1
D'Espesses compareert en dringt aan op een antwoord op zijn propositie
over de zaak tussen de Franse Oost-Indische Compagnie te
Dieppe en de
VOC
.
De ambassadeur is geantwoord dat hem de reactie die HHM op 30 juni hebben goedgekeurd, zal worden overhandigd. Het antwoord1 luidt als volgt:
De Staten-Generaal hebben de propositie die de ambassadeur van Frankrijk op 16 juni in hun vergadering heeft ingediend bestudeerd en verklaren dat in de zaak van het verbrande schip L'Espérance op velerlei manieren is gepoogd te schikken. Uiteindelijk heeft men, in overeenstemming met het traktaat van
Compiègne, partijen naar de ordinaris justitie verwezen. HHM hebben
toen bij akte van 7 mei 1625 voorgesteld een Admiraliteit aan te
wijzen
om recht te doen in deze zaak, maar de ambassadeur van Frankrijk
kon
ook opteren voor een
ander hof of een soevereine raad of enkele raadsheren die geen belang
in
Oost-Indië hadden. Toen voor deze laatste
mogelijkheid is gekozen, zijn voor de decisie personen aangewezen
die
door de ambassadeur en de partijen zonder voorbehoud zijn aanvaard.
Vervolgens hebben partijen hun stukken overhandigd, hebben de
rechters
die onderzocht en zijn beide zijden diverse malen gehoord. De
Staten-Generaal hebben dus gehandeld naar de afspraken en het
traktaat
van Compiègne, met instemming van de ambassadeur, terwijl de
partijen
zich zonder restricties hebben onderworpen aan het oordeel van de
rechters.
Z.M. wordt dan ook
gevraagd
de inspanningen die de Republiek zich in deze zaak heeft getroost,
niet te wantrouwen.
09/07/1626, 1
1
De reactie van de Staten-Generaal, in het Frans gesteld, is geïnsereerd in S.G. 3185.