13/04/1629, 20

 
English | Nederlands

20 Krachtens de resolutie d.d. 9 april hebben Rantwyck en Pauw, onlangs extraordinaris ambassadeurs van HHM bij de koning van Groot-Brittanniƫ, hun mening gegeven over het voorstel van advocaat-fiscaal Sille aangaande het voortzetten van het proces tegen de rechters van Amboina [Ambon]. Ze zeggen dat de Engelsen deze zaak zeer hoog opnemen en dat de Nederlanders en de staat van HHM hierdoor in Engeland gehaat worden. De koning heeft de Engelse Oost-Indische Compagnie schriftelijk beloofd dat gerechtigheid zal geschieden, wat erop neerkomt dat enkele van de beschuldigde rechters lijfstraffen moeten krijgen. De wetten van de Republiek en het geldend recht schrijven voor dat hun zaak alleen voor het gerecht behandeld kan worden.
De vergadering besluit ambassadeur Joachimi te schrijven dat de advocaat-fiscaal al het mogelijke gedaan heeft om belastende stukken voor de rechters van Amboina te verkrijgen en nu klaar is om zijn rekwisitoor in te dienen. Op last van HHM heeft Sille tevens aan agent Carleton en hofmeester Misseldum gevraagd of zij nog elementen in deze zaak hadden die hem van dienst konden zijn bij het opstellen van het genoemde rekwisitoor, naast wat zij en anderen hem al hadden gegeven. Beiden hebben echter geantwoord niets meer te hebben. De hofmeester heeft er nog aan toegevoegd dat hij in deze zaak geen commissie meer had. HHM hebben trouwens vernomen dat de zes Nederlandse getuigen ten laste van de rechters, wier verklaringen notarieel geattesteerd zijn in Amsterdam, niet gepersisteerd hebben. Ambassadeur Joachimi moet er opnieuw bij de koning op aandringen dat de Engelse getuigen hierheen gestuurd worden voor een confrontatie met de beschuldigden.
Advocaat-fiscaal Sille moet de procedure opschorten totdat er antwoord komt van Joachimi.