29 - 01 - 1628
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
1
HHM geven het concept van de instructie die
Essen en
Noortwyck moeten
overbrengen aan de
Staten van
Utrecht
aan de RvS. De Raad moet dit onderzoeken en
indien nodig aanpassen.
2
De heren die gisteren zijn aangesteld met Z.Exc. de situatie in
Glückstadt en
Krempe te bespreken doen verslag.
Op hun aangeven sturen HHM er opnieuw een commissaris heen met de opdracht de gouverneurs ter plaatse te vragen of zij enig volk willen selecteren, te zorgen dat het geld wekelijks wordt uitbetaald en alle andere zaken te regelen.
HHM verzoeken
Essen deze instructie op te stellen. Zij zullen
Aisema tevoren schrijven niet te
begrijpen dat
het
geld anders wordt besteed dan tot onderhoud van het krijgsvolk in
de
twee steden.
HHM schrijven commissaris
Hartman dat deze er goed aan heeft gedaan het geld niet voor andere
doeleinden te hebben uitgegeven en dat hij daarmee moet
voortgaan.
3
Laurens Reael Jacobs is binnengetreden. Hij vertelt en geeft op schrift hoe
admiraal
Reael
op het
Rif van Skagen is gestrand.
Vervolgens is hij door de
keizerlijken gevangengenomen.
HHM schrijven resident
Aisema bij de gezagsdragers aldaar te beijveren dat Reael als
ingezetene van de Republiek kosteloos, schadeloos en in vrijheid
wordt
gesteld. Zij moeten ervoor zorgen dat dit niet nog een keer
gebeurt,
aangezien het in strijd is met de neutraliteit die HHM met de
keizerlijken onderhouden.
4
Rantwijck en
Heemstede brengen te
berde dat kapitein
Hemkens met
zijn
schip in de
haven van
Brielle ligt. De heren van
Holland
hebben hem geschreven zo
spoedig mogelijk
uit
te varen.
HHM laten de zaak hierbij.
5
Essen en de andere gecommitteerden berichten over de zaak
van de waardgelders. Volgens hen hebben de
Staten
van Friesland
nog niet hun volledige quote betaald
voor de
drie afgesproken maanden. Als deze is betaald, dan rest er
ongeveer 50.000 gld. waarvoor nog geen regeling is getroffen.
HHM zullen de Staten van Friesland verzoeken de restanten in drie maanden te betalen. Een beslissing over de 50.000 gld. wordt nog uitgesteld.
6
Essen en de andere gecommitteerden berichten over de vier speciën
die de heren van
Holland op 28 dec. 1627 hebben
voorgesteld: gouden, zilveren en zijden
laken, brandewijn, tabak en kleinzegel. Zij hebben dit voorstel
besproken en zien als enige oplossing dat alle provincies bij hun
principalen aanbevelen de speciën voor de
Generaliteit over alle provincies en op gelijke voet te laten
heffen.
De heren die ter bevordering van de consenten naar de landdagen worden gezonden krijgen instructie dit tot stand te brengen. Elders zal het voorstel met brieven worden aanbevolen.
7
Essen en de andere gecommitteerden berichten dat de contributies
niet goed verhoogd kunnen worden. Wel kan de vermindering die de
Baronie van Breda heeft gekregen vanwege de grote
schade die de ingezetenen bij
de belegering van hun stad hebben geleden over een jaar of twee
worden stopgezet. De contributies kunnen dan weer op de oude voet
worden gebracht.
HHM stemmen in met de bovengenoemde punten.
8
Op dringend verzoek van kapitein
Henrij Careuw besluiten HHM hem zijn verlof te vergoeden.
9
Carleton compareert en dient zijn propositie in over de kwestie
Oost-Indië.1
De twee Compagnieën van
Engeland en de Republiek hebben sinds zeven of acht jaar
een
defensief traktaat. Sinds de aanvang van
deze
samenwerking tot op heden klaagt de Engelse Compagnie over de
VOC
. Deze Compagnie schendt
het
traktaat op drie
verschillende manieren:
Ten eerste door een vijandelijke invasie van de plaatsen die in het genoemde traktaat aan de Britse Compagnie zijn toegeschreven en door het uitroeien van de inheemse bewoners van deze plaatsen door wrede en bloedige slachtpartijen.
Ten tweede door een belegering van plaatsen waar de beste levensmiddelen zijn, waardoor zij voortdurend Engelsen belemmeren in hun voornaamste handel.
Ten derde door de soevereine jurisdictie die Nederlanders uitoefenen over Engelse goederen. Daarover zijn nu nieuwe klachten gerezen van een schipper die recentelijk in Engeland is gearriveerd.
Dit is niet de eerste keer dat Carleton hierover in de vergadering klaagt. Hij vraagt HHM hun registers na te zien op zijn proposities en memoriën van 1624 toen dit zijn voornaamste punt is geweest. Sinds zijn laatste komst naar de Republiek heeft Carleton hierover dikwijls gesproken met afzonderlijke leden van de Staten-Generaal. Zij hebben geantwoord dat de kwestie van
Amboina
[Ambon] op bevel van HHM in handen van
rechters is gesteld. Opdat HHM zien in welke staat de kwestie
Amboina
blijft, overhandigt Carleton hun de stukken die tot nog toe de
rechters
en
fiscaal zijn gepasseerd. Deze
bewijzen hoe vier maanden
nutteloos
zijn verstreken sinds Carletons aankomst in de Republiek. De
rechters
stellen de onuitvoerbare eis aan de fiscaal om getuigen persoonlijk
te
laten compareren. Dat is niet in zijn macht vanwege wettelijke
redenen
die hij aanvoert. De fiscaal stelt nu voor naast de authentieke
getuigenissen die reeds op
de gebruikelijke manier zijn afgenomen door de Engelse admiraliteit
ondervragingen te
doen
die de rechters goedkeuren. Getuigen die nog in leven zijn (twee
van de
zes) kunnen opnieuw worden ondervraagd in het bijzijn van hun
extraordinaris ambassadeurs, resident of iemand anders die HHM
bekwaam
vinden. De rechters blijven echter bij hun eerste wens en weigeren
dit.
Zij voeren als excuus aan dat zij naar inhoud van de commissie van
HHM
moeten procederen, dus naar de gebruikelijke stijl van het
ordinaris
gerechtshof ter plaatse. Zij weigeren voort te gaan
zonder
het behoorlijk en billijk interpreteren van deze regels aangaande
getuigen die wonen in hetzelfde rechtsgebied. Anderszins vraagt
Carleton zich af hoe bij sterfte of weigering (hetgeen vrij staat
aan
een ieder die niet uit zijn land wil vertrekken) de waarheid kan
worden
bevestigd door getuigen.
Vertraging van de kwestie Amboina zal de klachten van de Engelsen
vermeerderen, terwijl deze volgens Carleton kunnen worden
verminderd
door een rechtvaardiging en genoegdoening te geven.
Intussen groeit de onenigheid tussen de twee Compagnieën.
Vandaag is het drie jaren geleden dat Carleton HHM heeft verzocht een bezending van afgevaardigden van hun Compagnie naar Engeland te doen om alle bezwaren te verhelpen. Hoewel HHM daartoe nog altijd genegen zijn, hebben de betrokken partijen zich er met alle macht tegen verweerd en blijven zij volharden in hun bezwaren. Als excuus voeren zij aan bij hun laatste bezoek aan Engeland niet te zijn onthaald met het respect dat zij menen te verdienen. Diezelfde klachten heeft Carleton echter gehoord van gedeputeerden die uit Engeland naar de Republiek zijn gezonden. Carleton wil geloven dat zowel de één als de ander zich ten onrechte beklaagt, maar vindt niet dat rancunes en ontevredenheid van personen de voortgang van publieke zaken mogen beletten. De beste oplossing zou zijn gedeputeerden naar Engeland te zenden, eventueel in gezelschap van de ambassadeurs van HHM. Zij zouden daar tenminste volkomen volmacht moeten hebben te onderhandelen over de verzoening van de twee Compagnieën en het herstel van de handel. Zo kan die kwestie in Engeland geregeld worden, terwijl het proces van Amboina hier uitgezocht wordt.
Wat het proces betreft zouden HHM hun commissie moeten aanpassen zodat de rechters de stijl van hun procedures kunnen veranderen. Wanneer zij de ordinaris procedure blijven volgen zal er niemand met kennis van deze zaak overleven en alleen het proces onsterfelijk blijven. Enkele rechters en getuigen van Amboina zijn immers al overleden en de overgeblevenen zullen mettertijd ook sterven.
Daarnaast vraagt Carleton HHM twee of drie leden van hun vergadering af te vaardigen met expresse last de procedures van de rechters voortdurend te volgen. Tot deze leden kunnen de fiscaal en diens informanten zich wenden als er sprake is van op de lange baan schuiven. Carleton zelf heeft geen commissie om het proces te volgen, maar moet hierover getrouw berichten aan Engeland.
De ambassadeurs van HHM zullen bemerken dat de voortdurende vervolging van en gewelddaden tegen de Engelsen in Oost-Indië en het weinige dat men hiertegen onderneemt grote ontevredenheid geven. Carleton gelooft dat God het vertrek van de ambassadeurs door allerlei gebeurtenissen tot nu toe heeft verhinderd totdat deze steen des aanstoots is weggenomen.
HHM stellen een besluit over deze propositie uit.
10
HHM ontvangen twee brieven van de Kleefse stadhouder en raden d.d. Emmerik [Emmerich] 9 en 14 jan.
als
antwoord
op die van HHM d.d. 30 dec. 1627 en 7 januari. De contributies van
Berg,
Mark,
Ravensberg en
Ravenstein,
Kleef zijn door het verbod van de
keizerlijken, de
hedendaagse kwellingen van staatse soldaten en gebrek aan
hulp
van HHM in de executie van het Land van
Gulik
[Jülich] zodanig
teruggelopen dat zij ruiters hebben moeten afdanken.
Als HHM de executie van het Land van Gulik ter hand willen nemen,
dan
kunnen deze ruiters of meer benodigd voetvolk opnieuw aangenomen
worden. De stadhouder en raden stellen voor over de rekening nader
te
berichten.
HHM geven de brief aan de RvS om daarover na overleg met Z.Exc. te adviseren.
11
De
Kleefse stadhouder en raden schrijven d.d. Emmerik [Emmerich] 4
dec. 1627
over
de admodiateurs van
Breskens. De
keurvorst staat
ridder
Sticke geen gerechtigheid
van
Breskens
toe.
HHM nemen hierover geen besluit.
12
Ruisch, raad ter Admiraliteit te Rotterdam, vraagt of zijn
College
meer geld mag krijgen
voor
de afdanking van vier schepen op de
Waal. Daarvoor
is
30.000 à 40.000 gld. nodig.
HHM vragen of de
ontvanger het Admiraliteitscollege meer geld kan geven. De vraag of
de nieuwe matrozen op de sloepen wel of
niet
de kost krijgen laten zij over aan de RvS en het
College.
13
Ruisch vraagt HHM te besluiten of Engelse of Franse
koopvaardijschepen die recht van konvooi betalen op zee verdedigd
moeten worden door de konvooischepen waarmee zij uitvaren.
HHM stellen een besluit hierover uit.
14
Ruisch stelt voor de ambassadeurs naar
Frankrijk opdracht te geven vast
te houden aan de
door de
koning toegezegde betaling
van het geschut van het schip van
Suirbier. Hetzelfde geldt voor de
schepen die gediend hebben onder
Haultain.
HHM antwoorden dat deze punten al in de instructie van de ambassadeurs staan vermeld.
15
De binnengekomen
RvS
zegt conform resolutie van 27 jan. solliciteur
Meuskens nader te hebben ondervraagd. Deze weet geen andere
oplossing
om de betaling van de ongerepartieerden voort te zetten dan
hem
40.000 gld. te geven of zijn ordonnanties om te zetten in
obligaties.
De heren van
Holland verklaren een ordonnantie te hebben gepasseerd van een groot
bedrag waarvan de 40.000 gld. betaald kan worden.
16
De
RvS
bericht over de bezetting van de
Overbetuwe, de
Nederbetuwe en de
Tielerwaard. Nog slechts enkele dorpen onder
het
ressort van
Vianen maken bezwaar tegen
contributie aan de wachten en moeten bezet worden.
HHM besluiten alle plaatsen tussen
Waal en
Lek zonder eigen wacht tegen de vijand
aan de genoemde bezetting en wacht te laten contribueren. HHM
geven RvS volmacht de genoemde plaatsen daartoe
te
brengen
en te houden.
17
De
RvS
bericht dat de
Gecommitteerde Raden van Holland
hebben laten weten enkele kooplieden te hebben gecontracteerd die voor mei aanstaande tweehonderdduizend pond salpeter leveren voor de dan geldende prijs.
Aangezien de aanwezige heren van
Holland hiervan geen kennis hebben, worden zij verzocht met de
gecommitteerde raden te
zorgen dat het land van salpeter
wordt
voorzien.
18
Over een brief van resident
Aisema d.d. Hamburg 29 dec. 1627 vragen HHM advies aan de RvS.
19
Een brief van
Languerack d.d. Parijs 26 jan. behoeft geen besluit.
20
In een brief d.d. Hoorn 26 jan. verzoekt de stadsregering van
Hoorn consul
Berck in
Livorno
niet
meer te geven dan hij reeds
ontvangt.
HHM hebben al in overeenstemming met dit verzoek besloten conform het advies van de
Directie van de Levantse Handel
.
21
Ontvangen zijn twee brieven van
Ernst Casimir d.d. 10/20 jan. en een van de gedeputeerden in
Emden d.d. 7/17 januari. Daarbij
is een
brief van generaal
Tilly
meegestuurd van dezelfde datum en inhoud als 26 jan. is ontvangen,
echter
zonder
melding van de contributies die HHM in
Oost-Friesland
zouden innen.
HHM antwoorden Tilly in Oost-Friesland geen contributies te heffen, noch enig volk daar te hebben.
Over andere punten in de brieven, met name over het inzetten van staatse troepen buiten de stad, antwoorden HHM de gedeputeerden de soldaten van de stad te gebruiken. Als de keizerlijken met geweld Emden zouden willen innemen of beschadigen, dan zullen HHM die stad met alle macht helpen te verdedigen en daarvoor zoveel zorg dragen als voor de belangrijkste stad in het eigen land. Niettemin zullen de genoemde brieven en nog enkele andere worden gegeven aan de RvS die daarover na bespreking met Z.Exc. nader zal adviseren.
Ernst Casimir en de gedeputeerden in Emden krijgen kopie van het antwoord aan Tilly, zodat zij daarvan op de hoogte zijn en indien nodig erover kunnen berichten.