© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Willemien Schenkeveld, Leurs, Hendrica Johanna Christina, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/leurs [13/01/2014]
LEURS, Hendrica Johanna Christina (geb. Den Haag 5-2-1794 – gest. Meester Cornelis, bij Batavia 18-12-1870), kostschoolhoudster, beschuldigd van valsemunterij. Dochter van Willem Leurs (ca. 1753-1801), chirurgijn, en Maria Anthonia Bergman (gest. 1802). Hendrica Leurs bleef ongehuwd.
Hendrica Leurs werd in Den Haag geboren als dochter in een aanzienlijke familie. Haar vader was als chirurgijn in dienst van de stadhouder, werkte na 1795 bij het Bureau Gezondheid der Nationale Armée en Hospitalen der Bataafsche Republiek, en schreef enkele bekroonde wetenschappelijke verhandelingen. Hij overleed toen Hendrica zeven jaar oud was. Haar moeder stierf het jaar erna. De achtjarige Hendrica en haar anderhalf jaar oudere zusje Susanne werden aan de zorg van hun moeders familie toevertrouwd. De nalatenschap was voor een groot deel belegd in staatsobligaties. Door de sterke waardevermindering hiervan in de Franse tijd verloren de twee zusters het grootste deel van hun bezit.
Ergens vóór 1815 begon Hendrica Leurs haar eigen geld te verdienen. Zij kreeg een betrekking als ‘secondante’ (leerkracht) bij een onderwijsinstituut in Utrecht. Later werd ze gouvernante bij aanzienlijke families in Utrecht en Amsterdam. In 1833 had zij haar eigen opvoedingsinstituut voor ‘jonge juffrouwen van de beschaafdste en fatsoenlijkste stand’ aan de Trans in Utrecht; in 1836 verhuisde zij met haar instituut naar de Nieuwegracht. De kostschool had een uitstekende naam.
Valsemunterij
In 1837 kwam Hendrica Leurs onder verdenking te staan van het vervalsen van bankbiljetten. Papiergeld was toen een nog vrij nieuw fenomeen. De Nederlandsche Bank was in 1814 begonnen met de uitgifte van bankbiljetten ter vervanging van muntgeld. Rond de jaarwisseling van 1836/1837 waren er op verschillende plaatsen voor het eerst geheel vervalste biljetten opgedoken – weliswaar gebrekkig, want niet gedrukt maar met een pen nagetekend, met spelfouten en op papier zonder watermerk – maar toch zo goed dat de ontvangers ze niet direct als vals hadden herkend. Het spoor van de in totaal negen valse biljetten van zestig en tachtig gulden leidde steeds naar de kostschoolhoudster in Utrecht. Hendrica Leurs verweerde zich door te stellen dat zij de biljetten had ontvangen van een Amsterdamse kassiersfirma en in alle onschuld had uitgegeven. Toch werd ze uiteindelijk op 14 oktober 1837 gearresteerd. In november volgde in Amsterdam een geruchtmakende rechtszaak. De zaal zat vol en het Algemeen Handelsblad deed uitgebreid verslag: ‘Zij is een vrouw van ruim veertig jaren, van een rijzende gestalte. Haar bleke gelaatstrekken en de slepende tred, waarmee zij zich telkens naar haar plaats begeeft, strekken ten bewijze dat zij in den laatste tijd veel heeft geleden’ (gecit. Fuchs, 11). Naderhand werd zowel de Akte van Beschuldiging als de pleitrede in druk uitgegeven. De laatste beleefde zelfs een herdruk.
De Procureur-Crimineel eiste de doodstraf. Volgens hem had Hendrica Leurs de biljetten vervalst uit geldnood. Haar bewering dat zij de biljetten van een kassiersfirma had ontvangen, kon niet waar zijn: een dergelijk bedrijf zou de slechte vervalsingen zeker hebben ontdekt. Bovendien kwam Hendrica’s handschrift overeen met dat op de bankbiljetten. Ook noemde hij het zeer verdacht dat zij met de biljetten steeds eenvoudige mensen had betaald, die valse biljetten nauwelijks van echte konden onderscheiden. Ten slotte had Hendrica, eenmaal onder verdenking, een vals biljet verbrand en daar een leugenachtige verklaring voor gegeven.
Hendrica Leurs werd verdedigd door de Amsterdamse advocaat Jan van de Poll. Hij wees er in zijn pleidooi op dat het uiterst onwaarschijnlijk was dat zij de vervalsingen zou hebben vervaardigd. Zij woonde in haar school, was van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat aan het werk en werd ook in haar woonvertrekken voortdurend omringd door mensen, zoals haar nichtjes en haar dienstbode. Hoe had ze dan tijd gehad om ongezien deze vervalsingen te maken? Daarbij achtte hij het even onwaarschijnlijk dat deze – in uitstekende kringen verkerende – vrouw spelfouten zou maken: de namen van president-directeur van de Nederlandsche Bank Muilman en secretaris Croockewit waren gespeld als Muelman en Croockwit. Hendrica Leurs was notabene jaren gouvernante geweest bij zeer goede kennissen van de heer Muilman. Deze Amsterdamse heer, P. van Lennep, en andere achtenswaardige personen – aldus Van de Poll – hadden al getuigd van haar eerlijke en goedhartige karakter. Veelzeggend was ook dat de ouders van verschillende pupillen haar steunden. Van ernstige geldnood ten slotte was geen sprake. Toen Hendrica Leurs op 29 november werd vrijgesproken, viel zij flauw.
Al snel probeerde zij de draad van haar gewone leven weer op te pakken. Op 18 december 1837 liet zij een advertentie in de krant plaatsen om kenbaar te maken dat haar Opvoedingsinstituut weer was geopend. In dezelfde advertentie bedankt zij haar vrienden voor de ‘hartelijke deelneming’ die zij had ondervonden in de treurige omstandigheden waarin zij had verkeerd. In 1838 (een exacte datum is onbekend) plaatste zij opnieuw een advertentie, nu om te bedanken voor de steun die zij tijdens haar ziekte heeft ondervonden van vrienden en bekenden. Kennelijk was het haar niet gelukt om het werk als kostschoolhoudster in Utrecht weer op te pakken. Op 25 maart 1839 liet zij zich uitschrijven uit de protestantse gemeente van Utrecht, om naar Nederlands-Indië te vertrekken. Haar voornaam veranderde zij in Henrietta. Ze vestigde zich als particulier onderwijzeres in Batavia, had tussen 1841 en 1845 een particuliere school te Soerakarta en was vervolgens tot 1848 weer particulier onderwijzeres te Batavia. Henrietta Leurs overleed op 18 december 1870 te Meester Cornelis, een rijke koloniale gemeenschap waar zij haar laatste jaren had doorgebracht. Op 18 januari 1871 werd haar huis (gelegen naast het kantoor van notaris Harteveld) publiek geveild, hetgeen vermoedelijk betekent dat zij geen erfgenamen had.
Wie verantwoordelijk is geweest voor de bankbiljettenvervalsing rond de jaarwisseling van 1836/1837, is nooit duidelijk geworden.
Archivalia
- Haags Gemeentearchief: doopregister Evangelisch Lutherse Kerk. Archief begraafplaats Ter Navolging in Scheveningen, inv. nr. 109 Notarieel Archief, inv. nr. 4573, fol. 407ev; 4624, fol. 752 en 988; 4987, fol. 413ev; 5437, ongepagineerd; 4473, fol. 185-201; 447, fol. 477-483.
- Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag: dossier Leurs.
- Noord-Hollands Archief, Haarlem: archief Hof van Assisen, dossier H.J.C. Leurs.
Literatuur
- J. van de Poll, Verdediging van mejufvrouw Hendrica Johanna Christina Leurs, kostschoolhouderesse te Utrecht (Amsterdam 1837; herdruk 1838).
- Acte van Beschuldiging voor Henderica Johanna Christina Leurs (Amsterdam z.j.).
- ‘Valschheid in bankbiljetten - Twee advocaten - Vrijspraak’, Het Regt in Nederland 1 (1839) 169.
- Naamlijsten van Europesche inwoners en de Regerings-Almanak van Nederlandsch-Indie (1840-1849).
- J.M. Fuchs, De hond aan de galg (Amsterdam 1957) 9-12.
Illustratie
Bankbiljet van 80 gulden, zoals gebruikt door Hendrica van Leurs, 1833 (Coll. Geldmuseum, Utrecht).
Auteur: Willemien Schenkeveld
Biografienummer in 1001 Vrouwen: 653
laatst gewijzigd: 13/01/2014
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.