Brit, Gesine (1669?-1747)

 
English | Nederlands

BRIT, Gesine (geb. Blokzijl 1669? – begr. Amsterdam 31-10-1747), dichteres. Gesine Brit trouwde in 1711 (ondertrouw 4-9-1711) in Amsterdam met Jacob van Gaveren (1679?-1727). Het huwelijk bleef kinderloos.

Gesine Brit groeide aanvankelijk op in Blokzijl. Begin 1682 verhuisde het gezin Brit om onbekende redenen naar Amsterdam. Haar ouders, Ma(a)rten Hendriks Brit en Baartje Roelofs, waren doopsgezind en werden februari 1782 met een attestatie van Blokzijl aangenomen in de gemeente bij 't Lam en de Tooren. In diezelfde gemeente zou Gesina op 15 februari 1688 haar volwassenendoop doen, waarbij haar ouders optraden als getuigen. Zij had ten minste één broer, Roelof (1677?-1748); hij zou op 24 mei 1729 belijdenis doen bij de remonstrantse predikant Joannes de Goede. Haar moeder is op 16 januari 1710 in de Nieuwezijdskapel in Amsterdam begraven; haar vader is dan al dood.

Brits naamsbekendheid als dichteres dateert van eind zeventiende eeuw, toen de drukker Jacobus van Nieuweveen zich gelukkig prees dat ‘de eerbare Geesje Brit, geen ongeoefende liefhebberes van de dicht-konst’, had willen meewerken aan de met emblemata van Jan Luyken versierde heruitgave van Uyterste wille van een moeder aan haar toekomende kind (1699) van Elizabeth Jocelin. Brit verrijkte deze oorspronkelijk Engelse tekst (1624) met een drempeldicht waarin ze het werk ook zeer letterlijk aanprees: ‘O huis bestierders, koopt die leringrijke blaân’, en met drie gedichten van samen ruim 650 regels: ‘Aan de kristelyke jonkheyd’, ‘Eens jonglings samenspraak, tusschen de Wellust en Deugd’ en ‘De hovaardige Julia, door haar vader bekeert’ (Uyterste wille, 209-247). Brit ontleende haar inspiratie aan haar stellige overtuiging dat een christelijke opvoeding cruciaal is om later zedenbederf te voorkomen. Zij richtte zich tot vaders én moeders en hield niet, zoals gebruikelijk, de moeder alléén verantwoordelijk. Steeds weer roept ze de jeugd op wars te zijn van luxe kleding en opschik, maar welbevinden te zoeken in ‘zuivre deugd’. De doopsgezinde Adriaan Spinniker (1676-1754), behorend tot de kring van haar geestesvrienden, schreef korte teksten bij Luykens prenten en voegde ook enkele dichtcycli toe. Dat alles plaatste de Engels-puriteinse tekst geheel in doopsgezinde sfeer.

Haar faam in eigen kring zal Brit waarschijnlijk hebben opgebouwd door – voor ons inmiddels anonieme – medewerking aan liedbundels; de doopsgezinden kenden immers een bloeiende zangcultuur met talrijke liedboeken. Veelvuldige oefening daarin kan een verklaring zijn voor Brits soepele wijze van dichten, terwijl ze ook met kennis van zaken gebeurtenissen en personen verwerkt uit de Bijbel, de klassieke oudheid en de eigen vaderlandse historie. Dat blijkt bijvoorbeeld uit haar vertaling van het Latijnse gedicht van de rechtsgeleerde Martinus Crellius voor de knipkunstenares Joanna Koerten, april 1696. Haar deskundigheid blijkt evenzeer uit haar eigen herderszang voor dezelfde Koerten die haar grote roem bezorgde: Koridon (1699). Arnold Houbraken (1660-1719) bewonderde dit gedicht hogelijk en nam het integraal over in zijn kunstenaarslexicon, enkele decennia later hierin nagevolgd door Jacob Campo Weyerman (1677-1747). In Koridon vergelijkt Brit het effect van de lente op de natuur met de wijze waarop Koerten levenloos wit papier tot leven wist te wekken, en doet dit op zo’n wijze dat ook de lezers een levensecht beeld van Koertens werk krijgen.

Gesine Brit was 42 jaar oud en woonde in de Kerkstraat toen zij trouwde met de tien jaar jongere, uit Leiden afkomstige Jacob van Gaveren, die op 5 november 1702 gedoopt was in de doopgsgezinde gemeente De Zon. Het echtpaar zou op de kop van de (Korte) Nieuwendijk hebben gewoond, hoek Smaksteeg. Uit haar huwelijksjaren is maar één werk van Brit bekend: haar tienregelige ‘bijgedichten’ bij de 57 prenten van Arnold Houbraken in de op beider naam staande emblematische bundel Stichtelyke zinnebeelden (1723). Tot Houbrakens genoegen had de ‘vernuftige Dichteresse’, befaamd door ‘verscheide Puikdichten’, dit werk willen overnemen van zijn jong gestorven boezemvriend Jakob Zeeus (1686-1718). Brit had niet alleen snel gewerkt, maar ook nog vier extra gedichten toegevoegd, zoals Houbraken vaststelde in zijn kort voor zijn dood geschreven voorbericht.

Na het overlijden van haar echtgenoot benoemde Gesine Brit in een op 27 januari 1728 door notaris H. de Wilde opgestelde procuratie haar broer Roelof als zaakwaarnemer. Zij ging opnieuw in de Kerkstraat wonen, tussen de Leidse- en (Nieuwe) Spiegelstraat, waarschijnlijk in het Doopsgezinde Oudeliedenhuis.

Van Gesine Brit bestaat een portret dat geschilderd werd door Arnold Boonen (1669-1729), bekend van zijn portretten van regenten en notabelen. Mogelijk is het gedicht van David van Hoogstraten (1658-1724) op haar afbeelding hierop van toepassing: ‘Geen ijd’le zanggodin verwekt een heten gloed/ In d’adren van Gezine, als zij voor leerzame oren/ haar zang, daar engelen naar luisteren, laat horen;/ Maar hemels Pinkstervuur beheerst haar kuis gemoed,/ En spreidt een helder licht en levendige stralen./ Dat weet geen schildergeest door zijn penseel te malen’. Het wordt geciteerd in een lovende recensie van de Stichtelyke zinnebeelden in de Maendelyke Uittreksels van maart 1723. Ook de dichter Abraham Bogaert (1653?-1727) prees ‘Brits verheve zangen’.

De inhoud van Brits dichtwerk is bijbels-zedelijk. Ze ging om met zowel Hermannus Schyn (1662-1727) van de rechtzinnige Amsterdamse gemeente De Zon, als met genoemde Spinniker die tot de vrijere ’t Lam en de Tooren behoorde. Zo blijkt uit Stichtelyke zinnebeelden dat Houbraken de richting aanhing die Eva hoofdverantwoordelijk hield voor de zondeval, terwijl Brit tot diegenen behoorde die Adam en Eva beiden van ‘dwaze lust bezeten’ veronderstelden (Stichtelijke zinnebeelden, 9, 12). Dat ze bij haar selectie van Koertens knipwerken óók dat van de moord op de gebroeders De Witt en van de beruchte ‘verlichte’ dominee Balthasar Bekker en zijn strijd tegen bijgeloof en hekserij uitkoos, lijkt in dit verband illustratief voor haar positie.

Haar veel geciteerde Koridon en verscheidene achttiende-eeuwse herdrukken van de Stichtelijke zinnebeelden maakten dat Gesine Brit ook na haar dood in 1747 nog lange tijd bekendheid genoot. Zij werd, net als twintig jaar eerder haar echtgenoot, begraven op het Westerkerkhof.

Naslagwerken

Van der Aa; Frederiks/Van den Branden; Houbraken (onder Koerten); Kramm; Ter Laan; Lauwerkrans; Weyerman (onder Koerten); Witsen Geysbeek.

Archivalia

  • Gemeentearchief Amsterdam: DTB; toegangsnr. 5075, inv. nr. 6530; toegangsnr. 172, Familiearchief Backer, inv. nr. 425.
  • Gemeentearchief Leiden: DTB.
  • Historisch Centrum Overijssel: DTB Blokzijl; toegangsnr. 206.1, inv. nrs. 40, 41, 45, 46.
  • Stadsarchief Amsterdam: toegangsnr. 1120 (bij 't Lam en de Toren), inv. nr. 213 p. 85, 106, toegangsnr. 877 (De Zon), inv. nr. 35 (achterin op datum).

Werken

  • Koridon. Harderszang op de papiere snykonst van juffrou Joanna Koerten, huisvrouw van den heer Adriaan Blok (Amsterdam 1699) [samen met haar ‘Op eenige kunsttrekken, toegepast op juffrou Joanna Koerten, door den vermaarden schryfmeester J. Gadelle’ ook in: Het stamboek op de papiere snykunst van mejuffrouw Joanna Koerten (Amsterdam 1735) 37-42, 185-186; en in: Gedichten, op de overheerlyke papiere snykunst van wyle mejuffrouwe Joanna Koerten (Amsterdam 1736). In deze bundels ook Brits vertalingen van de Latijnse lofzangen voor Koerten door H. Verryn en M. Crellius].
  • A. Houbraken, Stichtelyke zinnebeelden, gepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen [sic] en verrykt met de Bygedichten van juffr. Gezine Brit (Amsterdam 1723), met op 31-32, 85-86, 187-188, 251 vier extra gedichten van Brit op de zinnebeelden VIII, XX, XLIV en LVII [in de uitgave van 1729 ook Brits gedicht ‘Op de titelplaat’].
  • ‘Nagelaten gedichten’, in: A. Houbraken, Stichtelyke zinnebeelden [...] met de Bygedichten van juffr. Gezine Brit (Amsterdam 1767) 253-272 [nl. ‘Reinouds herderszang. Op het leeven van Aartsvader Abraham’, ‘Op Mozes ongeloof, Numeri XX’, ‘Op de noodzakelykheid van Christus komste in de weereld’, ‘Op het vervloeken van den vygenboom. Mark. XI’, ‘Onderzoek naar de meening van Pred. VII-1’ en ‘Invallende gedachten over het vasten van de Roomsche kerk’].
  • Voorts schreef Brit drempeldichten, zoals bij Hermannus Schyn, Salomons tempel-bouw (Amsterdam 1697) 28-29; bij Adriaan Spinniker, Lof der vriendschap (Amsterdam 1699); bij Jan Huygen, Stichtelyke rymen (Amsterdam 1700); en bij Gerard Outhof, Keiserlyke ryks-zinspreuken (Gouda 1711). Ook schreef zij een ‘Grafschrift op Antoni Jansen van der Goes. Klinkdicht’ in zijn Grafschriften (1700) (Provinciale Bibliotheek Zeeland).
  • ‘Op de vervolging der collegianten te Groeningen’, ongedateerd manuscript (Bibliotheek Universiteit van Amsterdam, Doopsgezinde bibliotheek, Bijzondere collecties Hs 65-129).

Literatuur

  • A. Bogaert, De gedichten (Amsterdam 1723) 601.
  • Maendelyke Uittreksels, of Boekzael der Geleerde Werelt (maart 1723) 309-324.
  • J. Wagenaar, Amsterdam in zijne opkomst, aanwas, geschiedenissen […] en regeeringe 3 (Amsterdam 1767) 254.
  • J.F. Martinet, Het vereenigd Nederland (Amsterdam 1788) t/o 516.
  • Jeronimo de Vries, Proeve eener geschiedenis der Nederduitsche dichtkunde (Amsterdam 1810).
  • S.I. von Wolzogen Kühr, De Nederlandsche vrouw in de eerste helft der 18e eeuw (Leiden 1914) 224.
  • F.M. Wiedijk, Blokzijl: een wandeling door de eeuwen (Blokzijl 1980) 32.
  • Paul Raasveld, ‘The long and winding road. The Dutch emblematic adaptation of Elizabeth Jocelin’s The mothers legacie, to her unborn childe (1624)’, in: Bart Westerweel red., Anglo-Dutch relations in the field of the emblem (Leiden etc. 1997) 277-299.
  • Hendrik J. Horn, The Golden Age revisited. Arnold Houbraken’s Great theatre of Netherlandish painters and paintresses (Doornspijk 2000) 68, 605, 733.
  • Annelies de Jeu, ‘’t Spoor der dichteressen’. Netwerken en publicatiemogelijkheden van schrijvende vrouwen in de Republiek (1600-1750) (Hilversum 2000) 186, 203, 287.

Illustratie

Olieverfportret door Arnold Boonen (Teylers Museum, Haarlem, inv. nr. PP 196) [In bestelling].

Auteur: W.R.D. van Oostrum

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 410

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.