Deutz, Agneta (1633-1692)

 
English | Nederlands

DEUTZ, Agneta (geb. Amsterdam 17-1-1633 – gest. Amsterdam 13-2-1692), stichteres van het Deutzenhofje te Amsterdam. Dochter van Hans of Jean Deutz (1581-1638), koopman, en Elisabeth Coymans (1596-1653). Agneta Deutz trouwde (1) op 10-1-1651 in Amsterdam met Gerard Meerman (1627-1668), vroedschap van Delft; (2) op 9-6-1674 in Delft met Zacharias van Beresteyn van Hoffdijck (1623-1679), burgemeester van Delft. Uit (1) werden 2 dochters en 2 zoons, uit (2) werd 1 zoon geboren. Van deze 5 kinderen bereikte s1echts 1 zoon uit het eerste huwelijk de volwassen leeftijd.

De vader van Agneta Deutz was afkomstig uit Keulen. Hij had zich in 1605 als koopman in onder andere Oostindische waren in Amsterdam gevestigd en was er in 1614 getrouwd met Elisabeth Coymans, een dochter van een van de rijkste families van Amsterdam. Agneta Deutz was het dertiende van de veertien kinderen van dit deftige koopmansechtpaar. Zij werd geboren in het huis ‘De Ster’ op de Keizersgracht (tegenwoordig no. 121), dat haar vader in 1620 had laten bouwen. Een week voor haar achttiende verjaardag trouwde zij met de Delftse burgemeesterszoon Gerard [Gerrit] Meerman, lid van de vroedschap van Delft. Het echtpaar betrok daar een woning aan de westzijde van de Oude Delft. Zij kregen vier kinderen: Maria (1651, kort na de geboorte gestorven), Jan (1652-1702), Diderick (1654, kort na de geboorte gestorven) en Françoise (1659-1663). Toen haar man in 1668 overleed, bleef Agneta Deutz alleen met zoon Jan achter in Delft. In de herfst van 1672 vertrok Jan als student naar Leiden.

In 1674 hertrouwde Agneta Deutz, inmiddels 41 jaar oud, met de tien jaar oudere Zacharias van Beresteyn, heer van Hoffdijck en Middelharnis, burgemeester van Delft en vrijgezel. Het echtpaar woonde in een van de grootste huizen in Delft, genaamd De Gulden Mee-bael. Dit huis stond eveneens aan de westzijde van de Oude Delft (tegenwoordig no. 137-139). Op 26 december 1675 werd in de Waalse Kerk Cornelis Joseph van Beresteyn gedoopt, hun eerste en enige kind.

Familieverhoudingen en de erfenis

In 1677 blijkt voor het eerst de slechte verstandhouding tussen Agneta Deutz en haar oudste zoon, Jan Meerman. In een brief van april van dat jaar verwijt zij hem dat hij zich met zijn ‘woest leven en woedende conduyte’(: gedrag) van haar vervreemd heeft. Toch doet ze een verzoeningspoging: ‘Komt dan in vrede tot mij en met eerbiedigheid, [ik] zal u in vrede ontvangen alzo waarlijk als ik van een boetvaardige zoon wil wezen een barmhartige moeder’ (Van Eeghen, 98). Uit de vele notariële verklaringen die Agneta in de loop van 1678 liet opmaken, blijkt dat de verzoeningspoging was mislukt: zij liet vastleggen met welke uitlatingen Jan haar publiekelijk verwenste (onder meer dat de duivel haar in de hel aan haar haren mocht voortslepen), dat hij ook haar nieuwe echtgenoot en zijn halfbroer dood wenste en dat hij zich aan allerlei kwaad gedrag (tot aan stelen en inbreken toe) schuldig maakte. Deze verklaringen had Agneta Deutz nodig om haar zoon te kunnen onterven. Daar kwam nog bij dat zij zich verzette tegen zijn voorgenomen huwelijk met Henriette Marie des Marets, dochter van een Delftse predikant. Agneta Deutz ging tot aan de Hoge Raad om haar gelijk te krijgen, maar op 22 december 1679 moest zij haar nederlaag erkennen. De vader van de bruid was in datzelfde jaar hertrouwd met een nicht van Zacharias van Beresteyn en was hierdoor in de familie gekomen. De commissarissen van huwelijkse zaken van Delft zagen hierin echter geen beletsel en na de gebruikelijke proclamaties trouwden Jan Meerman en Henriette des Marets op 7 januari 1680.

Een week na de bruiloft werd voor de schepenen van Delft het testament verleden waarin Agneta Deutz, inmiddels weduwe, haar zoon Jan onterfde. Hij zou slechts zijn legitieme portie erven. Zij bestemde haar hele nalatenschap voor haar jongste zoon Cornelis Joseph van Beresteyn, met de kanttekening dat hij een deel van de erfenis moest bestemmen voor de bouw van een hofje in Amsterdam volgens de uitvoerige bepalingen die zijn moeder hiervoor opstelde.

In 1682 keerde Agneta Deutz samen met zoon Cornelis terug naar haar ouderlijk huis in Amsterdam. ‘De Ster’ was door haar ouders nagelaten aan hun kinderen met de bepaling, dat steeds de oudste van hun nakomelingen hier zou wonen voor een huur van zeshonderd gulden per jaar. Broer Joseph had geen belangstelling, en toen hij in 1684 stierf, was Agneta de enige overlevende van de veertien broers en zussen. Haar zoon Cornelis overleed op dertienjarige leeftijd en werd op 24 februari 1689 bij zijn vader begraven in de Oude Kerk in Delft. Zo bleef Agneta Deutz, 56 jaar oud, alleen achter in het huis waarin zij geboren was.

In 1691 kocht Agneta Deutz voor omstreeks tienduizend gulden bouwgrond tussen de Prinsengracht en de Kerkstraat. In een codicil liet zij de reglementen voor het hofje vastleggen, alsmede uitvoerige instructies voor de inrichting van de regentenkamer. Het hofje was bestemd voor verarmde vrouwelijke familieleden en voor dienstboden van de familie. Zij moesten gereformeerd zijn, minimaal vijftig jaar oud en de dienstbodes moesten minimaal vier jaar hebben gediend.

De bouwplannen lagen al klaar toen Agneta Deutz op 13 februari 1692 in Amsterdam overleed. Op 24 februari 1692, precies drie jaar na zoon Cornelis, werd ze begraven in de Oude Kerk in Delft. Aan niet-belast bezit liet zij een bedrag na van 340.000 gulden.

Het Deutzenhofje

De afwikkeling van de nalatenschap nam veel tijd in beslag. Zo liet de bouw van het hofje – door Pieter Adolfse de Zeeuw – nog enkele jaren op zich wachten, maar in 1695 kwam het Deutzenhofje gereed. Boven de poort werd de volgende tekst aangebracht: ‘Agneta Deutz laat hier haar liefde en godsdienst blijken,/ Den armen tot een troost, tot voorbeeld aan den rijken/ Anno 1695’. Wagenaar roemt het als het grootste en aanzienlijkste hofje van de stad Amsterdam.

Tot omstreeks 1960 werd het archief van het Deutzenhofje bewaard op het hofje, waar het door archivaris en historica Isabella van Eeghen werd ontdekt. Deze ‘Miss Marple van de Amsterdamse geschiedschrijving’ (BWN) trof niet alleen de papieren aan die betrekking hadden op het hofje, maar ook een groot aantal familiestukken. Uit de talrijke testamenten, codicillen en familiepapieren kon Van Eeghen het verhaal reconstrueren van de brouille met zoon Jan die was voorafgegaan aan de stichting van het Deutzenhofje.

Archivalia

  • Gemeentearchief Amsterdam: Archief van de familie Deutz, inv.nr. 234, 371 en 374-376; Archief van de eigenaren van het huis Marquette.
  • Gemeentearchief Delft: Oud Notarieel Archief, Not. W. van Assendelft, inv. nr.1851, f. 804, Testament Gerrit Meerman en Agneta Deutz (30-01-1657), Not. G. van Assendelft, inv. nr. 2133, f. 581, Boedelbeschrijving (2-3-1679); Verponding 1620, f. 197 v.

Literatuur

  • J. Wagenaar, Amsterdam in zijne opkomst, aanwas, geschiedenissen, voorregten, koophandel, gebouwen, kerkenstaat, schoolen, schutterije, gilden en regeeringe 2 (Amsterdam 1765) 353.
  • I.H. van Eeghen, ‘Het Deutzen Hofje’, Jaarboek Amstelodamum 52 (1960) 97-123.
  • R. Lopes Cardozo en P. van der Zwan, Hofjes in Amsterdam (Amsterdam 1979) 73-75.
  • J.W. Matthijsen, ‘Gevelstenen in Delft (VIII)’, Genootschap Delfia Batavorum 9 (1985) 1, 8.
  • K. Zandvliet, De 250 rijksten van de Gouden Eeuw (Amsterdam 2006) 51-52, 198.

Illustratie

Portret omstreeks 1650 door Isaac Luttichuys (1616-1673). Uit: Zandvliet, De 250 rijksten van de Gouden Eeuw (2006).

Auteur: Marja Volbeda

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 310

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.