© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Willemien Schenkeveld, Racer, Johanna, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/racer [16/10/2017]
RACER, Johanna (ged. Delden 6-6-1734 – gest. Amsterdam 18-1-1822), textielhandelaarster. Dochter van Georg Friedrich Racer (1699-1747), gereformeerd predikant, en Aleida van den Berg (gest. voor 1742). Johanna Racer trouwde in 1759 in Amsterdam (ondertrouw 12-1-1759) met Leonard Tak (1731/32- 1764), metselaar en/of makelaar. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren.
Johanna Racer verloor haar moeder toen ze nog heel jong was. In 1744 vertrok haar vader als predikant naar het eiland Saint Croix in West-Indië, waar hij een paar jaar later overleed. Zijn drie kinderen, Arnolda (15), Johanna (10) en Jan-Willem (8), had hij achtergelaten bij zijn toen 75-jarige moeder Wilhelmina Swarte. Na haar dood in 1745 of 1746 kwamen de twee jongste kinderen in huis bij hun oom Everwijn van den Berg in Borne.
Nog vóór eind 1754 verhuisde Johanna Racer naar Amsterdam, waar haar zuster Arnolda woonde. In 1755 namen de twee zusters, 26 en 21 jaar oud, de leiding van een stoffenwinkel annex groothandel op zich. Waarschijnlijk was dit een al bestaande onderneming die ze met familiekapitaal overnamen. Al spoedig werd Johanna de leidende kracht; haar zuster trok zich na een paar jaar terug uit de zaak. Johanna Racer is korte tijd getrouwd geweest. Haar man, de Amsterdamse metselaar en/of makelaar Leonard Tak, overleed in 1764, nog geen vijf jaar na de huwelijksvoltrekking. Ruim een jaar later stierf Cornelis Jan, hun enige kind, op vijfjarige leeftijd.
De firma ‘Johanna Racer, wed. Tak’ was gevestigd op de Nieuwendijk, indertijd het centrum van de Amsterdamse manufacturenhandel. De basis van het bedrijf was de verkoop van katoenen weefsels uit India. De in allerlei patronen bedrukte en beschilderde stoffen waren zeer gewild, zowel voor damesmode als voor volksdracht. Racer kocht ze in op veilingen van de VOC en verkocht ze in haar winkel aan een voornamelijk vrouwelijke klantenkring en in de groothandel aan talrijke kleine handelaren van buiten Amsterdam. Daarnaast handelde Racer in allerlei soorten kant, fijn linnen, tafelgoed, en ook grovere weefsels van binnen en buiten de grenzen van de Republiek, die ze betrok van haar groothandelsklanten. Omdat deze handelaren uit verschillende streken kwamen, kon de groothandel bogen op een breed assortiment, met daarin onder meer eenvoudig bombazijn en fijnere weefsels uit Twente, wollen stoffen uit Leiden en bontgoed uit Harlingen. Naarmate de handel groeide, kreeg Racer steeds meer buitenlandse contacten en kon zij haar assortiment uitbreiden met Brusselse kant, batist uit Noord-Frankrijk, allerlei soorten Duitse textiel en vrouwenmutsen uit Sankt Gallen in Zwitserland. Ook verstrekte ze regelmatig opdrachten voor het weven of bedrukken van stoffen. Met geld van de familie, die altijd nauw bij de zaak betrokken lijkt te zijn geweest, werd er in 1787 een tweede pand aan de Nieuwendijk aangekocht. In 1789 werd Johanna Racer weduwe Tak aangeduid als een ‘voorname Lijnwaad-handelares’ (Swaving).
Na 1795 verminderde de betekenis van de firma ‘Johanna Racer, wed. Tak’. Er was in die tijd nauwelijks meer aanvoer van Indiase stoffen en daardoor weinig reden voor handelaren om de groothandel te bezoeken. Later verminderde het belang van de Indiase weefsels door de opkomst van de Europese katoenindustrie. In 1807 schonk de 73-jarige Racer de zaak aan haar nichtje Johanna (Jansje) Alida Racer (1766-1835), die al sinds 1786 voor een kwart stille vennoot was. Voor de buitenwereld bleef het de firma ‘Johanna Racer, wed. Tak’ en zij bleef er ook tot op hoge leeftijd bij betrokken. Op het laatst stelde de onderneming echter niet veel meer voor: toen Johanna Racer in 1822 op 87-jarige leeftijd overleed, was het bedrijf vrijwel tot stilstand gekomen. Toch was zij een succesvol onderneemster geweest, zoals blijkt uit haar nalatenschap: een vermogen van 330.000 gulden, ondermeer bestaande uit acht huizen en huisjes in en om Amsterdam.
Een verre nazaat, Keetje Hooijer-Bruins (1817-1886), achterkleindochter van Johanna’s zuster, beschrijft ‘tante Tak’ in haar memoires als een onbuigzame, akelig-vrome, extreem zuinige vrouw. ‘Een mutsje met een zwart zijden hoedje daarover, was haar gewoon kapsel in huis’ en ‘zij zat altoos – toen nog op haar 84ste jaar – in de kou tot ’s avonds zeven ure’. Nicht Jansje Racer ‘zat dagelijks, ook met een zwart hoedje op, tegenover haar aan het smalle langwerpig vierkante tafeltje in het kantoortje, waar men het uitzicht in de ellewinkel placht te hebben [...]. Daar zaten ze, tante en nicht, en keken op de Nieuwendijk naar de voorbijgangers tot de avond viel en de achterkamer werd opgezocht’. Maar ook, zo vermeldt Hooijer-Bruins, had tante Tak een fondsje gesticht, waaruit haar achternichtjes en achterneefjes elke nieuwjaarsdag drie gulden kregen.
Johanna Racer was een vrome vrouw, die haar inspiratie vermoedelijk in piëtistische conventikels vond. Zij hielp de tot het christendom bekeerde rabbi Salomon Duijtsch (1734-1795) bij de uitgave van onder meer zijn levensgeschiedenis en in 1807 stelde ze het studiefonds ‘Johanna Racer, Wed. Leonard Tak’ in voor familieleden die predikant wilden worden. Tegenwoordig staat het fonds open voor mannelijke theologiestudenten in het algemeen.
Archivalia
- Gemeentearchief Amsterdam: Notarieel Archief, not. F.M. de Man, akte van 14-3-1822 [inventaris van de nalatenschap van Johanna Racer plus haar testament van 14-4-1820].
- Oudheidkamer Oldenzaal: boekhouding van de firma Johanna Racer, wed. Tak [onvolledig, vanaf 1763].
Literatuur
- C. Swaving, Leer- en lijk-rede [...] ter nagedachtenis van [...] Hendrik Jan Bruins (Amsterdam 1789) [bevat gegevens over de familie Racer].
- J.A.P.G. Boot, ‘Amsterdamse textielhandel met Twente en de Achterhoek in de 18e eeuw’, Textielhistorische Bijdragen 13 (1972) 76-96.
- J.A.P.G. Boot, ‘De markt voor Twents-Achterhoekse weefsels in de tweede helft van de 18de eeuw’, Textielhistorische Bijdragen 16 (1975) 21-68.
- Keetje Hooijer-Bruins, Domineesdochter in ’s-Graveland, domineesvrouw in Zaltbommel (Zaltbommel 1981) [fotografische herdruk van: Mijne levensgeschiedenis verteld aan mijne kinderen (Batavia 1884)].
- D. Bruins, ‘De familie van Jan Willem Racer’, Overijsselse Historische Bijdragen 102 (1987) 51-90.
Auteur: Willemien Schenkeveld
Biografienummer in 1001 Vrouwen: 512
laatst gewijzigd: 16/10/2017
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.