Jong, Tetje de (1918-1999)

 
English | Nederlands

JONG, Tetje de (geb. Uithoorn 2-5-1918 – gest. Drachten 21-1-1999), eerste (bezoldigde) vrouwelijke politiecommissaris van Nederland. Dochter van Jan de Jong (1876-1957), arts, en Wilhelmina Johanna Groenevelt (1879-1971). Tetje de Jong trouwde op 28-2-1990 in Drachten met Goffe Miedema (1911-2000), winkelier.

Tetje de Jong werd geboren in een doktersgezin in Uithoorn. Haar vader was afkomstig uit Zwaagwesteinde, gemeente Dantumadeel (Friesland), maar had zich als huisarts in Holland gevestigd, waar hij trouwde met Wilhelmina Johanna Groenevelt uit de Haarlemmermeer. Tetje had een goede band met haar enige zus. Tetje ging naar het Vossius Gymnasium in Amsterdam, maar na drie klassen verhuisde het gezin naar Alkmaar, waar ze haar school (het Murmelliusgymnasium) afmaakte. Hierna ging ze rechten studeren aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. Zij woonde op kamers in de Concertgebouwbuurt, had een actief studentenleven en was bestuurslid van de Amsterdamsche Vrouwelijke Studenten Vereeniging (AVSV). Tijdens haar studie toonde zij al interesse in criminaliteit en opsporing; ze volgde een bijvak criminologie en een cursus bij de forensisch scheikundige C.J. van Ledden Hulsenbosch.

In 1943 weigerde De Jong de loyaliteitsverklaring aan de Duitse bezetters te tekenen, met het gevolg dat zij geen colleges meer mocht lopen. Vanwege haar weigering kreeg zij als bestuurslid van de AVSV een berisping. De Jong probeerde nog met behulp van dictaten de studie enige tijd voort te zetten, maar financiële nood dwong haar een baantje te zoeken. Op aanraden van een kennis solliciteerde zij als typiste bij de gemeentepolitie. Zij werd aangenomen en was nu – als ambtenaar – wel bereid een loyaliteitsverklaring te tekenen, evenals een ariërverklaring. In deze baan leerde zij de politieorganisatie van binnenuit kennen. Omdat zij goed kon formuleren mocht De Jong de dagrapporten schrijven: samenvattingen van alle rapporten van de verschillende politieafdelingen. In de oorlogsjaren was de ‘foute’ burgemeester Voûte waarnemend politiepresident en werkte het politieapparaat mee aan de anti-joodse maatregelen van de Duitse bezetter. Volgens De Jong zaten er op de typekamer echter weinig nationaalsocialisten. Haar directe chef bij de bestuursdienst was Mouwen, die werd gezien als ‘jodenvriend’.

Na de oorlog werkte De Jong als rechercheur bij de Politieke Opsporingsdienst, waar zij onderzoek deed naar politieke delinquenten. Daarbij kwam haar rijbewijs goed van pas: met de donkerblauwe Plymouth van haar vader reed zij door het land om ‘foute’ Nederlanders op te sporen. Toen de opsporingsdienst in 1946 werd opgeheven, trad zij in dienst van de Vreemdelingendienst, gevestigd aan de Oudezijds Voorburgwal. De Jong woonde zelf intussen op het Olympiaplein (nr. 121). Vanwege haar inzet en juridische kennis werd zij gevraagd om inspectrice te worden bij het gemeentelijk politiecorps, maar op aanraden van haar vader besloot ze eerst haar studie af te maken. Dat lukte haar in 1948, na een studieverlof van negen maanden. Daarna begon De Jong als rechterhand van de hoofdcommissaris. Intern werd ze echter niet aangesproken met haar titel of rang, maar als ‘juffrouw De Jong’. Ze gold als ‘flink en kordaat’ en haar leidinggevenden maakten zich enigszins zorgen over haar opvliegende karakter.

De bliksemcarrière van Tetje de Jong leidde tot scheve ogen bij de overige korpsleden. Pas in 1954 deden de eerste vrouwelijke agenten hun intree bij de Amsterdamse politie, en die hielden zich nog vooral bezig met kinderen en het verkeer – zelfs daarbij baarden zij al opzien. Toen De Jong in datzelfde jaar werd bevorderd tot hoofdinspectrice, passeerde zij mannelijke collega’s die tegelijk met haar benoemd waren. Een van hen ging in beroep tegen haar bevordering, maar zonder succes. Hoofdinspectrice De Jong deed antecedentenonderzoek naar sollicitanten die agent wilden worden en nam zitting in selectiecommissies van de politieopleidingen. Persoonlijk voelde zij zich tekortschieten in haar praktische vakkennis, zo vertelde zij in een interview. ‘Als de voorzitter van de politiebond binnenkwam zat ik met water in m’n handen. Want die man was me qua kennis ver de baas’ (Tijdschrift voor de Amsterdamse Politie, 11).

Ziel van het korps

Op 1 januari 1964 werd de inmiddels 45-jarige Tetje de Jong aangesteld als commissaris van politie in Amsterdam. Opnieuw passeerde zij twee mannelijke collega’s. De Jongs aanstelling haalde de landelijke pers: nog niet eerder was een vrouw zo hoog gestegen binnen het politieapparaat. Zij droeg nooit een uniform en was volgens ingewijden een charmante persoonlijkheid, die ‘de ziel’ van het korps belichaamde. Veel korpsleden hadden ontzag voor haar en geen sollicitant kwam in dienst zonder haar goedkeuring. Agenten die buiten hun boekje waren gegaan, konden een flinke uitbrander krijgen, herinnert haar secretaresse Vera Kalf zich: ‘Ze werd woest als iemand over de schreef ging. Ik heb doodzenuwachtige mensen zien wachten voor haar kamer. Maar na de bestraffing ging zij weer over tot de orde van de dag; ze droeg je de misstap niet de rest van je leven na’ (interview Vera Kalf, 31-10-2011).

Zonder kleerscheuren doorstond De Jong de rumoerige Provotijd, het gedwongen vertrek van hoofdcommissaris Van der Molen en de daaropvolgende vernieuwing van de Amsterdamse politie. In 1971 werd zij aangesteld als hoofd beheersdienst: een gewichtige functie waarin zij verantwoordelijk was voor personeel, organisatie en financiën en deel uitmaakte van de korpsleiding. Drie jaar later werd zij zelfs tweede plaatsvervangend hoofdcommissaris, wederom een unicum voor een vrouw. Hoewel het aantal vrouwen in politiedienst met de jaren gestaag groeide, bleef De Jong alert op de positie van haar vrouwelijke collega’s. Zo nam zij Mariëtte Christophe, in 1971 een van de vijf eerste meisjes op de politieacademie en later de tweede vrouwelijke commissaris, onder haar hoede. De Jong werkte hard, nam altijd tassen vol stukken mee naar huis, maar leidde geen eenzaam bestaan. Zij woonde samen met haar, eveneens ongehuwde, zuster in de Cornelis Krusemanstraat (nr. 4) en had een breed sociaal netwerk van vrienden en familie. Binnen het korps kende zij bijna iedereen en dankzij haar sterke geheugen onthield zij de geringste persoonlijke details.

Vanwege haar verdiensten voor de Amsterdamse politie werd Tetje de Jong in 1977 benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Een jaar later ging zij met pensioen. De Jong bleef echter werkzaam als lid van de politieklachtencommissie en voorzitter van de Stichting Reservepolitie Amsterdam. In de jaren tachtig brak een moeilijke periode voor haar aan. Na het overlijden van haar zus werd bij De Jong zelf kanker geconstateerd, waarvan zij na zware operaties herstelde. In 1990 trouwde ze – inmiddels 71 jaar oud – met haar neef, Goffe Miedema, met wie zij ging wonen in Drachten (Friesland). Bij haar overlijden, negen jaar later, was deze eerste vrouwelijke politiecommissaris nagenoeg vergeten: behoudens een kort bericht in het korpsblad verschenen er geen necrologieën van haar in de pers.

Archieven

  • Gemeentearchief Alkmaar: Bevolkingsregister, gezinskaart nr. 17446.
  • Stadsarchief Amsterdam: persoonsdossier Tetje de Jong [op aanvraag in te zien].

Literatuur

  • Tijdschrift voor de Amsterdamse Politie, 1ste kwartaal (1990) 10-13.
  • Nelleke Manneke, Vrouwen van kaliber. Politievrouwen in de twintigste eeuw (Apeldoorn 1998).
  • Korpsbericht, 25-1-1999 [overlijdensbericht].
  • Mirjam Elias, ‘50 Jaar vrouwen bij de Amsterdamse politie’, Ons Amsterdam 4 (2004).
Illustratie

Portretfoto, door onbekende fotograaf, ongedateerd (particulier bezit).

Auteur: Maarten Hell (met dank aan Guus Meershoek, Mariëtte Christophe, Piet van Dijk en Vera Kalf-Müller)

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 960

laatst gewijzigd: 04/12/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.