Salm, Alit (voor 1481-1563)

 
English | Nederlands

SALM, Alit (geb. Utrecht voor 1481 – gest. Utrecht na 12-1-1563), weldoenster. Dochter van Ansem Salm (gest. 1527), korenkoopman en burgemeester van Utrecht, en Wendelmoed Jan Dircksdr. (gest. 1484). Alit Salm bleef ongehuwd.

Toen Alit drie jaar oud was verloor ze haar moeder; in datzelfde jaar overleden ook een broer en zus. Haar vader ging al vrij snel daarna een nieuwe verbintenis aan, en deze vrouw nam de zorg voor Alit en haar twee zusters op zich. Uit deze tweede relatie werden nog een zoon en een dochter geboren. Het huwelijk stelde Ansem uit tot 1501; vermoedelijk wachtte hij op de meerderjarigheid van zijn dochters uit zijn eerste huwelijk, zodat er geen voogden benoemd hoefden te worden die toezicht hielden op de besteding van het erfdeel van de overleden moeder.

Na het overlijden van haar vader in 1528 kreeg Alit de beschikking over het erfdeel van haar beide ouders. Hiervan stichtte zij in 1530 twee vicariën, verbonden aan de Andreaskapel (tegenwoordig bekend als de Van Eckkapel) in de Utrechtse Jacobikerk. Een vicarie werd gebruikt om een priester, een vicaris, aan te stellen die een omschreven aantal missen leest, meestal ter nagedachtenis van familieleden. De vicariën van Alit werden bekostigd uit de opbrengst van landerijen. Voor het lezen van de missen werden twee vicarissen aangesteld, die hiervoor respectievelijk 21 en 25 gulden per jaar kregen. De Andreaskapel was in 1492 gebouwd in opdracht van Alits oom, de priester Dirck Jan Dircksz., en bevond zich naast de cel van de kluizenares Alyt Ponciaens. In de schenkingsakte liet Alit vastleggen dat er dagelijks een mis moest worden gelezen waarin werd gebeden voor het zieleheil van haarzelf, haar vrienden en familie, voor alle gelovige zielen, en in het bijzonder voor haar vader en moeder. Ook bepaalde zij voor na haar dood dat de priester dagelijks meteen na de mis haar graf moest bezoeken en daar twee boetepsalmen moest lezen – het Miserere en De profundis – en een Pater noster en Ave Maria moest bidden. Met deze stichting van vicariën volgde Alit het voorbeeld van haar grootmoeder van moederszijde, Margriet, de weduwe van korenkoopman Jan Dircsz.. Deze liet in 1476 de Nicolaaskapel in de Jacobikerk bouwen, en verbond daar ook twee vicariën aan.

In 1537 bepaalde Alit dat ze 34 gulden per jaar wilde uittrekken voor armenzorg. Zij vroeg daarvoor de benodigde toestemming bij het Hof van Utrecht. Als reden voor haar wens voerde ze aan dat ze bezwaard was door het lichtvaardige optreden van haar voorouders. Zij hadden volgens haar hun rijkdom met gevaarlijk en slinks koopmanschap verworven (‘met groeten aventuerliker en suptiliker komenscappen by den anderen geraept’). Daarom wilde zij haar geld voor God en tot hulp van de armen gebruiken. Haar erfgenamen zou ze met de schenkingen niet te kort doen, want die hadden hun eigen erfdeel ontvangen en beschikten zelf over onroerend goed. Het Hof willigde haar verzoek in.

Bijna twintig jaar later, in 1556, stelde Alit Salm geld beschikbaar voor 56 ‘preuves’ of armenschotels, die door een extra schenking in 1560 nog in omvang werden vergroot. Vier ochtenden per week moesten de armmeesters van de Jacobikerk in de kerk een tafel dekken met daarop veertien schotels met brood, boter en geld, waarvan de inhoud na afloop van de mis aan de armen werd uitgedeeld. Naast deze schotels ontvingen de armen eens per jaar een zak turf. In de vasten kregen de bedeelden in plaats van boter drie ‘goede’ haringen, en op Witte Donderdag (de donderdag voor pasen) een speciaal brood. Gedurende haar leven bepaalde Alit zelf wie er voor de bedeling in aanmerking kwamen, na haar dood in 1563 ging deze taak naar de armmeesters. Alit liet op 12 januari 1563 nog een akte opmaken met nadere bepalingen bij de vicariën. Deze kon zij zelf niet meer ondertekenen ‘alzo zij door haar ouderdom niet schrijven kon’. Haar wapenbord hing vroeger aan de muur van de Andreaskapel; mogelijk is zij daar ook begraven. De voedseluitdeling heeft nog zeker tot 1593 voortgeduurd.

Naslagwerken

Utrechtse biografieën.

Literatuur

  • Th.H.F. van Riemsdijk, Geschiedenis van de kerspelkerk van St. Jacob te Utrecht (Leiden 1882) [bijlage 27, 28, 35, 38, 39, 47].
  • L.C.J.J. Bogaers, ‘De manifestatie van nieuwe rijken in laatmiddeleeuws Utrecht: de korenkopers Ansem Salm en Jan Dircksz. (Block?)’, De Nederlandsche Leeuw 118 (2001) 65-91.

Redactie

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.