Samson, Elisabeth (1715-1771)

 
English | Nederlands

SAMSON, Elisabeth (geb. Paramaribo 1715 – gest. Paramaribo 21/22-4-1771), zakenvrouw, eerste vrije zwarte vrouw in Suriname die met een blanke man trouwde. Dochter van Nanoe, ook bekend als Mariana (gest. 1737?), een vrijgekochte slavin. Elisabeth Samson trouwde op 21-12-1767 met Hermanus Daniel Zobre (1737-1784), plantagehouder. Dit huwelijk bleef kinderloos.

Elisabeth was het zevende kind van Nanoe, een voormalige slavin en concubine van een planter. Na diens dood was Nanoe vrijgekocht door haar eigen kinderen, die zelf reeds vrijgekocht (‘gemanumitteerd’) waren. Zo werd Elisabeth, Nanoes jongste kind, als vrije zwarte geboren, iets waar zij haar levenlang trots op is geweest. De herkomst van haar achternaam is onduidelijk. De naam Samson doet vermoeden dat deze afkomstig is van een joodse meester, maar de eerste joden van die naam kwamen pas jaren later in Suriname aan. Ook onder de kolonisten kwam deze naam niet voor. Het zou kunnen dat de grootvader van Elisabeth Sam heette en haar vader daarom de naam Sam-son, zoon van Sam, kreeg. Elisabeth groeide op in het huishouden van haar halfzuster Maria Jansz. (gest. 1753), die getrouwd was met de handelaar Frederik Coenraad Bossé (gest. 1742). Op 25 juli 1725 werd de tienjarige Elisabeth gedoopt in de Nederduitse Gereformeerde Kerk te Paramaribo. Ze stond via haar zus en zwager in nauw contact met de blanke elite en leerde zo het zakenleven van nabij kennen. Zij leerde rekenen en schrijven en hielp in Bossé’s handelsmaatschappij met de correspondentie en administratie.

Juridische strijd

In juli 1736 raakte Elisabeth Samson betrokken bij een incident dat zou leiden tot een veroordeling wegens laster en meineed. Een koperslager, Peltser, had de toenmalige gouverneur Raye na een woordenwisseling tussen de gouverneur en Peltsers vrouw, voor ‘canalje’ uitgemaakt. Samson hoorde dit en rapporteerde het aan Raye. Er volgde een politie-onderzoek, maar de raad-fiscaal besloot niet tot vervolging van Peltser over te gaan omdat andere getuigen niets van een belediging hadden vernomen. Raye stond er echter op dat iemand werd veroordeeld, met het gevolg dat de verdenking op Elisabeth Samson zelf kwam te liggen. Nu er een zwarte ‘schuldige’ was gevonden, kwamen racistische sentimenten boven. Zo stelde Raye zelf dat het zwarte volkeren eigen was – verwijzend naar Elisabeths vrije staat – hun vrijheid te misbruiken en niets dan hatelijk en tegenstrevend gedrag tegenover blanken te tonen. Inmiddels was de zaak voor het Hof gekomen. Dat veroordeelde Elisabeth op 25 april 1737 tot verbanning ‘ten eeuwigen dage’ uit de kolonie. Elisabeth reisde daarop naar Nederland, waar haar advocaat bij de Staten-Generaal om revisie van het vonnis vroeg. Op 31 oktober 1739 stelden de Staten-Generaal de raad-fiscaal van Paramaribo in het ongelijk en vernietigden het vonnis. Na deze overwinning keerde Elisabeth terug naar Suriname.

Elisabeth Samson ontleent haar naamsbekendheid vooral aan de tweede juridische strijd waarin zij verwikkeld raakte. De inzet hiervan was haar voorgenomen huwelijk met een blanke man. Vanaf ongeveer 1751 tot 1762 had zij in Paramaribo in concubinaat geleefd met de Duitse legerkapitein Carl Otto Creutz, met wie zij koffieplantages exploiteerde. Na diens dood wilde zij trouwen met Christoph Policarpus Braband, koster en organist van de gereformeerde kerk en directeur van een houtzagerij. In februari 1764 deden zij voor de commissarissen van Huwelijkszaken aangifte van een voorgenomen huwelijk, maar het huwelijk werd verboden door de Raden van Politie, het hoogste bestuursorgaan. Raciale motieven speelden daarbij een rol: vermenging van het zwarte en blanke bevolkingsdeel was formeel niet toegestaan. Elisabeth besloot zich opnieuw rechtstreeks tot de Staten-Generaal te richten. Na drie jaar kwamen zij tot de uitspraak dat er geen wet bestond die een huwelijk tussen blank en zwart verbood. Het huwelijk kon dus doorgaan, ware het niet dat Christoph Braband in januari 1766 was overleden. Intussen had Elisabeth echter een nieuwe man gevonden. Op 21 december 1767 trad zij in Paramaribo in het huwelijk met Hermanus Daniel Zobre.

Zakenvrouw

Elisabeth Samson was een uitstekende zakenvrouw. Met Carl Otto Creutz bezat zij al twee plantages, en na zijn dood werden haar bezittingen nog uitgebreid met zijn nalatenschap: de helft van zijn plantages en enkele huizen aan de Wagenwegstraat in Paramaribo. Na de dood van haar oudere zus, Catharina Opperman, verwierven Elisabeth en haar halfzuster Nanette nog meer plantages. Ze kocht de plantages op die na de dood van Creutz in bezit gekomen waren van zijn Duitse familie. Zo konden Elisabeth en Nanette uitgroeien tot belangrijke koffie-exporteurs. In 1767 lieten zij in Amsterdam zelfs een eigen fregat bouwen. Het bleek een slechte investering. In november 1769 kreeg het schip op de Atlantische Oceaan een ernstige lekkage. De bemanning werd gered maar de lading ging verloren.

De waarde van Elisabeths bezittingen vervijfvoudigde in de jaren tussen 1763 en 1771 tot ruim een miljoen gulden. Schattingen over haar jaarinkomen lopen uiteen van veertig- tot honderdduizend gulden. Ter vergelijking: de gouverneur verdiende in die tijd rond de tienduizend gulden. Op haar plantages werd voornamelijk koffie verbouwd, een product dat weinig ruimte in beslag nam en hoge winsten opleverde. Het werk op de plantages werd verricht door slaven.

Overlijden en nalatenschap

In april 1771 stierf Elisabeth Samson, 55 jaar oud. Ze werd begraven in de Nieuwe Oranjetuin in Paramaribo, maar een grafsteen heeft zij vermoedelijk niet gekregen. Op enkele legaten na was Hermanus Daniël Zobre de enige erfgenaam van de eigendommen van Elisabeth Samson. Omdat enkele plantages van dat bezit slechts voor de helft aan Elisabeth toebehoorden, moest Hermanus Zobre het beheer hierover delen met Elisabeths halfzuster Nanette, de tweede eigenares.

Elisabeth Samson is een belangrijke, maar ook controversiële vrouw in de geschiedenis van Suriname. Door haar zelf vergaarde rijkdom, maar vooral door haar huwelijk met een blanke man onderscheidde zij zich van andere zwarte vrouwen en zorgde tegelijkertijd voor beroering in achttiende-eeuws Suriname, dat een duidelijke scheiding tussen blank en zwart kende. Door het feit dat zij slaven bezat die haar plantages onderhielden, is zij voor de zwarte Surinaamse bevolking niet onomstreden. Haar levensverhaal is door de schrijfster Cynthia McLeod verwerkt in de historische roman De vrije negerin Elisabeth.

Archivalia

  • Een overzicht van bronnen en literatuur in McLeod-Ferrier (1993).
  • Suriname: Oud Archief Burgerlijke Stand, 1662-1827, Generaal Kerckeboeck, waaronder no. 9; Oud Notarieel Archief, 1699-1829, testamenten, codicillen en akten, no. 20; Oud Notarieel Archief, register van testamenten, no. 678.
  • Nationaal Archief, Den Haag: Archief Staten-Generaal, brieven en stukken betreffende West-Indische zaken, no. 5778; Ingekomen Requesten, no. 7771.

Literatuur

  • Rudi O. Beeldsnijder, ‘Een vrije negerin en een arme blanke. Twee portretten uit Suriname in de jaren dertig van de achttiende eeuw’, De Gids 153 (1990) 839-844.
  • Cynthia McLeod-Ferrier, Elisabeth Samson. Een vrije zwarte vrouw in het achttiende-eeuwse Suriname (Utrecht 1993).
  • Mieke Wouters, ‘De omstreden erfenis van Elisabeth Samson: een gemengd huwelijk in het Suriname van de achttiende eeuw’, Alerta 23 (1997) 16-18.
  • Cynthia McLeod-Ferrier, De vrije negerin Elisabeth (Den Haag 2001).

Auteur: Marcel Otto

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 484

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.