Roulleaux Dugage, Azalaïs Marie-Louise (1812-1877)

 
English | Nederlands

Roulleaux Dugage, Azalaïs Marie-Louise, vooral bekend als Marie-Louise Lefèvre-Deumier, ook bekend onder het pseudoniem Jean de Sologne (geb. Argentan, Normandië 21-11-1812 – gest. Parijs 3-4-1877), beeldhouwster. Dochter van Jacques François Nicolas Roulleaux, onderprefect van het arrondissement Argentan, en Adelaïde Victoire Bertrand. Azalaïs Marie-Louise Roulleaux trouwde in februari 1836 met Jules Lefèvre (1797-1857), schrijver. Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren.

Marie-Louise Roulleaux werd geboren in Argentan, in het district de Orne, Zuid-Normandië. Haar vader was er onderprefect. Op 24-jarige leeftijd trouwde zij met de schrijver Jules Lefèvre, met wie zij twee zoons kreeg: Maxime (geb. 1837) en Lazare Eusèbe (geb. 1841). Toen haar man in 1842 een erfenis ontving van een tante Deumier, voegde hij haar naam toe aan de zijne. Vanaf dat moment noemde ook Marie-Louise zich Lefèvre-Deumier. Het paar woonde toen in een luxueus hotel op de Place Saint-Georges in Parijs, waar het salon hield en kunstenaars en schrijvers ontving. Met het geld uit de nalatenschap verleende het echtpaar financiële steun aan kunstenaars en schrijvers, en ook aan het tijdschrift L’Artiste (Guyon, 12-13).

Het is niet bekend of Marie-Louise Lefèvre-Deumier ooit een opleiding als beeldhouwster heeft gevolgd. Aanvankelijk beoefende ze de beeldhouwkunst als liefhebberij, maar na haar debuut op de Parijse Salon van 1850 met twee gipsen sculpturen – een buste van een dame en van een jonge herder van het eiland Procida’ – kreeg zij steeds meer opdrachten en was haar werk geregeld te zien op de Salons. Haar beeldhouwwerken werden positief ontvangen in tijdschriften als L’Illustration, Moniteur Universel, Le Monde Illustré, Le Courrier Artistique, Le Charivari en L’Artiste. Ook steunde zij andere vrouwelijke kunstenaars. Zo werkte bijvoorbeeld de Zwitserse beeldhouwster Adèle d’Affry, bekend onder haar pseudoniem ‘Marcello’, in haar atelier.

Carrière in Parijs

Marie-Louise Lefèvre-Deumier was vooral actief tussen 1850 en 1870. Zij kreeg opdrachten van Napoleon III en diens vrouw Eugénie, die zij beiden meermaals portretteerde. Zij maakte zelfs de officiële buste van de keizer, waarvan in 1852 vijftig bronzen exemplaren besteld werden voor Franse gemeentehuizen. In 1853 behaalde ze een medaille derde klasse voor de marmeren bustes van haar zoon Maxime en van monseigneur Sibour, aartsbisschop van Parijs. Twee jaar later (1855) kreeg Marie-Louise een eervolle vermelding op de Parijse wereldtentoonstelling.

Na het overlijden van haar echtgenoot in 1857 was het voor Marie-Louise moeilijk haar oude levensstandaard te behouden. In brieven aan de Administratie voor Schone Kunsten te Parijs vroeg zij daarom om opdrachten en aanstellingen voor haar zoons. In 1860 solliciteerde ze vergeefs naar de positie van ‘sculpteur de la maison de l’Impératrice’; in de marge van haar verzoek noteerde men ‘Le titre non, mais des commandes’ (‘Niet de titel, wel opdrachten’), en inderdaad kreeg ze hierna nog enkele opdrachten. Voor een nis van de Cour Carrée van het Louvre voltooide ze in 1861 de halfnaakte nimf Glycera, waarvoor zij negenduizend francs ontving.

Lefèvre-Deumier portretteerde ook invloedrijke tijdgenoten. Zo maakte zij onder andere een beeldje van paus Pius IX, een medaillon van prinses Clothilde (1868), en bustes van generaal Paixhans (1857) en van de dichters-schrijvers Alfred Busquet (1859) en Alphonse de Lamartine (1869), met wie zij bevriend was. Daarnaast maakte ze historische, allegorische en literaire figuren, zoals een ‘Romeinse matrona’ (1857) en ‘Morgenster’ (1863). Emile Cantrel schreef in L’Artiste (1863 1 193) dat Marie-Louise Lefèvre-Deumier als portrettiste ‘de observatiekwaliteiten van een groot kunstenaar’ had en dat zij die samenbracht in ‘wijze, kleine meesterwerkjes’.

Verblijf in Den Haag

Vermoedelijk had Marie-Louise Lefèvre-Deumier in de jaren 1863-1864 een atelier in Den Haag. Ze maakte er bustes van de koninklijke familie. Vapereau (1880) en Lami (1919) vermelden marmeren bustes van de koning en koningin van Holland, zonder een locatie te noemen. Uit een ongeïdentificeerde en ongedateerde (vermoedelijk eigentijdse) handgeschreven nota in de Collectie Frits Lugt valt op te maken dat ‘Mad.e le Fèvre Deumier uit Parijs, auteur van de officiële buste van de Franse Keizer’, zich gereedmaakte om de bustes van de Nederlandse koninklijke familie te onthullen. Koningin Sophie, ‘steeds welwillend om talent aan te moedigen’, begaf zich naar haar atelier en sprak haar goedkeuring over de bustes uit. De nota vermeldt ook een marmeren buste van Alexander, jongste prins van Oranje, die zich momenteel in het Koninklijk Huisarchief in Den Haag bevindt. De buste stak – aldus de onbekende auteur – ver uit boven de andere kunstobjecten in paleis Huis ten Bosch. Dat er waarschijnlijk meer bustes van Lefèvre-Deumier aangekocht zijn, blijkt uit de agenda van het particulier secretariaat van Willem III uit 1866, maar deze bustes zijn niet bekend.

In enkele brieven van graaf Louis de Pons, adoptiefvader van haar zoon Maxime, komt de Haagse periode van Lefèvre-Deumier eveneens ter sprake. Op 24 november 1864 schreef hij aan Gustav von Blome, een diplomaat in Oostenrijkse dienst, dat ‘de moeder van Maxime’ reeds een jaar in Den Haag zat, dat zij er een standbeeld van Billault maakte voor Nantes, en dat het Nederlandse vorstenpaar dit bij haar was komen bewonderen. Vermoedelijk gaat het om een maquette voor het standbeeld van advocaat en politicus Adolphe Billault, dat uiteindelijk in 1867 door een andere kunstenaar werd gerealiseerd. In maart 1866 informeerde De Pons naar mogelijkheden voor de beeldhouwster aan het Beierse hof: ‘Mme Lefèvre-Deumier, die beeldhouwster is, was uitgenodigd naar Den Haag, waar zij sinds 1863 verbleef. Zij heeft er bustes gemaakt van bijna alle leden van de koninklijke familie. Zij heeft er niet veel aan verdiend: de Hollanders zijn gierig. Mme Lefèvre-Deumier laat vragen of er voor haar meer kansen zouden zijn in Beieren (München), aan het hof of bij particulieren. Zij is een gedistingeerde dame, die hier [Parijs] veel vooraanstaande kennissen heeft.

Na haar omzwervingen keerde Lefèvre-Deumier terug naar Parijs, waar zij in 1877 overleed in haar domicilie in de rue de Balzac, 3 (VIII arr.), als 'rentenierster'. In datzelfde jaar had ze het gipsen beeld ‘Hommage funèbre’ tentoongesteld dat was bestemd voor haar eigen familiegraf.

Naslagwerken

Emile Bellier de la Chavignerie en Louis Auvray, Dictionnaire des artistes (1882); Bénézit; Pierre Kjelberg, Les bronzes du XIXe siècle (1987); Stanislas Lami, Dictionnaire des sculpteurs (1919); Petteys; Thieme; Gustave Vapereau, Dictionnaire universel des contemporains (1880).

Archivalia

  • Archives municipales, Argentan: geboorteregister 1802-1812, nr. 141.
  • Archives de Paris, Parijs: Parijse burgerlijke stand, overlijdensregister 1860-1902, 1877, nr. 585, Roulleaux-Dugage (met dank aan Françoise Darmon).
  • Centre Historique des Archives Nationales, Parijs: brieven van Marie-Louise Lefèvre-Deumier aan de Administratie voor Schone Kunsten, 1860, toegangsnr. F/21/154, F/21/93.
  • Fondation Custodia, Parijs: Coll. Frits Lugt, 34 documenten van de hand van en m.b.t. Azalaïs Marie-Louise Lefèvre-Deumier, toegangsnr. 1971-A.3/25, 2002-A.966/971a.
  • Koninklijk Huisarchief, Den Haag: agenda van het particulier secretariaat van koning Willem III, 1866, nr. A45 XIV C-4, mei 1866, nr. 225.
  • Schleswig-Holsteinisches Landesarchiv, Schleswig: brieven van Louis de Pons aan Gustav von Blome, 24-11-1864 en 14-3-1866, toegangsnr. abt 126.15, nr. 615 en nr. 616 (met dank aan prof. dr. E. Lamberts).

Werk

  • Lami (1919) 283-285, een lijst met titels van Marie-Louise Lefèvre-Deumiers beeldhouwwerken, gebaseerd op de Parijse Saloncatalogi.
  • Beeldhouwwerken van haar hand bevinden zich o.a. in musea en (semi-)publieke plaatsen in Frankrijk, Algerije en Den Haag.

Literatuur

  • Alphonse Grün, Le Salon de 1852 (Parijs 1852) 123-124.
  • Claude Vignon, Salon de 1853 (Parijs 1853) 30.
  • Claude Vignon, Exposition Universelle de 1855. Beaux-Arts (Parijs 1855) 171-172.
  • [Anon.], ‘Nécrologie: Mme Lefèvre-Deumier’, La Chronique des arts et de la curiosité 14 (7-4-1877) 135.
  • L’Art en France sous le Second Empire, Tentoonstellingscatalogus Philadelphia Museum of Art/ Detroit Institute of Art/Paris Grand Palais (Parijs 1979) 978-979.
  • Anne Pingeot, ‘Le décor extérieur du Louvre sur la Cour Carrée et la rue de Rivoli (1851-1936). Iconographie de niche’, Revue du Louvre 2 (1989) 112-125.
  • Marjan Sterckx, Het binnenste buiten. Sculpturen door vrouwelijke beeldhouwers in de grootstedelijke publieke ruimte (Parijs, Londen, Brussel, ca. 1770-1953) (Leuven 2006) [onuitgegeven proefschrift].

Illustratie

Marie-Louise Lefèvre-Deumier, buste van Alexander, prins van Oranje, marmer, 1864 (Koninklijk Huisarchief, Den Haag).

(Foto: Koninklijk Huisarchief).

Auteur: Marjan Sterckx.

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.