Wortel, Luyt (?-na 1650)

 
English | Nederlands

WORTEL, Luyt (gest. na 1650), vervolgd vanwege haar deelname aan een oproer in Culemborg. Zij was getrouwd met Adriaen Wortel. Uit dit huwelijk werden voor zover bekend 1 zoon en 2 dochters geboren.

Adriaen Wortels weduwe werd in augustus 1650 opgepakt omdat zij meegedaan had aan ongeregeldheden die later de geschiedenis in zijn gegaan als ‘het vrouwenoproer van Culemborg’. Zij werd veroordeeld tot verbanning uit de stad en het graafschap Culemborg, maar graaf George Frederik van Waldeck-Pyrmont verleende haar pardon.

Die vrouwen van Culenburch, cunnen sij niet optrecken?

Aanleiding voor het oproer was de algemene en verplichte ingebruikname van een molenkar. Volgens het oude recht van molendwang moesten de Culemborgers hun koren laten malen op een van de drie Culemborgse molens. De beter gesitueerden betaalden de molenknechts een stuiver per schepel voor het halen en brengen van het koren, anderen regelden zelf hun vervoer. Het maalloon kregen de molenaars in natura door hun klanten betaald: zij schepten dit ‘mulster’ (maalloon) zelf uit de graanzakken. In het voorjaar van 1650 ontving de magistraat klachten dat de molenaars het mulster te ruim schepten. De klachten waren gegrond en daarom werd er op 30 april 1650 bepaald dat er voortaan een molenkar zou rijden waarvan iedereen gebruik moest maken. Voor en na het malen werden de zakken gewogen, zodat er geen misverstand over het gewicht kon ontstaan. Het meel werd daarna weer thuisbezorgd. Hiervoor moest men een stuiver per schepel betalen – alleen voor de bedeelden was het vervoer gratis.

Op 2 mei 1650 ontstonden de eerste relletjes. Een aantal vrouwen protesteerde omdat zij niet alleen het mulster, maar per schepel ook een pond stuifmeel (verstoven meel) aan de molenaar moesten afstaan. De dag erop herhaalde de magistraat dat iedereen gebruik moest maken van de molenkar, maar opnieuw ontstond er een oploop van vrouwen voor het stadhuis die uit de hand liep toen een van hen was gearresteerd. Mr. Nicolaes Bosch, als zevenjarige getuige van het oproer, beschrijft hoe de ‘wijven […] bij malkander rukkende, een blauw schorteldoek aan een stok bonden ’t welk haar tot vaandel diende, waarvan de naam Blaawlap [bijnaam voor een Culemborger] zijn oorsprong zoude hebben, en een ketel tot haar trom gebruikten en trokken alzo compagnies-gewijs naar het Stadhuis, alwaar de Magistraat vergaderd was’ (Beltjes). En een zekere Maria van Bornbergen, eveneens getuige van het oproer, schrijft in een brief aan haar broer Hermen, brouwer te Amersfoort: ‘Hadden zij die deur open gekregen, zij zouden die heren vernield hebben’ (Valewink). Het volk eiste vrijlating van de vrouw en afschaffing van de molenkar. Beide eisen werd op 6 mei 1650 ingewilligd.

Genadige justitie

Enkele maanden na de ongeregeldheden, in augustus 1650, gaf graaf George Frederik alsnog opdracht om de aanvoerders van de rellen in mei te arresteren. Zo werd Luyt Wortel samen met twee mannen opgepakt. Zij werd beschuldigd van het ingooien van de ruiten van het stadhuis. Bij haar verhoor op 16 augustus 1650 deed Luyt alsof zij ‘ontsinnich’ [gek] was en beweerde ‘bij ’t glazen smijten niet geweest te zijn’. Daarop werd zij veroordeeld tot levenslange verbanning uit de stad en het graafschap Culemborg, een relatief lichte straf, want de mannen kregen de doodstraf (onthoofding). Een dag later kwam de scherprechter uit Utrecht om het vonnis uit te voeren, maar op voorspraak van enkele hooggeplaatste personen verleende de graaf pardon. De mannen werden, als afschrikwekkend voorbeeld, ontkleed op het schavot gezet, terwijl de beul een geselroede boven hun rug hield. Luyts verbanning werd ingetrokken. Op 18 augustus liet de graaf afkondigen dat de instelling van de molenkar toch gehandhaafd bleef. Slechts één concessie deed hij: wie het niet konden betalen, mocht als vanouds zijn koren zelf naar de molen brengen.

Over het leven van Luyt Wortel is verder vrijwel niets bekend. In de Doop-, Trouw- en Begraafboeken van Culemborg is alleen genoteerd dat haar man, Adriaen Wortel, op 7 januari 1636 een zoon (Arien) ten doop hield in de gereformeerde St. Barbarakerk en dat in de zomer van 1636 twee dochters werden begraven.

Archivalia

  • Gelders Archief, Arnhem: Archief van de Heren en Graven van Culemborg; Oud Rechterlijk Archief van Culemborg.
  • Regionaal Archief Rivierenland: Oud-archief Culemborg, Archief van de Nederduits Gereformeerde Gemeente Culemborg; Rekeningen van de kerkmeesters van St. Barbara; Handschriftencollectie.

Literatuur

  • Pieter Casteleyn, Hollantse Mercurius, historisch wys vervatende het voornaemste in christenryck anno 1650 voorgevallen (Haarlem 1651) 60-61.
  • J.D.J. Kalkhoven, Geschiedenis van Culemborg (Culemborg 1888) 271-277.
  • A.J. Valewink, ‘Het vrouwenoproer te Culemborg in den jare 1650’, De Navorscher 52 (1902) 115-117.
  • P.J.W. Beltjes, ‘Het vrouwenoproer te Culemborg in 1650 naar berichten van tijdgenoten’, in: J. Korf, Gelders molenboek (Zutphen 1969) 15-25.
  • A.W.K. Voet van Oudheusden, Historische beschrijvinge van Culemborg, behelzende een naemlyst der heeren van Bosichem, benevens der heeren en graeven van Culemborg, gesproten uit de aloude graeven van Teysterband etc. (Utrecht 1753 [herdruk Zutphen 1978]) 286-297.
  • R.M. Dekker, ‘De rol van vrouwen in oproeren in de Republiek in de 17de en 18de eeuw’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 4 (1978) 312-313.
  • W. Veerman, ‘Een archief houdt de historie levend. Over identiteit en oud papier’, in: A.J. Blommers red., Het eigene van Culemborg (Culemborg 1994) 52-53.

Auteur: Marja Volbeda

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 224

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.