Carelius, Maria Louiza (1746-1818)

 
English | Nederlands

CARELIUS, Maria Louiza, vooral bekend als M.L. Griethuizen (ged. Amsterdam 22-7-1746 – gest. Amsterdam 26-9-1818), dichteres. Dochter van Paulus Carelius (geb. 1709?), medicus, en Regina Maria Schötler (geb. 1708?). Maria Carelius trouwde in 1773 (ondertrouw 4-6-1773) met Hermannus Griethuizen (1743-1806), makelaar. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren.

Maria Louiza Carelius groeide op in Amsterdam als enig kind in een evangelisch-luthers gezin. Haar ouders waren afkomstig uit Duitsland: haar vader uit Karlshafen, haar moeder uit Witmund. Toen ze op 26-jarige leeftijd in ondertrouw ging met de eveneens lutherse Hermannus Griethuizen woonde zij op de Herengracht.

Na haar huwelijk verhuisde Griethuizen-Carelius naar de woning van haar echtgenoot op de Brouwersgracht. Begin 1778 blijkt het echtpaar verhuisd te zijn naar de Achterburgwal tegenover het Rusland. Zij kregen drie kinderen: Wijnand (1774-1844), Paulus (1777-1853) en Regina Geertruida (1783-1857). Van deze drie zou alleen Paulus trouwen. Voor dat huwelijk in mei 1805 (met Johanna Maria Roos) schreef zij een ‘Huwelykszang’.

Griethuizen-Carelius – wier levensmotto luidde: ‘Het noodige moet voorgaan, het nuttige volgen’– was een bescheiden gelegenheidsdichteres, die in eerste instantie op verzoek schreef. In 1775 werd ze via een zakencontact van haar echtgenoot lid-op-afstand van het Schiedamse dichtgenootschap ‘Vlijt Volmaakt’. Van de 85 bijdragen in de genootschapsbundel Proeve van poëzy (Leiden 1781) staat er één op haar naam: het bijbelse gedicht ‘De Cananeesche Vrouw’. Het gezelschap van verder tien heren besteedde zelf, naast bijbel- en zededichten en wat gelegenheidswerk, hoofdzakelijk tijd aan (het becommentariëren van elkaars) vertalingen van klassieke en Neolatijnse teksten.

In Amsterdam verkeerde Griethuizen-Carelius in een hoofdzakelijk lutherse vriendenkring waartoe ook Jan Everhard Grave (1729-1780) en Agatha Deken (1740-1804) behoorden. Via Deken leerde ze ook Elisabeth Wolff-Bekker (1738-1804) kennen, voor wie ze desgevraagd een versje schreef op de in 1776 door Dionys Nachenius ‘kunstig’ geboetseerde portretbuste van Wolff (UB Leiden: hs. Ltk 1124). Hun relatie kan echter niet als echt hartelijk worden omschreven.

De kennismaking, waarschijnlijk rond 1781, met de dan al beroemde dichteres Lucretia Wilhelmina van Merken (1721-1789) leidde daarentegen tot een levenslange vriendschap. In haar lijkzang voor Van Merken benoemde Griethuizen-Carelius haar verlies: ‘Wier vriendschap mij zo dierbaar was,/ Wier liefde mijne feilen dekte,/ Mijn hart een trouwe leidsvrouw strekte,/ En aan mijn kunst een peilkompas’. Ook richtte zij zich meermaals in dichtmaat tot Pieter van Winter, enig kind uit het eerste huwelijk van Van Merkens echtgenoot Nicolaas Simon van Winter (met Johanna Muhl, dochter van de dichteres Agatha Maria Sena).

Vanaf 1781 is zelfstandig geschreven dichtwerk van Griethuizen-Carelius bekend. Zo inspireerde de slag bij de Doggersbank (1781) haar tot gepassioneerde verzen voor de Hollandse helden. Realiteitszin klinkt door in haar gedicht voor de nieuwe Amsterdamse zeevaartschool: nu kan Nederlands slagkracht op zee worden hersteld. Behalve van vaderlandsliefde is haar poëzie doortrokken van het belang zich op God te richten, en het eigen leven daarop te grondvesten.

In 1796 liet Griethuizen-Carelius haar dochter Regina als prelegaat de onuitgegeven, aan haar drie kinderen gewijde gedichten na, in schoonschrift door H. Bout afgeschreven (NBAC 2, 185). Dit handschrift van Bout was A.J. van der Aa in 1856 bekend maar is niet teruggevonden. In 1806, het jaar waarin haar man overleed, woonde ze op de Keizersgracht, tegenover de Westermarkt. Maria Louiza Griethuizen-Carelius zelf overleed twaalf jaar later en werd vanaf het Singel, bij het Utrechtse veer, begraven.

Naslagwerken

Van der Aa; Basse; Frederiks/Van den Branden; Lauwerkrans; NBAC; Nieuwenhuis; NNBW.

Archivalia

Gemeentearchief Amsterdam: DTB; Toegangsnr. 238, Familiearchief Van Lennep, inv. nr. 966.

Publicaties

Naast de in de tekst genoemde gedichten publiceerde Griethuizen:

  • M.L.G., geb. C., Op de eerste zege van ’s lands vloot, bevochten op die der Engelschen. Den 5den Augustus 1781, en Op het smartelyk afsterven van […] Baron Wolter Jan Bentinck (Amsterdam 1781) [beide gedichten in één band].
  • M.L. Griethuizen, geb. Carelius, Ter verheffing van […] Pieter van Winter, Nicolaas Simonsz. tot bewindhebber der Nederlandsche Oostindische Maatschappy, te Amsterdam (Amsterdam 1784).
  • M.L.G., geb. C., Op de Nederlandsche kweekschoole, ten dienste der zeevaardy (Amsterdam 1785).
  • M.L. Griethuizen, geb. Carelius, Op het kunstryk orgelspel van […] Antoni Cornelis Boursse, in navolging van den abt Vogler, in de Nieuwezyds kapel te Amsteldam, den 28 january, 1786 (z.p. z.j. [1786]).
  • M.L. Griethuizen, geb. Carelius, ‘Aan den Heer Nicolaas Simon van Winter, wegens het afsterven zyner echtgenoote, myne dierbaare vriendinne, vrouwe Lucretia Wilhelmina van Merken’, in: Lykdichten, ter gedachtenisse van de grootste der Nederlandsche dichteressen, vrouwe Lucretia Wilhelmina van Merken (Amsterdam 1790) 1-7.
  • M.L. Griethuizen, geb. Carelius, ‘Aan den weleerwaarden heer C.C.H. van der Aa, leeraar bij de luthersche gemeente te Haarlem […] Bij gelegenheid dat zijn wel eerw. zynen vijftig jaarigen predikdienst bij die gemeente door eene plegtige redevoering vierde’ [12-8-1792], in: C.C.H. van der Aa, Leer-rede, over 2 Petr. I 12, 13, 14 paragraaf I (Haarlem 1792) 35-38.
  • M.L. Griethuizen, geb. Carelius, ‘Wiegzang, voor het dochtertje van […] Pieter van Winter, N.S.z. […] en Vrouwe Anna Louisa van der Poorten’, en ‘Aan […] Pieter van Winter, N.S.z. na het ontfangen van zekere twee vaerzen, door zyn wel ed. my toegezonden’ [1788], in: [P. van Winter (samenst.)], Overblyfselen van echtgeluk [Amsterdam 1801] 13-15, 22-26.

Literatuur

  • Algemeene konst- en letterbode (1846) 1, 358.
  • A.J. van der Aa, Parelen uit de lettervruchten van Nederlandsche dichteressen (Amsterdam 1856) 77.
  • J. Noordegraaf, ‘Het Schiedamse genootschap Vlyt Volmaakt. Een verkenning’, Scyedam 10 (1984) 9-16.
  • C.B.F. Singeling, Gezellige schrijvers. Aspecten van letterkundige genootschappelijkheid in Nederland, 1750-1800 (Amsterdam/Atlanta 1991) 257, 280.
  • Briefwisseling van Betje Wolff en Aagje Deken. P.J. Buijnsters ed. (Utrecht 1987) 291, 295, 297-299, 313, 336, 338, 456, 461.
  • Marleen de Vries, Beschaven! Letterkundige genootschappen in Nederland 1750-1800 (Nijmegen 2001) 257, 352.
  • W.R.D. van Oostrum, ‘Twee potentaatjes. Onthullende berichten van Elisabeth Bekker en Agatha Deken over elkaar’, in: Annemarie Armbrust, Marguérite Corporaal en Marjolein van Dekken red., ‘Dat gy mij niet vergeet’. Correspondentie van vrouwen in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam 2006) 49-82.

Auteur: W.R.D. van Oostrum

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 543

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.