20
Krachtens de resolutie d.d. 9 april hebben
Rantwyck en
Pauw, onlangs
extraordinaris
ambassadeurs van HHM bij de
koning van
Groot-Brittanniƫ, hun mening gegeven over het voorstel
van
advocaat-fiscaal
Sille aangaande
het
voortzetten
van het proces tegen de rechters van
Amboina
[Ambon]. Ze
zeggen dat de Engelsen deze zaak zeer hoog opnemen en dat de
Nederlanders en de staat van HHM hierdoor in
Engeland gehaat worden. De koning heeft de Engelse
Oost-Indische Compagnie
schriftelijk
beloofd dat gerechtigheid zal geschieden, wat erop neerkomt dat
enkele van de beschuldigde rechters lijfstraffen moeten krijgen.
De wetten van de Republiek en het geldend recht schrijven voor dat
hun zaak alleen voor
het gerecht behandeld kan worden.
De vergadering besluit ambassadeur
Joachimi te schrijven dat de advocaat-fiscaal al het mogelijke gedaan
heeft om
belastende stukken voor de rechters van Amboina te verkrijgen en nu
klaar is om zijn rekwisitoor in te dienen. Op last van HHM heeft
Sille tevens aan agent
Carleton en hofmeester
Misseldum
gevraagd of zij nog elementen in deze zaak hadden die hem van
dienst konden zijn bij het opstellen van het genoemde rekwisitoor,
naast wat zij en anderen hem al hadden gegeven.
Beiden hebben echter geantwoord niets meer te hebben. De hofmeester
heeft er nog aan toegevoegd dat hij in deze zaak geen
commissie meer had. HHM hebben trouwens vernomen dat de zes
Nederlandse
getuigen ten laste van de rechters, wier verklaringen notarieel
geattesteerd zijn in
Amsterdam, niet
gepersisteerd
hebben. Ambassadeur Joachimi moet er opnieuw bij
de
koning op aandringen dat de Engelse getuigen hierheen gestuurd
worden voor
een
confrontatie met de beschuldigden.
Advocaat-fiscaal Sille moet de procedure opschorten totdat er antwoord komt van
Joachimi.