Schie, Maria van (1744-1815)

 
English | Nederlands

SCHIE, Maria van (ged. Delft 30-12-1744 – gest. Delft 12-2-1815), dichteres. Dochter van Roeland van Schie (1698-1783), molenaar en gelegenheidsdichter, en Maria Mommaal (1720-1804). Maria van Schie trouwde op 24-11-1776 in Delft met Gerrit Paape (1752-1803), plateelschilder, schrijver, later radicaal patriot. Uit dit huwelijk werden 1 dochter en 1 zoon geboren.

Maria van Schie groeide op met een twee jaar oudere zus, Neeltjen (1742-1804), twee jongere zussen en vier jongere broers. Joan Willem, haar jongste broer, werd in 1758 geboren. Haar jeugd moet ze voor een belangrijk deel in Delft hebben doorgebracht, al waren er ook betrekkingen met Nootdorp, waar haar vader lange tijd molenaar was, en zeker ook met Rotterdam. Haar vader schreef ook gelegenheidsgedichten, soms samen met zijn vrouw. Maria’s moeder was een nicht van Cornelia Mommaal, een vrouw met deurhovistische sympathieën.

Via haar vader kwam Maria in contact met de jonge, ambitieuze plateelschilder Gerrit Paape. Roeland van Schie bezorgde in 1774 zijn in de poëzie debuterende stadgenoot Paape een introductie in het Haagse dichtgenootschap Kunstliefde Spaart Geen Vlijt (KSGV). Paape werd er ‘Aankweekeling’ en later lid; hij onderscheidde zich er vooral door vlijt. Maria van Schie deelde in die vlijt en publiceerde in 1776 onder haar initialen M.V.S. een Boetzang aan Nederland; Gods oordelen over het zelve bij de bevriende Delftse uitgever Egbert van der Smout. In het gedicht breekt Maria van Schie op traditionele wijze de staf over het zedelijk verval van Nederland. De rampen die het land treffen – veepest, mislukte oogsten, kindersterfte, overstromingen, kwijnende handel – ziet ze als Gods straf voor hoogmoed en ‘wulpsheid’. De straffencatalogus mondt vanzelfsprekend uit in een oproep tot inkeer. (Een exemplaar van dit gedicht kwam pas in 2008 boven water.)

Op 9 november 1776 gingen Maria van Schie en Gerrit Paape in Delft in ondertrouw en op 10 november 1776 in Rotterdam. De Rotterdamse huwelijkscommissaris noteerde daarbij dat zij ‘onlangs alhier’ gewoond had. Diezelfde maand trouwden ze in Delft, en samen lieten zij een testament maken. Het jaar daarop droeg Maria van Schie een lofdicht bij aan Gerrits eerste bundel, de Bijbel- en zededichten. Daarin noemt ze zichzelf de ‘echtvriendin’ en haar echtgenoot de ‘wellust van mijn zij’. In Paapes gedichten en in zijn zedenspel De edelmoedige liefde (1777) komt zij voor als ‘Deugdlief’.

In Paapes tweede bundel bijbel- en zededichten (1778) was Maria van Schie andermaal als Deugdlief prominent aanwezig. Niet alleen werd zij daarin bezongen, zij droeg zelf ook twee vrome gedichten bij. In het ‘Voorbericht’ verklaarde Paape dat ‘de vaarzen, getekend M.V.S. […] van mijn echtgenote en door mij nagezien’ zijn. In een reeks gedichten, opgenomen onder de verzameltitel ‘Liefdehandel’, beschrijft hij de geschiedenis van hun liefde, in stereotypen. Zo draagt de bundel het stempel van hun huwelijk en verbondenheid. Uit een van Maria’s gedichten blijkt dat ze in 1777 ernstig ziek is geweest. Voor Jacob Verbrugge, de arts die haar redde en kort erna zelf overleed, schreef zij een ‘Grafschrift’.

Met haar man publiceerde Maria van Schie in 1779, geheel in de geest van die jaren, een bundel kindergedichten: Kinderpligten, gebeden en samenspraaken  (een exemplaar is niet meer bekend, alleen een advertentie waarin de titels van de gedichten genoemd worden). Enkele van die gedichten werden in 1782 opgenomen in Verzameling van gedichtjens ten dienste der schoolen, een bloemlezing kinderpoëzie. Onduidelijk is van wie de gedichtjes in de Verzameling precies zijn, en van de gedichtjes die zéér waarschijnlijk van Maria van Schie en Gerrit Paape zijn is onbekend wie van beiden welk gedicht schreef.

In 1781 beviel Maria van Schie van een dochter, Adriana Maria. Het meisje overleed kort na de geboorte; in 1783 stierf haar vader. Bij de dood van beiden schreven Maria van Schie en Gerrit Paape gedichten. In 1784, een jaar nadat het politieke rumoer in Delft was losgebarsten, schreef Maria van Schie enkele patriotse verzen. Op 15 april 1786 schonk ze het leven aan een zoon, Johannes Roelandus.

Kort na de Pruisische inval in 1787 bevond Gerrit Paape zich in Amsterdam en zo ontsnapte hij aan de volkswoede die zich tegen de Delftse patriotten keerde. Met hulp van haar vriendin Magdalena Verhaast slaagde Maria van Schie erin met haar zoon naar Amsterdam te ontkomen en zich bij haar man te voegen. Paape verliet de stad echter al spoedig. In de antipatriotse pamfletten die na de ommekeer van 1787 verschenen, werd ook Maria van Schie zwartgemaakt. Malicieus was de suggestie in het anonieme pamfletje met de titel Testament, zogenaamd opgemaakt bij het overlijden van de patriot Jan Verveer, dat het haar moeilijk zou vallen om na het vertrek van haar man ‘haar karakter als poëtes’ staande te houden.

Maria van Schie reisde naar Antwerpen, waar ze haar man weer trof. In 1792, toen ze inmiddels met man en zoon in Duinkerken woonde, kwam zij met haar zoon even in de openbaarheid: op de titelpagina van Paapes autobiografie, Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap, staan zij en Johannes Roelandus als ‘familje van de schrijver’ afgebeeld (zie ill.). In 1794 keerde Paape, in het gevolg van Daendels, terug naar zijn ‘gewezen vaderland’.

In de jaren van de Bataafse Revolutie schreef Maria van Schie als ‘vaderlandse vrouw’ enkele gedichten, die onder meer in de Bossche Almanak en de Friesche Courant verschenen. Van een door haar geschreven Republikeinsch gebed uit 1794 is tot op heden geen exemplaar gevonden. Paape ontwikkelde in geschrifte een scherp oog voor de rechten van vrouwen: hij bepleitte de oprichting van vrouwengenootschappen, verdedigde het recht van vrouwen op echtscheiding en hekelde de traditie die onderwijs voor vrouwen bemoeilijkte. Uit niets blijkt dat zijn feminisme geïnspireerd was door zijn vrouw. Maria van Schie volgde haar man in zijn revolutionaire loopbaan van Den Bosch via Dordrecht en Leeuwarden naar Den Haag, waar het gezin zich ten slotte vestigde. Haar moeder en haar zus Neeltje woonden bij hen in. Kalmer jaren braken aan met Paapes benoeming tot ambtenaar in 1798: er kwam een vast inkomen en Maria en Gerrit stopten met dichten. In 1803 overleed haar man, het jaar daarop haar moeder en zus. In 1807 verhuisde Maria van Schie naar Delft, waar zij in haar woning aan de Voorstraat op 12 februari 1815 in de namiddag overleed.

Reputatie

Maria van Schie heeft eerder naam gemaakt als echtgenote van Gerrit Paape dan als dichteres. Haar gedichten, als ze al bekend waren, zijn door latere literatuurhistorici niet hoog aangeslagen. In 1999 heeft Anne de Vries geprobeerd om zo veel mogelijk de inhoud van de bundel Kinderpligten van het echtpaar te reconstrueren. Gerrit Komrij ontleende daar in 2007 voor zijn bundel Nederlandse kinderpoëzie twee gedichtjes aan.

Naslagwerken

Van der Aa; Frederiks/Van den Branden; Lauwerkrans.

Publicaties

  • M.V.S., Boetzang aan Nederland; ter gelegenheid van Gods oordeelen over het zelve (Delft 1776) [Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), Bijzondere Collecties, Pfl. Q q 17] [met dank aan Paul Pestman].
  • Van het Republikeinsch gebed van eene vaderlandsche vrouw (1794), waarvoor zij tekende als Maria Paape, geb. van Schie, is nog steeds geen exemplaar gevonden.
  • Vermoedelijk is het ongesigneerde gedicht ‘Een vaderlandsche vrouw, aan de vryheidminnende mannen’ in de Bossche Almanak voor ’t Schrikkel Jaar 1796 van haar hand.
  • Gerrit Paape en Maria van Schie, Kinderpligten, gebeden en samenspraaken, geschikt naar de vatbaarheid der jeugd. Negentien gedichten uit een verdwenen boekje, Anne de Vries ed. (Amsterdam/Münster 1999).
  • Voor een overzicht van de publicaties van Maria van Schie zie Nieuweboer (1999) 44-45.

Literatuur

  • J. Nolen, ‘Het geslacht Van Schie’, Ons Voorgeslacht. Maandblad van de Zuidhollandse Vereniging voor Genealogie 18 (1963) 7-13, 45-53.
  • Adèle Nieuweboer, ‘Maria van Schie (1744-1815); een kleine zonsverduistering’, Nieuw Letterkundig Magazijn 17 (1999) nr. 2, 40-45.
  • Gerrit Komrij, De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten (Amsterdam 2007) 47-49.

Illustratie

Gravure door Gerrit Paape van ‘de familje van den schrijver’ (aldus het lint boven het medaljon). De randtekst luidt: ‘Maria Paape, geb. Van Schie’ (links) en ‘Johannes Roelandus Paape’ (rechts). Uit: Paape, Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap, P. Altena ed. (Hilversum 1996).

Auteur: Peter Altena

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 541

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.