13
In een rekest meldt
Rodolff van Marteloch, burger van Nijmegen, dat de
keurvorst van Trier hem tegenwerkt bij het
verwerven van de investituur van door hem geërfde leengoederen op
de weide bij
Koblenz in het keurvorstendom
Trier en het ontvangen van negen jaar pachtgeld.
Hij
vraagt HHM om hem een represaillebrief te verlenen op enkele in
de
Overbetuwe gelegen goederen en het
karthuizerklooster
bij Koblenz of te gelasten dat de nu in
Emmerik
[Emmerich]
aanwezige afgevaardigden van Trier worden aangehouden en
vastgehouden totdat zij bij de
keurvorst de investituur voor de suppliant hebben geregeld.
HHM laten de in
Huissen met de afgevaardigden van Trier in vergadering zijnde
kanselier van Gelderland dit
rekest met hen bespreken. De afgevaardigden
moeten door bemiddeling met de keurvorst regelen dat de suppliant
wordt tevredengesteld. Als dit is gebeurd, zullen HHM andere
benodigde
voorschrijvingsbrieven overwegen.