Roepman, Johanna Suzanne Hendrina (1892-1971)

 
English | Nederlands

ROEPMAN, Johanna Suzanne Hendrina, vooral bekend als Johanna Bordewijk-Roepman (geb. Rotterdam 4-8-1892 – gest. Den Haag 8-10-1971), componiste. Dochter van Maarten Adrianus Roepman (1860-1923), apotheker, en Elisabeth Ringlever (1863-1949). Johanna Roepman trouwde op 1-8-1914 in Den Haag met Ferdinand Bordewijk (1884-1965), advocaat en literator. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren.

Johanna was het middelste van drie meisjes. Haar vader was een tijdlang de enige apotheker in Feijenoord (Rotterdam) en beleefde gouden tijden toen hij de grote zeeschepen van een apotheek moest voorzien. Na een mislukte operatie aan zijn hals moest hij rond zijn veertigste zijn werk opgeven. In 1904 verhuisde het gezin naar de Wilhelminastraat in Den Haag. Johanna en haar zusters kregen piano- en zanglessen, maar ze bewaarde daar geen positieve herinneringen aan. Ze studeerde Engels en ging daarna werken als lerares Engels. In oktober 1911 ontmoette ze Ferdinand Bordewijk, wiens familie zojuist in de Wilhelminastraat was komen wonen. Zijn oudere broer Hugo was eerder dat jaar verliefd geworden op Johanna’s oudste zus, Adèle. Zo trouwden beide zussen Roepman elk met een Bordewijk. Na haar huwelijk in 1914 stopte Johanna met werken. Het echtpaar, dat – afgezien van enkele maanden aan het eind van de Tweede Wereldoorlog – altijd in Den Haag heeft gewoond, kreeg twee kinderen: Robert (1915-2003) en Nina (1918-1995).

Autodidacte

Johanna Bordewijk-Roepman – zoals ze zich na haar huwelijk noemde – kwam naar eigen zeggen tot componeren toen ze  rond 1920 voor haar zoontje muziek schreef bij het versjesboek Mijn eigen tuintje van Rie Cramer. Daarna had ze de smaak te pakken. Ze had geen opleiding in die richting maar bleek talentvol en ambitieus.

Na enkele stukken voor piano geschreven te hebben, wilde Bordewijk-Roepman een sonate voor piano en viool componeren. Daarvoor raadpleegde ze boeken over muzikale vormleer. Het resultaat, de Vioolsonate (1923), werd uitgevoerd op een concert van de Vereeniging voor Moderne Muziek. Vervolgens waagde ze zich aan een werk voor orkest, The garden of Allah (1927?), geïnspireerd op de toen populaire ‘woestijnroman’ van Robert Hichens. Opnieuw haalde ze haar kennis vooral uit boeken, zoals de Instrumentatieleer van Strauss-Berlioz. Dit stuk werd uitgevoerd in Groningen, door Kor Kuiler. Bordewijk-Roepman wilde niet te veel beïnvloed worden, maar raadpleegde wel verschillende orkestmusici, onder wie Rosa Spier, over de mogelijkheden van hun instrument.

Rond 1935 ging Bordewijk-Roepman toch in de leer bij een deskundige: Eduard Flipse, dirigent van het Rotterdamsch Philharmonisch Orkest, toen hét orkest voor moderne muziek. Hierna schreef ze Boerecharleston, op tekst van Paul van Ostaijen, voor mannenkoor a capella, in 1937 door Flipse uitgevoerd in het Amsterdamse Concertgebouw. Vanaf dat moment werd Bordewijk-Roepman zeer productief: een bewerking voor orkest van haar Poolsche suite (aanvankelijk voor piano solo), composities voor mannen- en gemengde koren en voor strijkorkest volgden. In 1940 brak ze echt door, met onder andere Les illuminations op teksten van Arthur Rimbeau voor sopraan en orkest,  Bierbaum Lieder voor eenzelfde bezetting en een Pianoconcert, opgedragen aan Marinus Flipse en uitgevoerd door zijn broer Eduard. Ze schreef nu ook regelmatig verschillende versies van een werk, voor grote en kleine(re) bezetting.

Tijdens de oorlog componeerde Bordewijk-Roepman onder meer een Symphonie en de Sonate 1943. In 1944 gaf uitgeverij De Bezige Bij haar opdracht voor een compositie voor mannenkoor a capella op de tekst van J.J. Zwanniken, Uit het diepst van mijn hart. Na de oorlog schreef ze vooral werken voor zangkoren, zoals De heilige cirkel (1950) in opdracht van het mannenkoor De Mastreechter Staar en drie composities voor beiaard. Roepman speelde al haar composities voor aan haar man en omgekeerd las zij alles wat hij schreef. Dit ieder in zijn eigen ruimte, maar toch samen scheppend bezig zijn was haar grootste geluk, schreef ze in 1953. Tweemaal werkten ze samen. In 1941 componeerde ze Rotonde, opera in één acte met libretto van Bordewijk, en in 1949 maakten ze samen een symfonisch gedicht, Plato’s dood.

Na de oorlog

De oorlog en zijn nasleep vormden een breekpunt in haar leven. Bordewijk-Roepman en haar man weigerden lid te worden van de Kultuurkamer. Bij het bombardement van 3 maart 1945 op het Bezuidenhout stortte hun huis in. Zelf ontsnapten ze ternauwernood. Huisraad, kunstwerken, boeken, muziekinstrumenten, manuscripten en partituren gingen verloren.

Direct na de oorlog maakten Bordewijk-Roepman en haar man deel uit van de ereraden die waren ingesteld om de eigen beroepsgroep te zuiveren, Ferdinand van de Ereraad voor de letteren, Johanna van die voor de muziek. Het werd vooral voor Johanna een frustrerende ervaring. Ze kreeg de indruk dat zij sindsdien door beroepsgenoten werd buitengesloten. Wel ontving ze verschillende officiële prijzen en opdrachten. In 1946 kreeg ze de regeringsprijs voor haar Sonate 1943 en in 1950 werden haar Praeludium en fuga en Thema met variaties, beide voor beiaard, bekroond door de Amsterdamse Klokkenspelvereniging. In 1947 schreef ze in opdracht muziek bij de tekst Moeder des vaderlands, ter gelegenheid van het vijftigjarig regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina – het werk werd tijdens de nationale aubade op 30 augustus 1948 uitgevoerd. In 1951 componeerde ze in opdracht van de Rotterdamse Klokkenspelvereniging Triptiek. Deze prijzen en opdrachten en ook de uitvoeringen van haar composities in binnen- en buitenland konden echter het gevoel niet wegnemen dat ze vanwege haar deelname aan de ereraad werd tegengewerkt.

Haar laatste compositie dateert van 1961: in opdracht van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam componeerde ze The moon was but a chin of gold, voor vrouwenkoor, op tekst van Emily Dickinson. Johanna Bordewijk-Roepman overleed in 1971, zes jaar na haar man.

Reputatie

Over het vroege werk van Bordewijk-Roepman hebben we alleen haar eigen getuigenis dat de ontvangst positief was. Willem Pijper, gevreesd scherprechter van de Nederlandse muziek, toonde zich in 1927 kritisch. Hij noemde haar weliswaar een talent, maar met een ongevormd, onvolgroeid muziekbesef. Pijper vond de invloed van Debussy soms te groot. Hoe er tussen 1927 en 1940 werd geoordeeld over haar werk is onbekend, maar vanaf 1940 kreeg ze zeer lovende recensies. Wouter Paap wijdde in 1946 als eerste een overzichtsartikel aan haar, naar aanleiding van de regeringsprijs voor Sonate 1943, die begin juni 1945 tijdens de Maneto bevrijdingsconcerten door Nelly Wagenaar werd uitgevoerd. Paap herinnerde zich de uitvoering in 1940 van Les illuminations als een ‘overvloedig-bloeiende klank-evocatie’. Met haar Pianoconcert uit hetzelfde jaar sloeg ze een nieuwe weg in en ontwikkelde ze een eigen klanktaal. Paap noemde als hoofdkenmerken van haar orkestwerken haar lijnrechte kordaatheid en aandacht voor structuur. Uit zijn artikel spreekt verbazing: hij noemt haar ‘merkwaardig’, moeilijk te plaatsen.

In 1956 legde Helene Nolthenius de nadruk op de doordachte constructie en de controle van het ordenend verstand in de composities van Bordewijk-Roepman.  Maar vooral viel haar het persoonlijke daarin op: de composities zijn onmiskenbaar uitingen van de twintigste eeuw, maar verder lijken ze op het oeuvre van niemand. Nolthenius noemde het gezamenlijke werkstuk van het echtpaar, Plato’s dood, een zeer suggestief werk, en Roepmans Wederopbouw voor mannenkoor (1954) een onderneming die getuigde van artistieke vitaliteit.

Tussen 1945 en 1960 werd het werk van Bordewijk-Roepman regelmatig ten gehore gebracht, in binnen- en buitenland. Daarna bleef het enige tijd stil, al werden in de jaren negentig Rotonde en Plato’s dood (beide voor het eerst) uitgevoerd en bleef High flight voor vrouwenkoor op het programma staan. Haar Sonate 1943, in 2009 opnieuw uitgegeven door het Nederlands Muziek Instituut en Donemus, wordt weer met enige regelmaat uitgevoerd. Ook voor haar beiaardmuziek uit 1950-1951 is hernieuwde belangstelling.

Naslagwerken en websites

Archivalia

Nederlands Muziek Instituut, Den Haag: archief Johanna Bordewijk-Roepman (Archief HGM 023) [bevat alle muziekmanuscripten, voorts gedrukte muziek, correspondentie, documentatie en geluidsmateriaal].

Van twaalf composities bestaan er opnamen, soms twee verschillende uitvoeringen van hetzelfde stuk, van wisselende kwaliteit. Deze bevinden zich in het MCN en het NMI.

Composities (selectie)

Tenzij anders aangegeven, zijn haar werken uitgegeven door Donemus (nu MCN), het betreffen kopieën van de autograaf. De composities uit 1941-1945 zijn pas na de oorlog uitgevoerd. Alle werken verschenen onder haar gehuwde naam, Johanna Bordewijk-Roepman.

  • Elf kinderliedjes [1920 of 1921].
  • Sechs Lieder. Für eine Singstimme mit Klavierbegleitung (Alsbach 1925).
  • Les illuminations. Teksten van Arthur Rimbaud. Orkest met obligaat sopraan (1940).
  • Bierbaum Lieder. Sopraan met pianobegeleiding (Albersen 1940); sopraan en orkest (1940).
  • Concert voor piano en orkest in As majeur (1940).
  • Rotonde. Opera in één acte Libretto: F. Bordewijk (1941).
  • Sonate 1943 in E majeur (Alsbach 1943; NMI, Donemus 2009).
  • Holland. Voor alt met pianobegeleiding. Tekst E.J. Potgieter (1943).
  • Plato’s dood. Symphonisch gedicht. Tekst: F. Bordewijk (1949).
  • De heilige cirkel. Mannenkoor a capella. (Annie Bank 1950).
  • Praeludium en fuga en Thema met variaties. Beide voor een beiaard (1950).
  • Triptiek. Voor een beiaard (1951).

Opname

Uit het diepst van mijn hart. Kamermuziek van Johanna Bordewijk-Roepman (2016) [uitgave van het Bordewijk Genootschap].

Publicatie

Joh. Bordewijk-Roepman, ‘De andere facet’, in: Pierre H. Dubois, Over F. Bordewijk. Een karakteristiek van zijn schrijversarbeid (Rotterdam/Den Haag 1953) 33-48 [herdrukt in: Over F. Bordewijk. Een inleiding en een chronologie, geschreven portretten, essays en meningen (Den Haag 1982) 17-28].

Literatuur

  • W[illem] P[ijper], ‘Muziekbesprekingen [over Herfst, Poolsche suite en Trois chansons françaises]’, De Muziek 1 (1926-1927) nr. 10 (1927) 451-452.
  • Wouter Paap, ‘Nederlandsche componisten van onzen tijd, 4. Johanna Bordewijk-Roepman’, Mensch en Melodie 1 (1946) nr. 4, 101-106.
  • Helene Nolthenius, ‘Johanna Bordewijk-Roepman (de vrouw in de muziek 5)’, Elseviers Weekblad, 27-10-1956.
  • Margaret Krill, ‘Een eigenzinnig natuurtalent: Johanna Bordewijk-Roepman (1892-1971)’, Akkoord Magazine (2010) nr. 35 (okt./nov.) 22-23.
  • Elly Kamp, Ferdinand en Johanna. Dubbelbiografie van schrijver F. Bordewijk en componiste J. Bordewijk-Roepman (Amsterdam 2016) [verschenen na publicatie van dit lemma].

Illustratie

Portretfoto, door onbekende fotograaf, ongedateerd (Nederlands Muziek Instituut, Den Haag).

Auteur: Elly Kamp

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 876

laatst gewijzigd: 06/10/2016

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.