Utrecht, Maria van (ca. 1551-1629)

 
English | Nederlands

UTRECHT, Maria van (geb. Rodenrijs? ca. 1551 – gest. Amersfoort 19-3-1629), echtgenote van landsadvocaat Oldenbarnevelt. Dochter van Adriaen Willemsz. Plas?, schuitvoerder, en Magdalena van Utrecht (gest. 1569). Maria van Utrecht trouwde in het najaar van 1575 in Delft met Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619), advocaat, sinds 11-2-1586 landsadvocaat van de Staten van Holland en West-Friesland. Uit dit huwelijk werden 5 kinderen geboren, van wie 2 zoons en 2 dochters de volwassen leeftijd bereikten.

Maria bracht haar jeugd door in Delft, waar zij als buitenechtelijk kind van Magdalena van Utrecht inwoonde bij haar ooms, mr. Jacob en Paulus van Utrecht. Haar afkomst en jeugd blijven daarmee wat mysterieus. Haar moeder woonde rond 1550 nog op Rodenrijs onder Overschie, bij haar vader Jan van Utrecht (gest. 1553). Ongeveer twee jaar na de geboorte van Maria kreeg zij nog een buitenechtelijk kind, Dirck Quirijnsz. geheten. Diens latere erfgenamen lieten in 1620 een notariële akte opstellen waarin een verklaring uit 1569 was opgenomen van Elisabeth Boenen uit Delft. Deze verklaarde dat Dirck Quirijnsz. verwekt zou zijn door een dienstknecht van de familie Van Utrecht uit Overschie en dat het jongetje op verzoek van Jacob van Utrecht bij haar broer Cornelis in Leiden was ondergebracht tegen een vergoeding van vijftien gulden per jaar. Elisabeth Boenen meldde in dezelfde verklaring van Magdalena te hebben gehoord dat zij ook nog een kind had van de Vlaardingse schuitvoerder Plas. Of Maria haar jongere halfbroer ooit heeft ontmoet is onzeker, hoewel Dirck Quirijnsz. rond 1576 de familie in Delft wel heeft opgezocht om zijn aanspraken op de nalatenschap van Jacob van Utrecht te uiten en die met beledigingen kracht bij te zetten. Oldenbarnevelt, die na zijn huwelijk met Maria van Utrecht bij haar en haar oom Paulus was ingetrokken, was bij dit incident betrokken en verzocht daarna, mede namens Maria en oom Paulus, om rechtsingang bij het Hof van Holland teneinde een herhaling van het schandaal te voorkomen.

In het huis waarin Maria opgroeide en haar eerste huwelijksjaren doorbracht deed Maria van Utrecht het huishouden voor haar ongetrouwde ooms, van wie de oudste (Jacob) gold als rijkste van de Delftse regenten. Hij was veertigraad en schepen van Delft en later dijkgraaf en hoogheemraad van Delfland. Kort voor zijn dood in 1575 wilde Jacob, die in onmin leefde met zijn familie, Maria tot universeel erfgenaam maken van het fortuin van de familie Van Utrecht. Om te kunnen erven moest Maria door een vader gewettigd worden en de uit Vlaardingen afkomstige schuitvoerder Adriaan Plas bleek daartoe bereid. De akte van legitimatie werd opgesteld kort voor Maria’s huwelijk met Oldenbarnevelt, die zo de beschikking kreeg over de nalatenschap. Oldenbarnevelt had, naar eigen zeggen, ‘behagen in de persoon, te meer mits ’t gene mij promptelijk voor dote [: bruidsschat] gepresteerd werd neffens vaste hoop van vermeerdering ende verbetering’ (Remonstrantie (1618) [11-12]).

De deels pragmatische motivering van de verbintenis stond een hecht huwelijksleven niet in de weg, maar veel is er niet over bekend. Kort na Oldenbarnevelts benoeming tot pensionaris van Rotterdam in 1576 verhuisde het echtpaar met hun oudste zoon (Jan) van Delft naar Rotterdam. Daar stierf Jan op zevenjarige leeftijd. De tweede zoon, Reynier, bouwde een bestuurlijke carrière in Holland op terwijl zijn jongere broer, Willem, een militaire loopbaan volgde. Net als hun broers deden ook de beide dochters goede standshuwelijken. Geertruid, de oudste, trouwde in 1597 met Reinout van Brederode en Maria, de jongste, huwde in 1603 Cornelis van der Mijle, beiden afstammelingen van bekende Hollandse adellijke geslachten.

Toen de landsadvocaat politiek onder vuur kwam te liggen, werd Maria’s onduidelijke afkomst een van de thema’s in de tegen hem gerichte schotschriften. Zo stond in het pamflet Gulden legende van den nieuwen St. Jan (1618) dat Oldenbarnevelt een bloedschennig kind had gehuwd: Maria’s vader zou niet Plas, maar haar oom Jacob zijn. Deze insinuatie werd vanzelfsprekend gevoed door de erfenis die Maria van de oom in kwestie kreeg toebedeeld, maar ook door geruchten als zou Plas van Oldenbarnevelt een jaargeld krijgen omdat hij zich als vader beschikbaar had gesteld. Tegen dat laatste – dat Oldenbarnevelt erachter zat – pleit een notariële verklaring waarin Plas als de verwekker van Maria wordt genoemd: deze akte dateert van 1569, en was dus reeds zes jaar vóór hun huwelijk opgemaakt.

Het vonnis

Op 29 augustus 1618 liet stadhouder Maurits Johan van Oldenbarnevelt met enkele van zijn politieke geestverwanten arresteren op verdenking van hoogverraad. Zodra Maria van Utrecht en haar kinderen dit hoorden, togen zij aan het werk om hem vrij te krijgen. Oldenbarnevelt zat opgesloten in een kamertje in het Binnenhofcomplex en moest daar zonder contact met de buitenwereld zijn proces afwachten. Een speciale rechtbank van de Staten-Generaal probeerde hem schuld te laten bekennen op een dubbele aanklacht: hij zou de binnenlandse orde en rust in gevaar hebben gebracht en het land aan een buitenlandse mogendheid hebben willen uitleveren. Pogingen van Maria en de haren om via Maurits iets te bereiken leverden niets op, aangezien hij de familie stelselmatig verwees naar de Staten-Generaal. Maria’s juridisch geschoolde schoonzoons hielpen haar bij het opstellen van de vele verzoekschriften die zij bij de Staten-Generaal, de Staten van Holland en de speciale rechtbank indiende. Deze rekesten waren in eerste instantie gericht op het verkrijgen van huisarrest voor haar echtgenoot en op het overdragen van de zaak aan de instantie die er volgens hen over ging: de Hollandse Staten, bij wie Oldenbarnevelt als landsadvocaat immers in dienst was.

Terwijl Maria van Utrecht en haar kinderen vruchteloos actie voerden, gingen de rechters door met hun verhoren en onderzoekingen. Uiteindelijk moesten de naaste familieleden bij geruchte vernemen dat een uitspraak in het proces aanstaande was. In drie deducties (verklaringen) van begin mei 1619 probeerden zij nog een laatste maal man en vader te redden door te wijzen op het ontbreken van de gelegenheid tot een passende verdediging. De rechtbank liet echter niets van zich horen, ook niet toen Maria en haar kinderen elke rechter afzonderlijk benaderden. Als teken van hun geloof in de eigen zaak lieten Maria en de kinderen op 1 mei 1619 een met kransen versierde meiboom planten. Kort daarna, op 12 mei 1619 werd het doodvonnis over Oldenbarnevelt uitgesproken. In een afscheidsbrief van diezelfde dag aan zijn ‘zeer lieve huisvrouwe, kinderen, zwagers ende kindskinderen’ liet de landsadvocaat weten dat hij zich moest voorbereiden ‘als op morgen te sterven’ (Johan van Oldenbarnevelt. Bescheiden 3, 485-486). Hij hield vol onschuldig te zijn en weigerde daarom een verzoek om gratie in te dienen. Maria en de kinderen deelden deze opvatting en vroegen de rechters uiteindelijk alleen maar om een laatste ontmoeting met de ter dood veroordeelde. Ook dit was de familie niet vergund. De rechters lieten weten dat Oldenbarnevelt zelf een persoonlijk afscheid afwees, omdat dit zowel bij hemzelf als bij zijn vrouw en kinderen te veel emoties zou losmaken. Of hij geweten heeft dat zijn naasten zelf om een ontmoeting hadden gevraagd, is onzeker.

Na de executie verzocht Maria van Utrecht tevergeefs het stoffelijk overschot van haar man op eenvoudige wijze te mogen begraven in de heerlijkheid Berkel. Zijn lijk werd van de executieplaats op het Binnenhof naar de kapel van het Hof van Holland gebracht en daar verkist en begraven buiten aanwezigheid van de familie. Twee dagen na zijn dood besloten de Staten-Generaal tot confiscatie van alle in Holland en Utrecht gelegen goederen van Oldenbarnevelt. Maria van Utrecht probeerde vanaf 1622 haar aandeel in de gemeenschappelijke boedel terug te krijgen, maar slaagde daarin slechts gedeeltelijk.

De aanslag op Maurits

Na de dood van haar man trok Maria van Utrecht zich terug op het landgoed Stoutenburg bij Amersfoort, waar zij in afzondering leefde met haar jongste zoon Willem. Willem en zijn oudere broer Reynier beschouwden de stadhouder als de hoofdverantwoordelijke voor de terechtstelling van hun vader. In 1623 beraamden zij met enkele gelijkgezinden een moordaanslag die voortijdig werd ontdekt. Willem kon vluchten, maar Reynier werd gearresteerd en kreeg, net als zijn vader, de doodstraf. Op 28 maart 1623 werd hij in Den Haag onthoofd, ondanks het gratieverzoek dat Maria van Utrecht met haar schoondochter en kleinzoon nu wel had ingediend. Zij hadden audiëntie verzocht bij prins Maurits en om het leven van zoon, echtgenoot en vader gesmeekt. Volgens sommigen, zo vertelt een latere chroniqueur, zou Maurits toen aan Maria hebben gevraagd waarom zij indertijd geen pardon voor haar man had verzocht, en nu wel voor haar zoon. Haar antwoord zou als volgt hebben geluid: ‘Mijn man had geen schuld, maar mijn zoon heeft schuld’ (Brandt, Historie der reformatie 4, 1045-1046).

Reputatie

Maria van Utrecht figureert in de literatuur als de teruggetrokken levende, maar standvastige, zelfs enigszins trotse echtgenote van Johan van Oldenbarnevelt. Toch deelde zij ook in de lof die haar man later ten deel viel. Zo betoonde Willem van der Pot zich in zijn Endeldijk (1768) een aanhanger van de landsadvocaat én diens echtgenote. In een rond 1780 geschreven, maar toen door de censuur verboden tragedie Barnevelt van de Franse toneelschrijver Antoine-Marie Lemierre, belichaamt Maria de ware republikeinse gezindheid. Vanwege het anti-royalistische karakter kon deze tragedie pas in 1790 in Parijs worden opgevoerd. Ook in Nederland kreeg de reputatie van Maria een dergelijke republikeinse inkleuring. Zo lijkt de schilder Simon Opzoomer met zijn verbeelding van Maria’s verzoek om genade voor haar zoon (ca. 1848) vooral gewaarschuwd te hebben tegen monarchale bedreigingen van constitutionele verworvenheden. Daarnaast zullen kunstenaars het tragische leven van Maria van Utrecht ook gebruikt hebben om de band met het ‘nationale’ verleden op te roepen. Al in 1803 had het Amsterdamse genootschap Felix Meritis een prijsvraag uitgeschreven voor een uitbeelding van het moment van Maria’s smeekbede aan Maurits in 1623. Die prijs werd nooit uitgereikt, kennelijk bij gebrek aan inzendingen, maar de dichteres Petronella Moens schreef in 1823 wel een gedicht over dit dramatische moment en in 1873 publiceerde N. Donker (pseud. van H.Th. Boelen) zijn treurspel Maria van Utrecht

Naslagwerken

Van der Aa.

Archivalia

  • Nationaal Archief, Den Haag: toegang 3.20.41, Archief van de Familie Van Oldenbarnevelt, (1449) 1510-1705 [zie ook de publicatie van Kaajan (1987)].
  • Zie ook de bronneneditie Johan van Oldenbarnevelt (1934-1967).

Literatuur

  • [Johan van Oldenbarnevelt], Remonstrantie aende Hooghe ende Moghende heeren Staten van de Landen van Hollant ende West-Vrieslant (z.p. [Den Haag] 1618) [Knuttel Pfl. 2626, 2627].
  • G. Brandt, Historie der reformatie, en andre kerkelyke geschiedenissen, in en ontrent de Nederlanden 4 (Amsterdam 1704) 1045-1046.
  • W. van der Pot, Endeldijk, hofdicht; en andere gedichten (Leiden 1768).
  • P. Moens, Tafereelen uit de Nederlandsche geschiedenis, dichterlijk geschetst voor de jeugd (Haarlem z.j. [1823]).
  • H.N. van Til, De belangrijkste Nederlandsche vrouwen, van vroegeren en lateren tijd: in geschiedkundige en zedelijke tafereelen geschetst (Zutphen 1828) 122-132.
  • N. Donker [pseud. van H.Th. Boelen], Maria van Utrecht, weduwe van Oldenbarneveld. Historisch drama in 5 bedrijven (Amsterdam 1873).
  • H. Gerlach, Het proces tegen Oldenbarnevelt en de ‘maximen in den Staet’ (Haarlem z.j. [1965]).
  • Johan van Oldenbarnevelt. Bescheiden betreffende zijn staatkundig beleid en zijn familie, S.P. Haak en A.J. Veenendaal ed., 3 delen (Den Haag 1934-1967).
  • T.J. Servatius, Vrouwen uit onze historie (Nijkerk z.j. [1941]; 2e druk) 107-118.
  • J. den Tex, Oldenbarnevelt, 5 delen (Haarlem/Groningen 1960-1972).
  • W. Wijnaendts van Resandt, ‘De afstamming van Johan van Oldenbarnevelt’, Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 22 (1968) 160-180 [177-180: bijlage II, Maria van Utrecht en haar familie].
  • Het vaderlandsch gevoel. Vergeten negentiende-eeuwse schilderijen over onze geschiedenis. Tentoonstellingscatalogus Rijksmuseum Amsterdam (Amsterdam 1978) 142-143.
  • H.J.Ph.G. Kajaan, Het archief van de familie Van Oldenbarnevelt (1449) 1510-1705 (Den Haag 1987).
  • Geert H. Janssen, Het stokje van Oldenbarnevelt (Hilversum 2001).

Illustraties

  • Portret door Paulus Moreelse, 1615 (Rijksmuseum Amsterdam).
  • Simon Opzoomer, Het verzoek om genade aan Prins Maurits voor Reinier van Groeneveldt, ca. 1848 (Centraal Museum Utrecht).

Auteur: Ida Nijenhuis

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 160

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.