4 (Den Haag 1991).
  • H. Tervooren, ‘Literatuur aan het Hof van Gelre van het allereerste begin tot ongeveer 1370’, in: J. Stinner en K.-H. Tekath red., Gelre-Geldern-Gelderland. Geschiedenis en cultuur van het hertogdom Gelre (Geldern 2001) 345-350.
  • H. Tummers, ‘De begraafplaatsen en grafmonumenten van de graven en hertogen van Gelre’, in: J. Stinner en K.-H. Tekath red., Gelre-Geldern-Gelderland. Geschiedenis en cultuur van het hertogdom Gelre (Geldern 2001) 55-64.
  • R.J. Rutte, Stedenpolitiek en stadsplanning in de Lage Landen (12de–13de eeuw) (Zutphen 2002).
  • Ch. Ruijs-Janssen, De geschiedenis van de wapens van Gelre, www.historieroermond.nl (2007).

Auteur: Paul Moors

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.