© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: W.R.D. van Oostrum, Zon, Sara Maria van, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Zon [13/01/2014]
ZON, Sara Maria van (geb. Maarsseveen 5-2-1692 – gest. Utrecht 27-7-1755), dichteres. Dochter van Willem van Zon (1653-1713), domheer van Oud-Munster te Utrecht, en Helena van der Heck (1659-1728). Sara Maria van Zon bleef ongetrouwd.
Sara Maria van Zon en haar tweelingzuster Isabella Jacoba waren de derde en vierde in de rij van totaal zeven kinderen – zes dochters en een zoon – van het welgestelde echtpaar Van Zon. Hun vader kwam uit een Rotterdamse familie die in de Oostzee-handel zeer vermogend was geworden. In 1684 had Willem van Zon het buiten Doornburg, aan de Vecht bij Maarssen (nu: Diependaalsedijk 17), gekocht en zich daar gevestigd met zijn vrouw. Waarschijnlijk is alleen de oudste dochter Johanna Louisa (1687-1733) niet op Doornburg geboren.
Toen Sara Maria in haar jonge jaren eens een Frans gedicht probeerde te vertalen, beloofde haar vader haar ‘ene gifte ter aanmoediging’ als het lukte. Zij vond poëzie echter te ‘edel’ om ‘loon’ voor te ontvangen, en ook later zou ze loftuitingen met tegenzin in ontvangst nemen. Net als haar vader, die bekend was om zijn kennis van ‘velerleie talen’ (Lescailje 1, 321-322), beheerste Sara Maria verscheidene talen. Haar postuum gepubliceerde verzamelde gedichten bevatten vertalingen uit het Frans, Duits, Hebreeuws en Latijn.
Vaste bezoekers op Doornburg waren buurman Joan Huydecoper, burgemeester van Amsterdam, en de Amsterdamse dichteres en uitgeefster Katharina Lescailje, die het echtpaar Van Zon al kende van voor hun huwelijk. Haar treurspel Genserik (1680) droeg ze op aan Willem van Zon en Wenseslaus (1686) aan Helena van der Heck. Verder schreef ze onder meer een lofdicht op Doornburg en verjaarsgedichten voor vier van de kinderen, onder wie de ‘Tweelingzonnetjes’, Sara Maria en Isabella Jacoba.
Sara Maria’s tweelingzuster stierf op Doornburg op 15 februari 1711, negentien jaar oud, en begin 1713 overleed haar vader. Volgens zijn testament zouden zijn kinderen bij meerderjarigheid hun deel van de nalatenschap uitgekeerd krijgen: 42.000 gulden (meest effecten en obligaties), hun zilveren pillegiften en voor hen afgesloten lijfrenten. Grond en landerijen in Noord-Holland mochten niet worden verkocht, vast en onroerend goed in de provincie Utrecht, waaronder Doornburg en landerijen bij Maarssen, moesten na zijn dood worden verkocht en omgezet in obligaties. Het gezin bleef echter vooralsnog op Doornburg wonen. In 1714 overleden daar Sara Maria’s zusters Helena Wilhelmina (geb. 1689) en Clara Petronella (geb. 1694?).
Gedichten en poëtica
In haar oudst bekende gedicht, het bijna duizend verzen tellende ‘De geestelyke dichtkunst’ (1725), formuleerde Van Zon een nauw omschreven programma van de poëzie die zij wilde schrijven (Verzameling, 1-34). Het credo van Vondel – ‘Natuur baart de dichter’ en ‘de kunst voedt hem op’ – vulde zij aan: in de dichtkunst moet ‘natuur met kunst en Godsvrucht saamgehecht’ zijn. In haar poëtica volgde ze Vondel in de regels voor de dichtkunst, maar steeds benadrukte ze dat alleen een door ‘Gods geest’ aangeblazen dichtvuur tot goede verzen, ‘zaaigoed’, kon leiden. Gewijde poëzie eist een taal die ‘zacht, eenvoudig, zuiver en behoorlijk is’. Fel keerde ze zich tegen verzen ‘om vuil genot’ geschreven, tegen het ‘dartel minnedicht’ en ‘heidens schouwtoneel’. Ze verfoeide straattaal, beuzelpraat, lijkdichten die tijdens het leven afwezige deugden bezongen en waarin slechts ‘gehuurde huilsters’ hoorbaar waren. Dichten was volgens haar weggelegd voor wie zich dat financieel kon permitteren of wie geen huishoudelijke verplichtingen had. De lof haar toegezwaaid voor haar gedicht ‘Op het Eeugetyde, van Utrechts Hoogeschoole’ (1736) – waarin ze ‘vele mannen in de dichtkunst’ overtrof en daarom ‘waarlijk een andere Sappho genoemd’ mocht worden (Apolloos Oordeel) – leek niet aan haar besteed. Succes, waarschuwde ze, kon leiden tot hoogmoed, haat en nijd. Wél bracht goede gewijde poëzie haar in contact met ‘wijze en vrome lieden’.
De kring van ‘wijze en vrome lieden’ waarin Sara Maria van Zon verkeerde, was er een van religieus gelijkgestemden, onder wie hooggeleerde theologische vrienden als Hieronymus Simonsz. van Alphen en David Mill, Utrechtse en Amsterdamse predikanten als Abraham Josua Brakonier en diens vrouw, Catharina Pietersdr. de Wilde (een nicht van Sara Maria), Wilhelmus Eenhoorn, Wilhelm Henrik Harscamp en diens vrouw Suzanna Maria Mill, en de predikantsvrouw Berendina van Rensinck. Met Van Alphen onderhield Van Zon, afgaande op de vele verjaarsgedichten voor hem, een persoonlijke band. Ook hij heeft zich in dichtmaat tot haar gericht. In deze kring circuleerden haar verklarende bijbeldichten, zoals blijkt uit een tekst bij een door haar vertaald gedicht, ‘Geschreven in een koffertje, voor de liederen van de heer [Frederik Adolf] Lampe gemaakt, en aan het Gezelschap vereerd’ (1739; Verzameling, 243). Met S.M. Mill en Van Rensinck leverde Van Zon drempeldichten voor bundels van mannelijke geloofsgenoten als Pieter Boddaert, David Mill en Petrus Brouwer.
De poëzie van Sara Maria van Zon is hoofdzakelijk een illustratie van haar eigen poëtica uit ‘De geestelyke dichtkunst’: de neerslag van weloverwogen gedachten over vooral psalmteksten met de bedoeling deze te verklaren en breder toegankelijk te maken. Ze wilde niet alleen passief een bijdrage leveren om ’t kerkvolk op het rechte pad te houden maar ook actief de ‘Ongodist en vrygeest’ aan de kaak stellen (Verzameling, 132). Daarbij drukte ze zich soms hard uit: ‘Nutter waar ’t voor velen, zo de lamp/ huns levens wierd gedoofd, dan dat de hemel spaarde/ hen die, zich zelv’ ten kwade, een ballast zijn voor de aarde’ (Verzameling, 149).
Utrechtse jaren
Rond 1718 verhuisden Sara Maria, haar moeder, haar zusters Johanna Louisa en Anna Lucretia (1700-1780) en haar broer Izaak (1698-1752) naar Utrecht. Daar stierf tien jaar later hun moeder, Helena van der Heck. De ruime erfenis werd verdeeld onder de drie zusters en broer Izaak. In een gezamenlijk testament benoemden de vrijgezelle zusters in 1731 de langstlevende van hen drieën tot universeel erfgenaam. Ze bleven in Utrecht wonen, op de Nieuwegracht, terwijl Izaak naar Delft verhuisde. In 1733 stierf de oudste zuster, Johanna Louisa. Gedichten van Sara Maria voor deze steeds kleiner wordende familiekring zijn niet overgeleverd, behalve drie verjaarsgedichten voor Anna Lucretia, de ‘laatste mijner liefste panden’, en de ‘jongste uit onzer oud’ren huis; gezellen van mijn vreugd, gezellen van mijn kruis’ (1735, 1752; Verzameling 175, 178). Sara Maria van Zon was 63 toen zijn stierf. Op 1 augustus 1755 werd zij met een koets naar Maarssen overgebracht om daar op het kerkhof Gerechtigheid te worden begraven.
Na de dood van Sara Maria van Zon stelde haar enig overlevende zuster Anna Lucretia een bundel samen van al haar gedichten: Verzameling van stichtelyke gedichten (1756). Drempeldichten werden ervoor geschreven door Suzanna Maria Mill, Berendina van Rensinck en Petrus Brouwer, de predikant voor wie Van Zon op 22 mei 1755 haar laatste gedicht had geschreven. Van Pieter Boddaert en Van Rensinck zijn tevens grafschriften opgenomen. Sara Maria van Zon was tijdens haar leven een veelgeprezen dichteres, maar na haar dood werd haar werk nauwelijks meer gelezen. Wel zijn nog gedichten van haar opgenomen in negentiende-eeuwse bloemlezingen (Van der Aa; van Vloten).
Naslagwerken
Van der Aa; Frederiks/Van den Branden; Lauwerkrans; NNBW; Verwoert; Witsen Geysbeek.
Archivalia
- Stadsarchief Amsterdam: DTB (doop Isabella Jacoba en Sara Maria); Notarieel Archief, toegang 5075, inv. nrs. 4997 (testament W. van Zon), 5027 (codicil H. van der Heck).
- Haags Gemeentearchief: DTB (familie Van der Heck-Braems); Notarieel Archief (Van Zon-van der Heck).
- Streekarchivariaat Vecht en Venen, Maarssen: DTB (doop kinderen Van Zon; begrafenis ouders en 5 kinderen).
- Gemeentearchief Rotterdam: DTB (familie Van Son-Groenrijs); Archief Van der Pot, nr. 23 (Stamboek van Willem van der Pot) [hierin gedicht van Van Zon, ‘Waare lof’, 1737].
- Het Utrechts Archief: DTB (doop oudste kind; aangifte begrafenis Van Zon-Van der Heck; kinderen); Familiearchief Huydecoper, toegang 67, inv. nrs. 51 (gedicht van Willem van Zon), 1130; Notarieel Archief (37 akten over 27-1-1696 tot 9-10-1755, alsmede 10 akten tot februari 1780 (A.L. van Zon)).
Publicaties
Zelfstandige publicaties onder de naam Sara Maria van Zon:
- Zielsopwekking, ter gelegenheid der verkiezinge van […] Willem Karel Hendrik Friso (Utrecht 1747).
- Gedachtenisviering, der Nederlandsche vryheid: op het eeugetyde van den Munsterschen Vrede […] en op den tegenwoordigen vrede, getekend te Aken (Utrecht 1748).
- Rouklagt, over den onverwachten dood van […] Willem Karel Hendrik Friso (Utrecht 1751) (ook in: A. Voget, Kerkelyke reedevoering, over de woorden Jeremia XXXIV vers 4.5. by […] het [...] overlyden van […] Willem den IV (Utrecht 1751) I-VIII)
Bovenstaande gedichten alsook de gedichten die verschenen in werk van anderen (zoals H.S. van Alphen, A.J. Brakonier en D. Mill) zijn allemaal opgenomen in:
- Verzameling van stichtelyke gedichten, nagelaten door wylen Zara Maria van Zon, bezorgd door Anna Lucretia van Zon (Utrecht 1756).
Literatuur
- Katharina Lescailje, ‘Gezang op Doornburg, lusthove van den heere Willem van Zon, domheer van Oud Munster’ (Z.p. z.j. [tussen 1685-8.6.1711]).
- Katharina Lescailje, Tooneel- en mengelpoëzy, 3 dln. (Amsterdam 1731) 1, 122-123, 137-144, 239, 243-249, 283, 321-322, 355; 2, 66-71, 281-282, 390-392 [totaal 19 gedichten].
- Apolloos oordeel over de uytgekomen gedigten op het Jubile der Hooge Schoole te Utrecht gevierd den 27e van Lentemaand 1736 (Het Utrechts Archief, Ms. Bibl. XX B 123).
- Vrouwe C.P. [C.P. Brakonier-de Wilde], Vervolg van Stichtelyke Gedichten op verscheiden onderwerpen (Amsterdam 1757) 139-140, 150-157.
- Pieter Boddaert, Nagelaten mengeldichten (Middelburg 1761) 74.
- A.J. van der Aa, Parelen uit de lettervruchten van Nederlandsche dichteressen (Amsterdam 1856) 34-36.
- J. van Vloten, Bloemlezing uit de Nederlandsche dichters der achttiende eeuw (Arnhem 1871) 371-374.
- S.I. von Wolzogen Kühr, De Nederlandsche vrouw in de eerste helft der 18e eeuw (Leiden 1914) 226, 230.
- A. de Jeu, Netwerken en publicatiemogelijkheden van schrijvende vrouwen in de Republiek (1600-1750) (Hilversum 2000) 218, 228.
- W.R.D. van Oostrum, ‘Veroordeeld tot voorbeeld? Vrouwelijke idolen in het achttiende-eeuwse literaire circuit’, De Achttiende Eeuw 38 (2006) 39.
Illustratie
Titelpagina van Verzameling van stichtelyke gedichten, 1756 (Universiteit van Amsterdam; Bijzondere Collecties).
Auteur: W.R.D. van Oostrum
Biografienummer in 1001 Vrouwen: 441
laatst gewijzigd: 13/01/2014
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.