© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Onno Blom, Velde, Catharina Jacoba van, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Velde [21/07/2017]
VELDE, Catharina Jacoba van (geb. Den Haag 10-5-1903 – gest. Amsterdam 7-9-1985), schrijfster en vertaalster. Dochter van Willem van Velde (ca. 1868-1914), arbeider, en Hendrika Catharina van der Voorst, wasvrouw. Jacoba van Velde trouwde (1) op 10-9-1924 met Salomon Polak, violist, van wie ze op 31-12-1931 scheidde; (2) op 31-3-1937 met Arnold Clerx (1897-1968), toneelspeler, later schrijver. Beide huwelijken bleven kinderloos.
Catharina Jacoba (Tonny) van Velde werd geboren als jongste kind in een arm gezin in de Schilderswijk in Den Haag. Ze had twee oudere broers, Bram en Geer, en een zuster, Cornelia. Haar vader was een getourmenteerde man met een onrustige natuur. Hij sloeg aan het zwerven toen Jacoba een paar jaar oud was en overleed in 1914 in een Utrechts ziekenhuis. Na zijn vertrek stond haar moeder er alleen voor en probeerde als wasvrouw haar gezin te onderhouden. De jongens vertrokken op jonge leeftijd naar een kunstenaarskolonie in het Duitse Worpswede, en later naar Parijs, om kunstschilder te worden.
Zuid-Frankrijk, Mallorca en Parijs
Jacoba ging na haar tiende niet meer naar school. Ook zij was onrustig, fantasierijk en werd gekweld door angsten en nachtmerries. Als meisje droomde ze ervan om balletdanseres te worden. Na een paar rolletjes bij de Haagse Bouwmeesterrevue vertrok zij in 1920, zeventien jaar oud, naar Parijs om les te nemen aan een dansacademie. Twee jaar later trouwde ze met de musicus Salomon Polak, die zich Harry Polah liet noemen. Samen traden zij op in zaaltjes door heel Europa. Hij speelde viool, zij danste.
Aan het einde van de jaren twintig stopte Van Velde met dansen en in 1931 scheidde ze van Polak. Ze woonde afwisselend in Den Haag bij haar moeder en in Parijs bij haar broers. In 1937 trouwde ze met Arnold (Bob) Clerx, schrijver en acteur van het Rotterdamse Hofstadtoneel. Samen vertrokken ze naar Soulac-sur-Mer, waar ze korte tijd een kindertehuis voor slachtoffertjes van de Spaanse Burgeroorlog dreven. Daarna woonden zij op Mallorca, in Rousillon en Cagnes-sur-Mer, vlak bij de schilders Charles Eyk en Frits Klein en de schrijvers C.J. Kelk en Hans van der Kallen alias Havank.
Nadat de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken zat het echtpaar Clerx in Villefranche de Rouerque in het verzet. In het najaar van 1944 vluchtten zij samen naar het zojuist door de geallieerden ontzette Parijs. De bevrijding luidde voor Jacoba van Velde en haar broers ook een persoonlijke en artistieke bevrijding in: Bram en Geer kregen vlak na de oorlog hun eerste exposities in Parijs. Samuel Beckett typeerde hen in De schilderkunst van de Van Velde’s of de wereld en de broek (1945) als ‘schilders van het menselijk lot’. Jacoba, die toen Tonny Clerx werd genoemd, ontmoette hem voor het eerst in 1946. Zij was verbluft door de duistere kracht van zijn werk. Korte tijd trad zij op als Becketts agent, kreeg een aantal van zijn verhalen geplaatst in tijdschriften en slaagde erin uitgever Pierre Bordas te overreden Becketts Murphy in het Frans uit te geven. Zolang zij leefden, zouden Beckett en Van Velde bevriend blijven. Het waren twee verwante zielen.
Schrijverschap
In 1947 publiceerde Van Velde in Les Lettres Françaises haar eerste verhaal: ‘Evasion’ (De vlucht). Het is een kort, experimenteel verhaal over een vrouw die spoorloos verdwijnt in een wandtapijt. Een treffend beeld voor de staat waarin het schrijverschap van Jacoba zich bevond: getalenteerd, maar zoekend. Haar onderwerp en toon vond Van velde in haar debuutroman, die in 1953 bij Uitgeverij Querido verscheen. De grote zaal bevat in uitgebeende taal het huiveringwekkende verhaal van een oude vrouw, die getroffen wordt door een attaque. Omdat haar dochter Helena in Parijs woont, wordt Geertruide van der Veen gedwongen eenzaam te wachten op haar dood in een tehuis voor oude vrouwen. Op het moment dat ze op de grote zaal komt te liggen, slaat haar laatste uur.
Het gegeven van De grote zaal was Van Velde aangereikt door het leven. Haar eigen moeder was in 1952 getroffen door een hersenbloeding en overgebracht naar een verzorgingshuis in Scheveningen. Toch is De grote zaal geen autobiografie of een sociale aanklacht. ‘Wat ik vooral heb willen aantonen is de absurditeit van het leven,’ zei Van Velde in een van haar weinige interviews. ‘Allemaal wachten we om dood te gaan. Of ik nu doodga in een kasteel of in een oude vrouwenhuis – dat maakt niet veel uit. Doodgaan doe je alleen’.
Van Veldes De grote zaal werd ‘een monument’ in de Nederlandse literatuur. Jan Greshoff vergeleek de roman met Willem Elsschots Villa des Roses, ‘maar dan overgeplaatst naar een afgrijslijke spookwereld, de wereld van de seniliteit’. Er werden 75.000 exemplaren verkocht en het boek werd in dertien talen vertaald. Toch bleef Van Velde tobben. Ze slaagde er niet in nog een boek met dezelfde, indringende kracht te schrijven. Haar tweede en laatste roman, Een blad in de wind (1961), is een rijke autobiografische bron, maar minder treffend van stijl.
‘Ik ben bang om geen succes te hebben, maar ik ben ook bang om succes te hebben’, verzucht Van Veldes alter ego in Een blad in de wind. De schrijfster hield zich schuw op de achtergrond. Toch moet haar rol in de literatuur en het theater niet worden onderschat. Ze vertaalde auteurs als Beckett, E.T.A. Hoffman, Edgar Allan Poe en Arthur Schnitzler in het Nederlands. Voor Toneelgroep Studio van Kees van Iersel vertaalde ze toneelstukken van Ionesco, Genet en Arrabal en droeg ertoe bij dat het absurdistische theater uit Parijs ook in Amsterdam te zien was.
In de jaren vijftig leefde Van Velde gescheiden van Bob Clerx. Zij leerde de twintig jaar jongere vertaler Frits Kuipers kennen. Samen vormden ze een mondain, scherp en cynisch koppel totdat Kuipers manisch depressief raakte. Later werd hij getroffen door een hersenbloeding. Van Velde noteerde op 12 januari 1969 in haar dagboek hoe ze zich voelde: ‘Een spartelend insect in een donkere, kleverige massa. Onmogelijk eruit te komen’.
Ziekte en dood
In de jaren zeventig ging Van Velde gebukt onder de ziekte van Kuipers, haar povere materiële situatie en gebrek aan erkenning. Haar roem was ver in de schaduw gebleven bij die van Beckett, die in 1969 de Nobelprijs kreeg toegekend. Maar ook bij die van haar broers Bram en Geer, inmiddels internationaal beroemde schilders. Het stemde haar bitter. In haar laatste jaren verdwaalde zij meer en meer in de nevelen van haar eigen geest.
In haar appartement aan de Herengracht in Amsterdam nam een aantal jonge verpleeghulpen een tijd lang de dagelijkse zorg voor Jacoba op zich. Op 5 juni 1985 brak zij haar heup en kwam terecht in verzorgingshuis Vreugdehof in Buitenveldert. Ze lag op een kamer met vijf dementerende vrouwen, met wie elk contact onmogelijk was. Onvermijdelijk tekende het noodlottige patroon van De grote zaal zich af. Op 7 september 1985 vormden de verzorgers van Jacoba een keten om haar bed en lazen passages voor uit haar roman: ‘Mijn droefheid is zo groot dat ik het liefst zou huilen. Maar wat zou het helpen? Er is geen andere uitweg voor me. Van de kleine zaal zal ik naar de grote zaal gaan. En er komt een dag dat ik zo zal liggen. Alleen! Zal ik ook in het laatste uur alleen zijn?’ In de nanacht stierf Jacoba van Velde. Eenzaam, maar niet alleen.
Reputatie
Jacoba van Velde zal worden herinnerd als de schrijfster van één boek – maar wat voor een boek! Vanwege de barse stijl van De grote zaal en de wijze waarop Van Velde de tragiek van ieders leven heeft verwoord, en vervolgens in het spoor van haar eigen roman leefde, zal zij deel blijven uitmaken van het collectieve geheugen. Dat De grote zaal in 2010 het onderwerp was van de actie ‘Nederland leest’ van de CPNB en daardoor gratis onder een publiek van een miljoen lezers werd verspreid, zal daartoe bijdragen.
Naslagwerken
Van Bork/Verkruijsse; BWN.
Archivalia
Het persoonlijke archief van Jacoba van Velde bevindt zich deels in eigen beheer van de erven Van Velde, deels in de collectie van het Letterkundig Museum in Den Haag. Haar briefwisseling met Samuel Beckett bevindt zich (ontoegankelijk) in de Bibliothèque Nationale in Parijs.
Publicaties
Behalve bovengenoemde titels verschenen van Jacoba van Velde:
- ‘De vlucht’, in : Jaap Romijn red., Vandaag. Nieuw werk van Nederlandse en Vlaamse schrijvers (Utrecht 1954).
- ‘Het Parijs uit de boeken’, Avenue, november 1969.
- Verzameld werk (Amsterdam 1987).
Literatuur
- Jan Greshoff, ‘Een boek als een monument. De grote zaal van Jacoba van Velde’, Het Vaderland, 2-1-1954.
- Steve Smith, ‘New novels. The big ward’, The Observer, 19-6-1955.
- Martijn Visser, ‘Ik wil graag zo onopgemerkt mogelijk door het leven gaan’, NRC Handelsblad, 8-2-1980 [interview].
- Anton Koolhaas, ‘Bij de dood van Jacoba van Velde’, Vrij Nederland, 14-9-1985.
- Jaap Romijn, ‘Jacoba van Velde’, Vrij Nederland, 28-9-1985.
- August Hans den Boef, ‘Nawoord’, in: Jacoba van Velde, Verzameld werk (Amsterdam 1987) 226-232.
- John Crombie, Rue de la Grande Chaumière. The cradle of Montparnasse (Parijs 1998).
- Paul Arnoldussen, ‘De mimosa bloeit. De Nederlandse kunstenaarskolonie in Cagnes-sur-Mer’, Het Parool, 22-6-2002.
- Paul Arnoldussen, ‘Roode arbeiderskinderen’, Het Parool, 23-7-2002.
- Onno Blom, ‘De eenzaamste mens’. Nawoord bij: De grote zaal (Amsterdam 2010) 93-127.
- George Craig red., The letters of Samuel Beckett Deel 2: 1941-1956 (Cambridge 2011).
Illustratie
Portretfoto door onbekende fotograaf, 1945 (Literatuurmuseum, Den Haag).
Auteur: Onno Blom
Biografienummer in 1001 Vrouwen: 904
laatst gewijzigd: 21/07/2017
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.